Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 621]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.Leerredenen over Paulus tweeden Brief aan Timotheus. Door P. Brouwer, B.Z. Dr. en Prof. in de Theol. en Pred. te Dordrecht. Te Dordrecht by P. v. Braam, 1778. In groot octavo 462 bladz.In de ontvouwinge van dezen tweeden Brief, schikt de Eerw. Brouwer zyne Leerredenen, en manier van 't behandelen der Stoffen daerin voorkomende, op dezelfde wyze, als die, welke hy in 't leerstellig verklaren en practicael aendringen van den inhoud van den eersten Brief in acht genomen heeft; zo dat ons gezegde daeromtrent ook op dit Stuk over te brengen zyGa naar voetnoot(*). We zullen derhalve, om ons gezegde niet te herhalen, of met andere woorden het zelfde te zeggen, zulks genoegzaem achtende, den Lezer slechts nog ene proeve van 's Mans manier van voordracht onder 't oog brengen. Wy oordelen het ten dien einde wel der moeite waerdig gebruik te maken, van zyne gepaste aenmerkingen over des Apostels bevelende vermaning aen Timotheus, in het twede vers van het twede Hoofdstuk, welke tweledig beschouwd kan worden: als behelzende, voor eerst, (α) ene zekere onderstelling, daer de Apostel spreekt, van 't geen Timotheus van hem gehoord heeft onder vele getuigen; en dan (β) ene vermaning, om dat te betrouwen aen getrouwe menschen, welken bekwaam zullen zyn, om ook anderen te leeren. - Wat de onderstelling α betreft, onze Leeraer opgemerkt hebbende, dat men onder 't betreklyke woordje 't geen, overeenkomstig met den grondtekst, die 't meervoud heeft, moet verstaen, de dingen, die Timotheus van Paulus gehoord had, volgt daerop indezervoege. a. ‘Die laatste omschrijving leidt ons zeer gelukkig te rug tot Kap. I. 13. daar Paulus melding maakte van | |
[pagina 622]
| |
het voorbeeld der gezonde woorden, die Timotheus van hem gehoord had.’ En wij zagen voorheenen, dat daar door verstaan wierd eene schets, of een kort begrip van de Kristelijke geloofs- en zeedenleereGa naar voetnoot(*), waar mede naauw verknogt was de uitlegging van verscheiden woordelijke en zaakelijke voorzeggingen, profesijen en voorbeelden, waarin de Heere, naar zijne ondoorgrondelijke wijsheid, gewigtige ontmoetingen en voorvallen, die in eene laater genadebedeeling zouden te zien zijn, voormaals had laaten aankondigen of afschetsen. b. ‘Al dit te saamen had Timotheus van Paulus gehoort, onder vele getuygen. Paulus was dan Leeraar, en Timnotheus was leerling geweest. De eerste sprak, en gaf onderwijs uit; de ander hoorde als dissipel. En zulks was geschied onder vele getuygen. De geleerden hebben deeze woorden verscheidenlijk opgevat en uitgelegdGa naar voetnoot(1), maar anderen hebben hun ook weêrspro- | |
[pagina 623]
| |
ken, en hen wederlegd. Ik zie geene noodsaak, om u dat in eene predikaatsij te verhaalen, daar de tijd tot beter te besteeden is, en daar de vertaaling, welke wij vóór ons hebben, bij slot van reekening, éénvoudig, natuurlijk, waaragtig en goed zou' blijken, gelijkwe haar, bij onderzoek en beproeving, daar voor erkend hebben. Diesvolgends zegt hier Paulus, dat, toen Timotheus de Kristelijke heilleere van hem hoorde, veele andere persoonen daar bij tegenwoordig waren, die getuigen konden, wat hij aan hem had voorgesteld, en welken hij in dit opzigt getuigen noemt. β. Op deeze onderstelling bouwt nu Paulus eene nadere vermaning aan Timotheus, met deeze volgende woorden: betrouwt dat aen getrouwe menschen, welcke bequaem sullen zijn om oock andere te leeren. Op dat ik dit tot de meeste duidelijkheid ontvouwen mooge, - zal ik beginnen met de voorwerpen der pligtsoefening, - en dan tot den pligt zelven overgaan. De voorwerpen van Timotheus pligtsoefening in deezen worden tweezins beschreeven. 