Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 627]
| |
Leevensbeschryving van eenige voornaame meest Nederlandsche Mannen en Vrouwen, uit Egte stukken opgemaakt. Vyfde Deel. Te Amst. by P. Conradi en te Harlingen by V. v.d. Plaats. 358 bl. in gr. 8vo.Volstrekt op denzelfden voet als de Vier voorgaande Deelen deezer welontvangene Leevensbeschryvingen, is dit Vyfde Deel uitgevoerd. Een tiental Persoonen verschynt in 't zelve, onder het oog der Leezeren, te weeten l.g. van egmond, jacob hop, joannes uitenbogaard, karel den stouten, jan labadie, reinier van oldenbarneveld, w. gansfortius, joannes b. van helmont, ada, Gravinne van Holland en jacoba van beijeren. 't Melden hunner Naamen is genoeg om elk, in 's Lands geschiedenisse eenigzins bedreeven, te doen besluiten, dat het verslag van elks Leeven eene groote verscheidenheid van meldenswaardige zaaken oplevert, die, schoon den meesten bekend, om derzelver gewigt en gevolgen met genoegen herleezen worden. Op een werk van deezen aart past het bekende zeggen. Indocti discant & ament meminisse periti. Wy zullen onzen Leezeren geenen ondienst doen met hun eenige voornaame byzonderheden van 't leeven des veel gerugtsmaakenden Geestdryvers en Bedriegers, jan labadie, voor te draagen: die schoon een Uitlander, in ons Gewest genoeg opschuddings gemaakt heeft, om van onze Landgenooten nader gekend te worden. - Deeze zonderlinge Man werdt den dertienden van Sprokkelmaand des Jaars MDCXL, te Bourg, in Gaijenne, gebooren, door de Jesuiten in de gronden der Taalkennis onderweezen, tot Lid hunner Orde aangenomen, en tot Priester geordend. Hy verzogt ontslag van dit Genootschap, 't geen hy, naa lang aanhouden, verkreegGa naar voetnoot(*). Zyne kragt van beweeglyk prediken, of dit welspreekenheid te noemen zy, laaten wy daar, deedt hem grooten opgang maaken, en bevorderde hem tot Kannunik der Hoofdkerk te Amiens. ‘Hier gedroeg hy zich (naar luid der Leevensbeschryvinge) als een Be- | |
[pagina 628]
| |
stuurder der Geweetens, en zag zich welhaast aan 't hoofd eener talryke schaare van zogenaamde Devotarissen. Maar men wil, dat hy, met den Geest begonnen zynde, naderhand, gelyk dit niet dan al te dikwyls gebeurt, met het vleesch eindigde, en dat hy, om 't openbaar worden van eenen Minnehandel, in welke hy in een Vrouwen Klooster was ingewikkeld, genoodzaakt wierd elders een goed heenkomen te zoeken’. Naa eenig omzwerven kwam hy te Toulouse, waar hy van den Aardsbisschop het bestuur kreeg over een Nonnen Klooster van de derde Orde van St. Franciscus, welke hy leerde ‘dat men, twee of drie maalen in de week, zich den Staat der Onschuld moest herinneren. Ten dien einde deedt hy haar zich naakt uitkleeden, en preekte insgelyks in deezen staat der naaktheid, met geslooten deuren, om adam en eva na te volgen. Een zyner voornaamste beginzelen van Devotie was, zich niet te ontrusten over de beweegingen des Lichaams; mits men 's morgens zyne eerste gedagten na God wendde: en dit, zeide hy, daar de geest Gods is, aldaar vryheid is. Deeze grondregel, welken hy de Geestlyke Dochters, die onder zyn opzigt stonden, gestadig zorgvuldig inprentte, gaf hem vryheid tot het doen van versoeilyke aanslagen, en tot het berispen van de zodanigen, die eenigen wederstand booden, door haar aan te zeggen, dat haar hart nog niet Geestlyk genoeg, en, (ik schroom het te schryven) niet volkomen aan God gehegt was’. Van wegen een zo aanstootelyk gedrag, 't geen egter zommige Nonnen smaakte, moest hy dit Klooster ruimen: een zwervend leeven leidende, en overal den Devotaris speelende, week hy eindelyk in eene Hermitage van Karmeliten te Graville, waar hy, onder den veranderden naam van St. jan de christ, het