Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUitgekoozen Brieven van Milord Chesterfield, aan deszelfs Zoon Philip Stanhope, Schildknaap. Naar den zesden Druk uit het Engelsch vertaald. Te Rotterd. by J. Bronkhorst 1778. In 8vo. 872 bladz.Philip dormer stanhope, Graaf van Chesterfield, Schryver deezer Brieven, stak onder zyne Land en Tydgenooten uit in Staatkunde en Geestigheid. Alle zyne schriften draagen hier van de zigtbaarste merktekensGa naar voetnoot(*). Hy richt deeze Brieven in aan zyn Zoon, philip stanhopeGa naar voetnoot(†), dien hy by eene zeer beminnelyke Juffrouw verwekt hadt, by zyne Egtgenoote geene Kinderen hebbende; dien natuurlyken Zoon droeg hy de hartlykste genegenheid toe, en de bezorging zyner Opvoedinge was, voor een geruimen tyd, de hoofdbezigheid van chesterfield's leeven. De Brieven, welke wy thans aankondigen, maaken een gedeelte uit van de zorge aan die opvoeding besteed: ze werden niet ge- | |
[pagina 633]
| |
schreeven om het licht te zien; doch enkel om tot onderrigting zyns Kweeklings te dienen. In gevolge hier van loopen de eerste Brieven, over 't geen stanhope in het beoesenen der Taal en de Oude Geschiedkunde hadt in 't oog te houden. Dit alles is zeer oppervlakkig en geschikt naar de bevatting eens schranderen Kinds van omtrent acht saaren. - Allengskens neemen de Brieven met het klimmen van de jaaren des kweeklings in gewigt toe; die over de Fraaije weetenschappen behelzen zeer keurlyke aanmerkingen. - Op Reis zynde, geeft hy zyn Zoon verslag van de voornaamste byzonderheden, doormengd met bedenkingen van verscheidenerlei aart, doch veel al slaande op de Staat- en Menschkunde. - Voorts onderhoudt hy hem bepaalder over de Hedendaagsche Geschiedenis, en den voet in 't beoefenen daar van te volgen; heldert dit op, met eenige voorbeelden uit de Geschiedenis ontleend, en de Characters van zommige aanzienlyke Persoonen en Staatsmannen. Zyn Zoon op reis zynde, verschaft hem dit gelegenheid tot briefwisselend onderhoud, over de Landen, die deeze doortrekt. In de daad 'er is veel uit dit kleine Boeksken te leeren, ten opzigte van 't mencshlyk hart en de roerzels hunner bedryven. Dan, over 't algemeen, moeten wy aanmerken dat de edele Schryver, van de Zeden handelende, meer op het uiterlyk welvoeglyke en bevallige des gedrags, dan op de weezenlyk braave gesteltenis van 't Hart, aandringt, en te jammerlyk den Godsdienst uit het oog verliest. Laat ons zien hoe hy zyn Zoon Bevalligheid van Manieren, waar in hy zelve dermaate gezegd word uitgestooken te hebben, aanpryst. ‘Ik heb u dikwyls gezegd en 't is eene bestendige waarheid, dat de eer en deugd alleen u geacht, en de begaafdheden van den geest u vermaard kunnen maaken en u doen bewonderen: maar 'er zyn tevens mindere hoedanigheden, die niet minder noodzaaklyk zyn, om, in het byzondere leeven, bemind, verlangd, en gezogt te worden. Van deeze hoedanigheden is de welgemanierdheid de nuttigste. Niet alleen om dat zy van groot belang in zichzelven is; maar om den grooten luister dien zy de bondiger hoedanigheden van het hart en den geest byzet. Ik zal u, in deezen brief, onderhouden over de hoedanigheid van zich aangenaam voor te doen komen door zich eene losse, ongedwonge houding te geeven, geheel vry van die gemaakte wringingen, slechte aanwendzels, en averechtsche beweegingen, welken 't gevolg zyn van eene verwaarloosde en boersche opvoeding. Hoe beuzelagtig deeze losse houding en ongedwonge manieren u mogen voorkomen, 't zyn noodzaaklyke vereischtens, indien men de maatschappy en inzonderheid de Jufferschap zoekt te behaagen. Ik heb menig man van verdiensten gekent, wiens uiterlyke lompheid en boersch voorkomen zodanig afschrikten, dat hy, door alle zyne verdiensten en andere begaafdheden, zich nimmer de harten kon winnen. Dit puntdicht van martialis: | |
[pagina 634]
| |
Non amo te Sabidi, nec possum dicere quare,
Hoc tantum possum dicere, non amo te.