1 En wel eerst als getrouwe menschen. א. Met een opslag van 't oog ziet men uit dit vs. terstond, dat er gesproken word van de toerusting van zeekere persoonen tot het Leeraarsambt in de Kristelijke Gemeenten. En dan moeten we niet verbijzien, als of het eene kleinigheid waare, dat het menschen zijn, die tot dat ambt moeten gevorderd worden, maar geene Engelen, noch dat God onmiddelijk zelf Kerkleden vergaderen wil voor zijnen Zoon, of de vergaderden bekragtigen, bevorderen, en tot zaligheid opleiden. Ezechiël en Daniël worden ten deezen opzigte meer' dan ééns zeer uitdrukkelijk door den Heere menschenkinderen geheeten. En, toen God zijnen Zoon in nadruk tot eenen leeraar, eenen leeraar ter geregtigheid gaf, toen werd die groote Heiland in gedaante als een mensch gevonden. 't Is eene wijze en eene goede bestelling van den hoogstwijzen en eindeloosgoeden God. Nooit kon het tog in deeze zaak duidelijker dan aldus blijken, dat de uitneemendheid der kragt, die er in 't bekeeren van zondaaren en bevorderen van heiligen geoefend wordt onder de Evangelische Bediening, uit God | |
[pagina 624]
| |
zij, en niet uit hun, die hier als middeloorzaaken voorkoomen; gelijk daarom onze Paulus ook aanmerkt 2 Kor. IV:7. Ook zijn menschen, van gelijke beweegingen als de leerlingen, zeer geschikt, naêr Gode goedertierene inzigten, voor Adams kinderen tot Leeraaren. Zulke menschen hebben uit eigene bevinding kennis aan de ellenden der zondaaren; hun zondig zwak of boos; de werksaamheden ook van het geloof en van den strijd; zij kunnen derhalve met meêlijdige liefde, met eene gepaste klaarheid, en zonder een verschrikkend ontsag, tot de menschen, als hunsgelijken, spreeken. Maar de naam van menschen is eenigzins een geslagtnaam, of, zoo gij wilt, een gemeener naam, die twee onderscheiden kunnen of seksen in zich bevat, de mannelijke en de vrouwelijke. En hier worden, onder 't woord menschen, bepaaldelijk mannen gemeend, gelijk zeer klaar is uit vergelijking van Paulus verordening daarontrend, 1 Tim. II:11. env. waar over wij, bij de opening van den eersten brief, voor heen verreekend hebben, daar wij thands toe wijzen. ב. Dog 't was niet evenveel, wat voor menschen of mannen hier genomen wierden; hij wil dat Timotheus naêr getrouwe menschen zou' uitzien. Men kan dit woord ook door geloovige vertaalen. Dog ik agte niet, dat deeze beteekenis hier eenigszins aanneemelijk zij, om dat het van zelven sprak, dat hier Kristen belijderen, leden van de Gemeente, bedoeld wierden, en zulke leden als geloovingen reeds aangemerkt wierden in den Apostolischen tijd, gelijk toen ook de Gemeenten, voor verre weg het grootste gedeelte uit geloovigen bestonden. Wij moeten dan bij de beteekenis van getrouwe menschen hier blijven. Getrouw nu noemt men hem, die zijn woord gestand doet, 't zij dat uitdruklijk of meer' ingewikkeld gegeeven zij. Wanneer men in het afgetrokkene, gelijk hier, van getrouwheid leest, zonder noeming van het werk, waar in de trouw zou plaats hebben, dan wordt op eene ingewikkelde belofte gezien. De lieden, die Paulus hier tot leerlingen bij Timotheus aanprijst, moesten zulken weezen, die men op zeedelijke gronden kon reekenen dat in het Leerambt, wanneer 't hun mogt toevertrouwd worden, getrouw zouden zijn. Ondersteld dan, dat deeze menschen geloovige leden van de Gemeente waaren, zou' men hen voords voor getrouw, in den hier bedoelden zin, kun- | |
[pagina 625]
| |