Kleed dier Orde aantrok: hy gaf voor, van God gezonden te zyn tot herstelling van het Ryk der Genade, 't welk geschieden moest vóór den Jaare MDCCLXIV, wanneer de wereld een einde zou neemen. Eenige Karmeliten beschouwden labadie als een hemelsch Man, en noemden hem hun Heiligen Vader; zelfs vondt men eeni ge onder hun, die eenvoudig genoeg waren, om te gelooven, dat zy niet slegts den H. Geest maar ook het vermogen ontvingen om dien anderen mede te deelen, wanneer hy op hen blaasde. Zy dekten hem tegen de vervolging des Bisschops van Basas, en verschaften hem tyd en middelen om te ontkomen. Dus lang hadt hy zyne rol onder de Roomsch Catholyken gespeeld; doch wanhoopende daar eenigen aanhang te krygen, zogt hy dien by de Hervormden op te rigten, Den Graaf van Taras ingenomen hebbende, kreeg hy het Leeraaranipt te Montauban, 't welk hy acht jaaren lang bekleedde. ‘Schoon hy, in deezen post, de verstandigen ergerde, door zyn hekelende Leerredenen, wist hy zich, egter, te handhaaven door zyn aanzien by de Fyne Zusters, welke hy betoverd hadt, zommigen door den Geest, anderen door het Vleesch. Hy tragtte in de Hervormde Kerk in te voeren de | |
[pagina 629]
| |
zogenaamde Geestlykheid en het gemoedlyk bidden, en gaf ten dien einde drie kleine Boekjes in 't licht. Doch de aanslag, dien hy deedt op de eerbaarheid van Mejuffrouwe de calonges, deedt hem de agting en bescherming verliezen, met de zodanigen voor welken hy schreef. De Heer bayle verhaalt de zaak aldus. Naa dat hy deeze Jonkvrouwe had opgeleid tot een Geestlyk Leeven, welk hy deedt bestaan in eene inwendige opgetoogenheid, en eene volkomene aftrekking van zinnelyke voorwerpen, prees hy haar een onderwerp ter overdenking aan; en haar bevolen hebbende, zich, eenige uuren lang, aan dit groote voorwerp geheel en al over te geeven, naderde hy tot haar, toen hy dagt dat ze in de grootste opgetoogenheid was, en stak zyn hand in haaren boezem. Zy stootte hem met veel drists te rugge, betuigde hem haare verbaasdheid over deeze handelwyze, en stondt op 't punt om hem des strenglyk te berispen. Doch hy voorkwam haar, en, zonder te bleeken of te bloozen, sprak hy haar, met eene devoote houding, dus aan. “Ik zie wel myne Dogter, dat gy nog verre af zyt van de volmaaktheid, erken nederig uwe zwakheid, en bid God om vergiffenis, dat gy zo min aandagtig geweest zyt op de verborgenheden, die gy moest overdenken. Zo gy daar aan de noodige aandagt hadt besteedt, zoudt gy niet gevoeld noch gemerkt hebben, wat aan uwe keele wierd gedaan. Maar gy waart zo weinig afgetrokken van de zintuigen, zo weinig van de Godheid doordrongen, dat het geen oogenblik leedt of gy bemerkte dat ik u aanraakte. Ik wilde eene proeve neemen, of uwe vuurigheid in 't Gebed u boven de stoffe verhefte, en u vereenigde met het Opperste Weezen, de leevendige Bron der Onsterflykheid en Geestlykheid, en ik zie met veel smarte dat uwe vorderingen zeer gering zyn, gy kruipt nog langs de aarde. Laat dit u beschaamd maaken, myne Dogter, en u aanspooren om de heilige pligten van het gemoedlyk bidden beter te betragten”. - Mejuffrouw de calonges, die niet min verstandig dan deugdzaam was, toonde zich even gestoord over deeze woorden als over het gedrag van labadie, en brak van toen af alle gemeenschap met hem af. - Dit geval, van eenigen in twyfel getrokken, verzekert de Heer basnage, dat hy van de Jonkvrouwe zelve hadt, welke hy het meer dan eens hadt hooren verhaalen, en dat zy nimmer zonder afgryzen van 's Mans valsche Devotie sprak’. Om zeker geschil werd hy uit Montauban verdreeven, zogt eene schuilplaats in Oranje, week heimlyk na Geneve, waar hy groote onlusten verwekte; doch men vondt middel om hem kwyt te raaken, door hem na Middelburg in Zeeland te doen heroepen. Hy vertrok derwaards, en begon zyne gevoelens openlyker dan voorheen te verspreiden. De hoofdsom daar van wordt, in dit Leevensverhaal opgegeeven; doch wy moeten, kortheids halven, de- | |