heeft veele Leezers verlegen gemaakt. De zin nogthans van 't zelve is ligt te vatten, en ik meen dien te verstaan. ô Sabidis! gy zyt een verdienstlyk Mensch, gy hebt duizende goede hoedanigheden; ik acht, ik eerbiedige u; maar ik bemin u niet, ik kan u niet beminnen, en ik kan niet zeggen waarom, uwe manieren zyn niet beminlyk, 't samenstel van uw persoon mishaagt. Bevallige manieren neemen de menschen voor ons in, en doen hen naar onze vriendschap wenschen. De boersheid heeft twee oorzaaken; of dat men geen goed gezelschap heeft bygewoond, of dat men 't zonder vrugt bygewoond heeft. Ik neem op my uin goed gezelschap te brengen; maar de oplettenheid en opmerking staan aan u. Wanneer een lompe knaap voor 't eerst in een gezelschap komt, is het zeer waarschynlyk, dat zyn degen hem tusschen de beenen zal raaken, en hem byna doen tuimelen; zich een weinig hersteld hebbende, zal hy zich op eene plaats nederzetten, die niet voor hem geschikt was. Gezeten zynde laat hy zyn hoed vallen, en in 't opraapen van zyn hoed ontglipt hem zyne rotting, en terwyl hy deeze opraapt, ontvalt hem zyne hoed andermaal, zo dat 'er een geruimen tyd verloopt eer hy welgezeten is. Wanneer hem thé of koffy wordt aangebooden brand hy zyn gehemelte, laat het kopje of het bakje rollen, en stort de thé of koffy over zyn lyf. Aan de maaltyd toont hy zich nog veel boerscher, dan houdt hy zyn mes, vork en lepel geheel anders dan andere lieden; indien hy iets voorsnydt kan hy het lid niet treffen; maar terwyl hy arbeid om door het been te snyden spat hy de saus over elks kleederen; hy bemorscht zich gemeenlyk met olie en vet, alhoewel hy een groote slip van zyn servet door 't bovenste knoopsgat van zyn rok gehaald heeft, zo dat ze hem de kin belemmert. Indien hy drinke, geschiedt het zo schielyk, dat hy aan 't kuggen raakt en den drank over de gansche tafel spat; kortom hy is averechts en boersch in alles wat hy aanvat, en als hy zyn neus gesnooten heeft, mist hy nooit in zyn neusdoek te zien. Hy weet met zyn handen geen weg, ze zyn in eene geduurige beweeging, dan hier, dan daar, of in zyn zak, in een woord hy weet noch zich te kleeden, noch te zitten, noch te gaan gelyk een ander mensch zich kleedt, zit of gaat. Dit alles ik beken het is juist niet misdaadig, maar ten uitersten belachlyk en onaangenaam. Uit het denkbeeld, welk ik u heb tragten te geeven van 't geen gy moet vermyden, zult gy ligtlyk kunnen opmaaken wat gy te doen hebt. Let ten dien einde op de houding en manieren van lieden van een goeden smaak, en die de wereld gezien hebben, en ik ben verzekert dat gy dezelven zult goedkeuren, navolgen en u eigen maaken. 'Er is ingelyks eene boersheid in zich uit te drukken, welke | |
[pagina 635]
| |
noodzaaklykheid moet vermeden worden: even als een platte taal, een lymende uitspraak en oude spreekwyzen, die al te zamen toonen dat men nooit met welgemanierde lieden verkeerd heeft. By voorbeeld, indien gy, in plaats van te zeggen de smaaken zyn verschillende, u bediende van een een spreekwoord, 't geen zuiker voor deezen is, is vergif voor dien, of ieder zyn meug, zei de boer en hy kustte zyn kalf, zou men waarlyk meenen dat gy nooit anders dan met knegt of meiden verkeert hadt. Let op den toon, 't gelaat, de beweegingen en uitdrukkingen van die geenen, die by goed gezelschap verkeerd hebben, zonder nogthans te laaten blyken dat gy 'er acht op slaat. Deeze geheime wyze van wel op te merken, is in 't leeven van groot nut, en moet met zorg betracht worden. Het geene men afgetrokken, of gebrek van aandagt noemt, maakt een mensch niet veel verschillende van een zot of zinnelooze. Een zot is nooit by zyn zinnen, en een zinlooze heeft dezelve verlooren; een afgetrokken mensch is beurtlings zot of zinneloos.’ In deezer voege pryst hy, die leniores Virtutes aan. Dit zal eene vry algemeene goedkeuring wegdraagen; doch wy twyfelen wel zeer of het der Sexe zal bevallen, door een Galant-Heer, haar character met deeze trekken afgemaald te aanschouwen. ‘Dewyl de Vrouwen een aanzienlyk ten minsten een goed gedeelte van de Maatschappy uitmaaken, en dat haare goedkeuring veel toebrengt tot het vestigen van een Mans Karakter, is het noodzaaklyk haar te behaagen: ik wil u derhalven tot eenige geheimen inleiden, die u zeer nuttig kunnen zyn; maar die gy voor u zelven moet houden, en zorgvuldig verbergen. De Vrouwen zyn slechts groote kinderen: zy bezitten een goede tong en zomtyds geest; maar ik heb 'er nog nooit geene [dit moet eene zyn] aangetroffen, die een juist oordeel en een gezond verstand hadt, of die vier en twintig uuren zichzelven gelyk was, en wel redeneerde. De minste harsttocht, de minste gril verbreekt eensklaps haare beste voorneemens. Haare verwaarloosde of betwistte schoonheid, eenige meerdere jaaren ontsteeken terstond hunne kleene harstochten, en werpen het gansche zedelyk stelzel van hun gedrag, het welk zy in haare verstandlyke oogenblikken gemaakt hadden, overhoop. Een Man van verstand speelt met haar, vleit ze en houd ze aan de praat, gelyk hy een kind zou doen; maar nimmer zou hy haar raadpleegen, noch eenig geheim van aangelegenheid toevertrouwen, alhoewel hy haar dikwils wys maakt dat hy het doet: ook word haaren waan door niets zo sterk gevleit; zy zyn 'er ongemeen op gestelt zich met zaaken van aanbelang te bemoeijen, welke zy gemeenlyk altoos in de war helpen of bederven. Billyk overtuigt, dat de mans in 't algemeen haar slechts beschouwen als fraije beuzelingen, bidden zy den man aan, die ernstig met haar spreekt, die zich aan haar schynt te vertrouwen, en raad met haar pleegt; die schynt, zeg ik, want 'er zyn | |
[pagina 636]
| |
zwakke mannen, die haar weezenlyk raadpleegen; de wyzen schynen het te doen. Gy kunt ze niet te sterk vleijen, want zy zyn nergens minder afkeerig van: alles wat gy hun vleijende zegt, neemen zy gereedlyk aan. Gy kunt eene Vrouw vleijen, over haar verheven smaak en de keus van haar waaijer. Vrouwen, die of zeer schoon of zeer leelyk zyn, worden geerne gevleit over haar verstand: zy die niet leelyk noch niet schoon zyn, zien zich geerne pryzen om haare schoonheid en bevalligheid. Deeze geheimen moet gy onkreukbaar bewaaren, indien, gelyk Orpheus, gy niet door de Vrouwtjes verslonden wilt worden. Zyt galant, beleeft, en zorgvuldig om haar te behaagen: zy hebben, naar dat zy zwak zyn, meer of min invloed in alle de hoven. 't Is nu noodig haar te ontzien en haar te vleijen en haar geen het minste teken van verachting te laaten blyken: dit vergeeten zy nooit: hier in gelyken zy aan ons, een man zal liever een onbillykheid dan een hoon overstappen. Ieder mensch is niet heerschzuchtig of gierig; maar ieder mensch bezit trotsheid genoeg om de verachting te voelen. Geef nimmer de neiging toe, welke aan jonge lieden te zeer eigen is, eens anders zwakheden ten toon te stellen om uwe eigen meerderheid te laaten blyken. Gy kunt de lagchers voor een ogenblik aan uwe zyde hebben; maar gy maakt u tevens onverzoenlyke vyanden. Indien gy geest hebt bedien 'er u van om te behaagen en niet om te beledigen; gy kunt schitteren, als de zon in de gemaatigde luchtstreek, zonder te branden. Hier word zy verlangt, onder de linie word zy gevreesd’. Wy zullen hier nog byvoegen, hoe de Graaf zyn Zoon, uit eigen droeve ondervinding tegen buitenspoorige vermaaken waarschuwt. ‘Het vermaak is de rots, die meest alle jonge lieden trachten te beklimmen; zy zetten 'er met volle zeilen op uit, maar zonder compas of passer om hunnen koers te rigten, en met geene genoegzaame reden om het Schip te stuuren: zo dat zy gemeenlyk niet dan smerte en schande van hunnen tocht te rug brengen. Verbeeld u niet dat ik als een Stoïcyn tegen het vermaak poog uit te vaaren; in tegendeel, ik wil 'er u heen wyzen, en het u als een Epikurist aanbeveelen; ik wensche dat het u niet ontsnappe, en alles wat ik bedoel is te verhinderen, dat gy u niet vergrype. Het Karakter daar de meeste jonge lieden naar staan is dat van een man van vermaak; maar, in plaats van hunne eige neiging en smaak te raadpleegen, neemen zy blindeling voor vermaak aan wat van anderen dus genoemd wordt; en een man van vermaak, in den gemeenen zin van dat woord, beteekent niets anders, dan een liefhebber van den wyn, van het spel, van de Vrouwen en van vloeken en zweeren. Dewyl het u van nut kan zyn, ben ik niet ongewillig, schoon ter zelfder tyd beschaamd, te erkennen, dat de ondeugden van myne jeugd meer zyn voortgesprooten uit het | |