nen reekenen, wanneer zij alleszins in hunne woorden waaragtig bleeken, en vreemd van leugentaal, wanneer zij in de belijdenis en eenig ander werk, dat zij mogten aanvaard hebben, zich standvastig betoonden, zonder daar over berouw gehad te hebben; wanneer zij eindelijk in hunne posten ijver en naarstigheid betoond hadden, zonder ligtvaardig verzuim. Van dusdaanige menschen kan men met zeedelijke zeekerheid verwagten, dat zij ook, wanneerze in het Leeraarsambt gesteld wierden, zich daar in getrouw zouden kwijten. En alzoo beschrijft Paulus de voorwerpen van Timotheus pligtzorg eerstelijk als getrouwe menschen 2. Maar dan eischt hij nog ten tweeden in hun, dat zij bequaem zijn sullen oock anderen te leeren. Dat is een gewigtig stuk, en 't welk verscheiden bezonderheden insluit. Ik zal die dingen, welken mij, hier over denkende, zijn voorgekoomen, na elkanderen duidelijk opnoemen. Voor eerst dan; het is klaar, dat hij die anderen leeren zal een gelukkige vatbaarheid van begrip en een goed geheugen diene te hebben: want, buiten dat, is hij hier zoo weinig geschikt toe, als een kreupele om anderen wél voor te gaan, en hen goed over weg te helpen. In de tweede plaats, hij moet eenige merkelijke klaarheid van voorstellen en beknoptheid in zijn uitdrukkingen hebben: want, wie ingewikkeld spreekt, verscheiden kundigheden aan dezelfde woorden in zijne redenen hegt, en zeer langdraadig is, kan niet gereed verstaan worden, maar brengt ligt in misvattingen, en is oorzaak, dat de aandagt zijner hoorderen verstrooid lope, terwijl hij de meenigte zijner woorden op een' rotssteen zaait, daar er niets van wortelt noch opgaat. Ten derden, hij moet een schranderheid van oordeel hebben om wél te kunnen overtuigen, en de ééne stelling dus gemakkelijk uit de andere af te leiden door gepaste middeltermen, en door overéénkomstige gelijkenissen somtijds, dat zijne hoorderen niet onzeeker kunnen blijven, maar door overmeesterende kragt gedrongen worden om partij te kiezen, de waarheid te zien en te omhelsen. Nog ten vierden, een bekwaam man om te leeren, dat moet een lankmoedig man weezen, die de onvatbaarheid, den wederstand, en de tegenspraak van leerlingen of partijen kan verdraagen zonder bitterheid en zonder moed- | |
[pagina 626]
| |
loosheid, maar die, ten tegendeel, op zijne goede zaak vertrouwende, blijft stand houden, en zich niet verzetten laat, in die hoope, dat de waarheid eindelijk zal zegepraalen, en in de erkentenis, dat het altijd beter waare met en voor de waarheid eenigen tijd lang, te lijden, dan eene schijnbaare zege voor een' tijd door valsheid te hebben en ten laasten onherstelbaar neêr te storten. Hier dient ten vijfden bij te koomen eene waaragtige liefde tot God en den naasten, om de belangen van 's Heeren eere en van 't Naasten heil te behartigen met die vijwilligheid en die hartelijkheid, die midlijker wijze uitzigten van voorspoed geeft. Gepreste soldaaten vegten doorgaands kwaalijk, en gehuurde herders vlieden wanneer zij den wolf zien koomen, waar door dan de schaapen aan deszelfs scheurzieke pooten ellendig worden overgelaaten. Laatstelijk ten zesden, bekwaamheid om te leeren, dat behelst ootmoedigheid om van de genade af te hangen, die den Leeraar tot het geeven van onderwijs bekwaamt, en den leerling om het vrugtbaar tot zijn nut te ontfangen. “Alle onze bekwaamheid is uit God” sprak eens Apostel Panlus: en wederom, “de wapens van onzen krijg zijn kragtig in God tot nederwerpinge der sterkten.” b. Omtrend deeze voorwerpen was nu Timotheus pligtoefening, welke hem Paulus aanprijst, deeze, dat hij aan hun betrouwen zou, 't geen hij van Paulus gehoord had onder vele getuigen. Dat zegt in 't gemeen, dat hij de leere, welke hij ontfangen had, aan hun moest meedeelen of overdraagen, tragtende hen, zoo veel moogelijk, dus kundig te maaken, en zoo bekwaam te stellen, tot het heilig ambstwerk als hij zelf was, zonder uit afgunstigheid, hoogmoedigheid, of eenig dergelijk vleeschlijk inzigt, iet bij hen agter te houden. Het behelst in 't bijzonder, dat die stukken der leere, welken Timotheus van Paulus gehoord had, een kostelijke schat waren, die hij als zoodanig aan de leerlingen moest aanbeveelen, om ze te bewaaren en voor te staan met alle vermoogens en kragten, in afhanging van de genade, welgedagtig, dat 'er de Heere reekenschap van af zou eischen; naauwe reekenschap, daar ruime vergelding op zou volgen.’ |
|