Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van de eenzaame merel.Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer de buffon.
De Eenzaame Merel is waarschynlyk de Κόσσνφος βαιὸς, of de Kleine Merel, van welke aristoteles zegt, dat zy gelyk is aan de Zwarte Merel, uitgenomen dat zy eene bruine Pluimadie, en geen geele Bek heeft, en gewoon is zich op de rotzen of hooge daken te onthouden; ik ken geen Vogel, dan de Eenzaame Merel, op welken dit alles past; daarenboven onthoudt zich dezelve op de Eilanden van den Archipel, en kon gevolglyk aan aristoteles, en zyne Berigtbezorgers niet onbekend wee- | |
[pagina 14]
| |
zen. In 't hedendaagsche Grieksch heet zy Μεϱολα, in 't Latyn Passer, seu Turdus Solitarius, waar van de Italiaanen Passera Solitaria, de Franschen Paisse Solitaire, de Duitschers Passer Solitary, en de Engelschen Solitary Sparrow gemaakt hebben. De Turken noemen dezelve Kajabulbul, 't geen zo veel zegt als Nagtegaal der rotzen, en de Zweeden Sten-Naechtergahl, 't welk 't zelfde betekent; by de Poolen is zy bekend onder den naam van Wrobel osobny. Gelyk de Berg Merel en de Blauwe MerelGa naar voetnoot(*) is deeze eene bewoonster der bergen, en hooggeagt wegens den uitmuntenden zang: het is bekend dat Koning francois de I, een zonderling genoegen schiep in dezelve te hooren; en dat tegenwoordig nog een geleerd Mannetje van deeze soort, te Geneve en te Milaan, zeer duur verkogt wordt, en te Smyrna en te Constantinopole nog veel meer geldt. De natuurlyke wildzang van de Eenzaame Merel is, in de daad, zeer zagt, zeer fluitende, maar een weinig droevig, gelyk de zang zyn moet van alle Vogels, die in eenzaamheid Ieeven: deeze houdt zich steeds alleen, uitgenomen in den paartyd. Ten dien stonde zoeken het Mannetje en het Wyfje elkander niet alleen op; maar zy verlaaten dikwyls de droeve bergtoppen en wildernissen, waar zy dus lang afgezonderd leefden, om in bewoonde plaatzen te komen, en zich by de menschen te vervoegen. Zy gevoelen de behoefte der gezelligheid op een tydstip, waar in de meeste Dieren, aan 't gezellig leeven gewoon, zich van alles afzonderen: men zou bykans zeggen dat zy getuigen willen hebben van hun geluk, om 't zelve op alle mogelyke wyzen te genieten. In de daad zy weeten zich te bewaaren voor de ongelegenheden der menigte, en, te midden van de maatschappy, eene eenzaamheid te maaken, door zich te verheffen tot eene hoogte, waar zy niet dan zeer bezwaarlyk kunnen gestoord worden. Zy hebben voor eene gewoonte, hun nest, van vezelen der planten en veeren gemaakt, boven op een enkeld staanden schoorsteen, op den kant van een oud kasteel, op den top van een hoogen boom te plaatzen, en bykans altoos digt by een hoogen tooren: op het haantje van dien tooren, | |
[pagina 15]
| |
of den windwyzer, onthoudt zich het Mannetje uuren lang, ja zomtyds geheele dagen, het Wyfje terwyl het te broeden zit oppassende; tragtende de verdrietlykheden van dit werk, door eenen onophoudelyken zang, te verzagten: die zang, hoe aandoenlyk en teder ook, is niet genoegzaam om de aandoening, die hem vervult, uit te drukken: een eenzaame Vogel voelt meer en sterker dan een ander; zomwylen ziet men 't Mannetje zich zingende verheffen, met de vleugelen slaan, de staartpennen uitspreiden, de veeren van den kop overeinde zetten, en met deeze trotze houding verscheide cirkels maaken, waar van het geliefde Wyfje het eenig middelpunt is. Indien een ongewoon geraas, of het vertoon van eenig nieuw voorwerp aan het broedend Wyfje eenige