[pagina 637]
| |
verlangen, dat ik had in een man van vermaak te zyn dan uit eige neiging. Ik heb altoos een natuurlyken afkeer gehad van sterk drinken, en dikwyls nogthans ben ik tegen myn zin met eene wakkere roes na bed gegaan: en uit dien hoofde den volgenden dag ziek geweest: eeniglyk om dat ik het drinken van een roes beschouwde als een hoedanigheid, die een man van de weereld en een man van vermaak voegde. 't Was even zo met het spel; ik had geen geld gebrek en behoefde derhalven niet te spelen; maar te spelen meende ik al mede eene der vereischten van een man van vermaak te zyn, des gaf ik my over aan allerlei hazardspel, ik offerde 'er duizende wezenlyke vermaaken aan op; en door het spel maakte ik my zelven dertig jaaren aan malkanderen ongelukkig. Ik was toen ter tyd zelfs onbesuist genoeg om sterk te vloeken, en dikwyls deed ik het niet uit ernst, maar om dat ik begreep dat het fraai stond, ik meende dus een volmaakte ligtmis te zyn; dan het leed niet lang of ik stapte van die dwaasheid af, om dat ik 'er de onbetaamlykheid en het ergelyke van hemerkte. Door de mode verleid, en blindlings alles, wat vermaak genoemd werd, aanneemende, verliep ik de weezenlyke vermaaken, en myne geldmiddelen, die verward, en myne gezondheid, die aan het wankelen raakte, zyn, ik beken het, de billyke straf myner dwaalingen geweest. Spiegel u, derhalven, aan my, kies uwe vermaaken zelfs en regel u niet naar de driften, hartstochten of neigingen van anderen, volg de natuur en niet de modeweg, het tegenwoordige genot tegen de toekomende gevolgen, en dat uw oordeel alleen uw regelmaat zy. Indien ik, met de ondervinding, die ik thans heb, myn loop moeste hervatten, zou ik een leeven van weezenlyke, en niet van denkbeeldige, vermaaken, leiden: ik zou 't genot van de tafel en van de wyn hebben; maar my wagten voor de gevolgen van de overdaad; ik zou in den ouderdom van twintig jaaren juist geen prediker willen zyn van nuchterheid en maatigheid; ik zou ieder de vryheid laaten zyne neigingen te volgen: maar ik zou het vast besluit neemen myne gezondheid niet te ondermynen voor hun die op de hunne niet letten. Ik zou spelen uit vermaak, maar niet om my te kwellen, dat is ik zou om klein geld spelen in gemengde partyen, uit tydverdryf, en om de gewoonte te volgen; maar ik zou my wel wagten om groote sommen te dobbelen, die, indien ik ze won, myn staat niet zouden verbeteren, en indien ik ze verloor my in verlegenheid zouden brengen hoe dezelve te betaalen; en indien ik ze betaald hadt my noodzaaken verscheide andere artykels af te snyden. Zonder te melden de twisten daar het grofspel veeltyds oorzaak van is. Ik zou een gedeelte van myn tyd doorbrengen met lezen, en | |
[pagina 638]
| |
het overige in 't gezelschap van verstandige en kundige lieden, die boven my waren, ik zou my laaten vinden in de gemengde gezelschappen van Mannen en Vrouwen, welke, schoon dikwyls beuzelagtig, echter den geest ontspannen en vervrolyken. Zodanig zouden myne vermaaken en uitspanningen zyn, indien ik de laatste dertig jaaren te herleeven had, welk ik zo dwaaslyk heb doorgebragt: het zouden redelyke bondige vermaaken zyn, de eenige die een braaf mensch kan verlangen of zoeken. Legt oit een fraai gezelschap zich toe om een dronken mensch onder zich te hebben? Is er eenig waar vermaak in iemand te zien, die zich de hairen uit het hoofd rukt, en yslyk zich zelf vervloekt, om dat hy in 't spel meer verlooren heeft dan hy kan betaalen; in 't zien van een ligtmis, die aan alle de kwaalen hinkt, welke het gevolg zyn van eene losbandige leevenswyze. Neen: de man die het waare vermaak bemindt, bemindt de betaamelykheid tevens, en pronkt met geene vreemde ondeugden, noch neemt ze aan; en indien hy by ongeluk eenige ondeugd bezit, tracht hy die te verbergen of 'er zich van te ontdoen. ‘Ik heb van de vermaaken van den geest niet gesprooken, die de waare en duurzaamste zyn; van de vermaaken der deugd; der weldaadigheid; der kundigheid; vermaaken, die nimmer verveelen, welke ik hoop dat gy lang zult smaaken’. Vaart wel. |
|