[pagina 630]
| |
elve onaangestipt laaten. Inzonderheid prees hy het gemoedlyk bidden en de verheffing boven het zinnelyke aan. ‘Door middel van deeze Geestlykheid en een schynbaare strengheid van Zeden, verkreeg labadie, in korten tyd, veel gezags en invloeds. Men beschouwde ze als Weereldlingen, aan de tegenwoordigde Eeuwe verknogt, die hem van huichelaary beschuldigden, en als zo veele Heiligen de zodanigen, die hem volgden. Mejuffrouw anna maria schuurmans oordeelde dat zy het beste deel hadt uitgekoozen, door zich onder zyn geleide te begeeven. Zy werd eene der yverigste Voorstanders van zynen Aanhang; en het was deeze vermaarde Vrouw, die tot deezen Aanhang overhaalde, de Prinsesse elizabeth, welke de zwervende en voortvlugtige Leerlingen van labadie eene veilige schuilplaats schonk. Meermaalen zogt labadie eene verbintenis aan te gaan met antoinette bourignon, die, gelyk hy, met het Geestlyke en Bevindlyke veel op hadt. De Heer de kort, een der Aanhangers van deeze Jonkvrouwe, hadt een onderwerp beraamd, om een Eiland in Holstein, het Noordstrand genaamd, bewoonbaar te maaken, met oogmerk om de Leerlingen van jansenius, als mede die van Mejuffrouw bourignon, derwaards te lokken. Labadie sloot met hem eene nauwe verbintenis, met oogmerk, om, ingevalle van nood, op dat Eiland eene veilige schuilplaats te vinden. Doch antoinette bourignon keurde zyn voorneemen niet goed, en schreef ten zynen opzigte aan den Heere de kort. “Gy kunt zonder my derwaards (te weeten Noordstrand) gaan: want ik gevoel en weet, dat wy het te zamen nimmer eens zullen worden; hunne gevoelens en de Geest, welke hen beheerscht, stryden regelrecht met myne kundigheden, en met den Geest, welke my regeert”! Middelerwyl wierden de Aanhangers van labadie, welke men, Labadisten noemde, zo talryk, en zo veele persoonen, van beiderlei Kunne, verlieten de Hervormde Kerk, om zich by hem te voegen, dat de Waalsche Kerken in de Vereenigde Gewesten, met allen ernst, bedagt werden op middelen, ter stuitinge van een verloop, het welk dag aan dag toenam. Doch terwyl deeze toebereidzels maakten om labadie aan te tasten, nam hy zelve het besluit om wolzogen, Hoogleeraar en Predikant in de Waalsche Gemeente te Utrecht, te bestryden. Op een Synode te Naarden werd wolzogen in 't gelyk, labadie in 't ongelyk, gesteld. Te Middelburg wedergekeerd, zette hy zyne Kerk dermaate tegen het Synode op, dat zy eene openlyke scheuring dreigde. Verscheide Synoden tragtten wel, door hunne uitspraaken, den wortel des kwaads uit te rooijen; doch labadie weigerde in zommige Synoden te verschynen, weersprak het gezag van anderen, en appelleerde van de beslissende vonnissen, welke zy over hem velden. - Eindelyk benoemde het Sy- | |
[pagina 631]
| |
node eenige Gelastigden, welke het na Middelburg zondt om een einde van deeze zaak te maaken. Zy vertrokken derwaards; doch het Volk stondt tegen hen op, sloot de deuren der Kerke, om den ingang te beletten. De Wethouderschap was op de zyde van labadie, en de Staaten der Provincie vergenoegden zich met het voorslaan van een vergelyk, het welk labadie, die met de zwakheid van de eene en de drift van de andere zyn voordeel wilde doen, met veel fierheids van de hand wees. De Staaten, misnoegd over deeze weigering, bekragtigden het Vonnis der Gelastigden. - Labadie klaagende over het onregt, hem aangedaan, door hem te veroordeelen, zonder vooraf gehoord te zyn, wierdt de beslissing