onrust veroorzaakt, vlugt het na haare schuilplaats, te weeten op den tooren, of 't kasteel, door 't Mannetje bewoond, en komt welhaast weder by 't broedzel, 't welk zy nooit verzaakt. Zo ras de jongen uitgekomen zyn, houdt het Mannetje op met zingen; doch niet met minnen: integendeel, hy zwygt alleen om zyne beminde een nieuw liefdeblyk te geeven, en met haar de zorg der opvoedinge te deelen: want by de Dieren geeft de vuurigheid der liefde niet alleen eene grooter getrouwheid te kennen, om aan den eisch der Natuure te voldoen, in het voortzetten van 't geslacht; maar ook een brandender en bestendiger yver tot behoudenis van 't zelve. Deeze Vogels leggen doorgaans vyf of zes Eyeren: zy kweeken hunne Jongen op met Insecten, deeze strekken hun ook tot voedzel, terwyl zy mede druiven en andere vrugten gebruiken. Zy verschynen in de maand April in de Landen, waar zy gewoon zyn den Zomer over te brengen, en vertrekken op het einde van Augustus; zy komen 's jaarlyks weder op dezelfde plaats, die zy het eerst tot hun verblyf gekoozen hebben. Zeldzaam ziet men twee paaren in een zelfde streek. De Jongen, uit het nest genomen, kunnen veel geleerd worden: de buigzaamheid van hun gorgel schikt zich naar alles, 't zy deuntjes, 't zy woorden: want zy leeren ook spreeken en beginnen midden in de nagt den gorgel te roeren, zo ras zy het kaarslicht zien. Zy kunnen in een kooitje acht of tien jaaren leeven, als zy wel worden opgepast. Men vindt ze op de bergen in Frankryk en in Italie, op bykans alle de Eilanden in den Archipel, boven | |
[pagina 16]
| |
al op Zira en Nia, waar zy tusschen de Steenhoopen nestelen, en op het Eiland Corsica, waar ze niet als Trekvogels aangemerkt worden, volgens het berigt my mede gedeeld door den Heer artier, Hoogleeraar in de Natuurlyke Historie te Bastia. Ondertusschen is het in Bourgogne eene ongehoorde zaak, dat de Eenzaame Merels, die, in den voortyd tot ons overkomen, op de schoorsteenen en kerktoorens nestelen, en daar den winter doorbrengen: doch dit alles kan wel zamenstemmen, 't is zeer mogelyk dat de Eenzaame Merel het Eiland Corsica niet verlaat, en nogthans van het eene landschap na 't andere gaat, en van woonplaats verandert, met het veranderen der jaargetyden, omtrent op dezelfde wyze als in Frankryk. De zonderlinge eigenschappen deezes Vogels, en de uitneemendheid van zynen zang, hebben het Volk eene soort van eerbied voor hem ingeboezemd; ik weet Landen waar hy voor een gelukspellenden Vogel gaat, daar men het stooren van zyn nest niet dan noode zou dulden, en zyn dood bykans voor een algemeen onheil aanzien. De Eenzaame Merel is een weinig kleinder dan de Gewoone Merel; doch heeft een veel sterker, en aan 't einde gekromder, Bek, en, naar evenredigheid, veel korter Pooten. Haare Pluimadie is min donker en overal met wit gevlekt, uitgenomen aan den Stuit op de vleugel en staartpennen: daarenboven hebben de Hals, de Keel, de Borst, en de Dekvederen der Vleugelen in het Mannetje een blauwe kleur, met een purperagtigen weerschyn; dit bespeurt men volstrekt by 't Wyfje niet: zy is eenpaariger bruin van kleur en de vlekjes zyn geelagtig. By beiden is de regenboog des Oogs geelagtig oranje, de opening der Neusgaten ruim, de kanten van den Bek, naar de punt toe, zyn rond uitgehoold, gelyk bykans alle Merels en Lysters: het binnenst van den Bek is geel, en de Tong, aan 't einde, in drie deelen gespleeten, waar van het middelste het langste is. De geheele lengte deezes Vogels haalt acht of negen duimen. |
|