uitgesteld tot op het Synode, het welk te Dordrecht moest gehouden worden, en waar op hy verpligt zou zyn te verschynen. Dit Synode zette labadie af, en gaf hem geen grond van op vergiffenis te hoopen, dan op voorwaarde van een beproefd berouw, het welk nimmer betoond wierdt. In tegendeel hy werd na Middelburg gevolgd van een troep Fyne Broeders en Zusters, aan wier hoofd hy als in zegepraal optrok en de deuren der Kerken openliep; hier naa predikte hy, en deelde het Nachtmaal uit, aan de zulken als hem gevolgd waren. De Burgemeesters, beducht voor de gevolgen van een zo stoute onderneeming, lieten hem straks aanzeggen, dat hy hunne Stad en derzelver Regtsgebied hadt te verlaaten. Hy gehoorzaamde en vertrok na Ter Veer, alwaar hy yverige naavolgers hadt, die hem de behulpzaame hand leenden en de Bescherming der Wethouderschap bezorgden. - De Staaten van Zeeland, eindelyk, een besluit genomen hebbende om labadie uit zyne sterkte te verdryven, gaven bevel om hem uit de Provincie te verbannen. De Wethouders van Ter Veere koozen zyne zyde tegen 's Lands Staaten, en beriepen zich op 's Mans stil en vreedzaam leeven, dat het genoeg ware hem den mond te stoppen, door hem het openbaar prediken te verbieden; en dat men beducht was voor het Graauw, 't welk niet zonder oproer zou gedoogen, dat het zelve een Man ontvoerd wierdt, die een zo stigtelyk leeven leidde. Naa dit alles was de Provincie genoodzaakt, de toevlugt te neemen tot den Prins van Oranje, als Marquis van Ter Veer; deeze verbondt labadie om te gehoorzaamen, en verboodt den Ingezetenen der Stad hem schuilplaats te verleenen’. ‘Dus was labadie ten laatsten genoodzaakt te bukken, en elders een goed heenkomen te zoeken. In 't eerst kwam by hem wederom boven zyn voorgaand ontwerp om in Maatschappye van Mejuffrouwe bourignon te treeden; doch deeze vondt hem niet Mystiek genoeg om hem tot een Amptgenoot aan te neemen, en niet leidelyk genoeg om hem onder het getal haarer Leerlingen te stellen. Toen hem, derhalven, dit mislukte, nam hy zyn verblyf tusschen Utrecht en Amsterdam, daar hy eene Drukkery hadt, van waar veele zyner Werken zyn voortgekomen. Zedert groeide het getal zyne Naavolgeren aan, en het zou nog sterker heb- | |
[pagina 632]
| |
ben toegenomen, indien niet zommige zyner Leerlingen van hem waren afgevallen, welke, de Historie van zyn byzonder leeven en van zyne manier van onderwys in het licht geevende, niet nalieten het algemeen te onderrigten, wegens zyne gemeenzaamheid met de Fyne Zusters, onder voorwendzel van dezelve tot god op te leiden’. ‘Uit zyne afzondering zondt hy zyne Apostels in de groote Steden van Holland, met oogmerk om in dezelve Proseliten te maaken, in de Huizen der aanzienlykste Inwoonderen; doch de opgang, die hy maakte, was niet groot genoeg om hem van middelen te voorzien, waar door hy tegen den honger kon beveiligd blyven. Hy vertrok dan na Erfurt; doch de Oorlog noodzaakte hem deeze plaats te verlaaten, en na Altena in Holstein zich te begeeven. Niet lang hadt hy hier gewoond, of hy wierdt door hevige Kolykpynen aangetast, die, in den Jaare 1674, het vier- en zestigste zyns Ouderdoms, een einde van zyn leeven maakten, in tegenwoordigheid van anna maria schuurmans, die, als eene getrouwe Medegezellin, hem steeds gevolgd was. Anderen, egter, verhaalen, dat hy zou overleeden zyn te Wiewert, in de Friesche Grietenye Baarderadeel, aan vier Zusters van het Geslacht der Heeren van Sommelsdyk toebehoorende, die hem daar eene schuilplaats zonden verleend, en alwaar hy eene Kerk zou gestigt hebben, genaamd de Kerk van Jesus Christus van de Waereld afgescheiden. Doch het eerste verhaal wordt door de meeste getuigenissen bekragtigd’. |
|