Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 577]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.De geachte Euangelie-arbeider en welgeraaden Jongeling, geschetst door Bernardus Bosch, Predikant te Spanbroek en Opmeer. Te Amsterdam by M. de Bruyn. Behalven het Voorwerk 320 bladz. in gr. octavo.Met deezen dubbelden Tytel bied men ons twee Verhandelingen aen, die Leeraren en Leken, Jongelingen en Jonge Dogters, mitsgaders Ouders en Bejaerden Lieden, gewigtige overdenkingen aen de hand geven. - De eerste behelst, naer aenleiding van de Apostelische vermaning, 1 Th. V. 12, 13, ene oordeelkundige ontvouwing, en ernstigen aendrang van de plichten der Leeraren in hun dienstwerk, als Arbeiders, Voorstanders in den Here en Vermaners; mitsgaders van de plichten der Gemeente, jegens de zodanigen, om hen naemlyk te erkennen, en zeer veel te achten in liefde om hunnes werks wil, als mede vreedzaem te zyn onder elkander, zo Leeraers en Gemeente, als de Leden der Gemeente onderling. - De tweede heeft tot een onderwerp des Predikers les aen de Jeugd, Pred. XII. 1-5; welke de Eerwaerde Bosch, onder nevensgaende ophelderingen, der Jeugd voorstelt, om haer op te leiden tot ene gegronde kennis van haren plicht, te weten, vroegtydig te gedenken aen haren Schepper; als mede om haer ernstig te doen letten op de drangreden, welken haer hier toe behooren te noopen; die zyn Eerwaerde uit de natuur en gevolgen dezer plichtsbetrachtinge afleid, en voorts versterkt door de overweging van 't geen de Prediker ten dien einde in den tekst voordraegt; in zyne beschryving van den ouderdom, en 't geen ons omtrent dien leeftyd op te merken staet. Hieraen hecht hy vervolgens ene beschouwing van 't veelal bestraffenswaerdige gedrag der Jeugd, in onze dagen, en van de naeste oorzaek van dit doodlyk kwaed, maer al te dikwils in de Opvoeding te vinden. Verder schikt hy zyne aenspraek ter opwekkinge, | |
[pagina 578]
| |
onderrichtinge en aanmoediginge der Jeugd, met ene beknopte beantwoording der voornaemste drogredenen of valsche denkbeelden, waerdoor de Jeugd zich vaek verleid. En ten laetste besluit hy zyne Verhandeling met gepaste vermaningen aen de welberaden Jeugd, de Ouders en de Ouden van dagen van verschillenden stand. Beide deze Stukken zyn oorspronglyk Leerredenen, welker schetsschikking de Eerwaerde Bosch ook behouden heeft; maer ze zyn voorts uitgewerkt by manier van Verhandelingen, waerin een Schryver zynen geest meer ruimte verleent, om van alles wat hem, onder het opstellen, by uitstek aendoet, naer den verschillenden aert der byzonderheden, die tot zyn onderwerp behooren, het vereischte gebruik te maken. Zyn Eerwaerde is over 't geheel in die manier van schryven vry gelukkig geslaegd; hy heeft ieder onderwerp met ene welbestierde levendigheid behandeld, die aen zyne voorstellingen een treffenden nadruk geeft, en het doorbladeren van zyn leerzaem Geschrift ene aengenaemheid byzet. Dit heeft hem, buiten andere manieren van voordragt, welken aen bepaeldlyk zogenoemde Leerredenen niet eigen zyn, ook wel byzonder vryheid gegeven, tot ene levendiger afschetzing van deze en gene Characters, dan men op den Predikstoel gepast zou mogen oordelen, dat zyne nuttigheid kan hebben. Laet ons, tot een voorbeeld hiervan, of 't ook hier of daer dienst mogte doen, ten toon stellen 's Mans Schildery van een Jongeling en ene Juffer van de waereld; welker Orgineelen maer al te veel voorkomen, en op verschillende wyzen, zo in hooger als lager stand, nagecopieerd worden. ‘De Jongeling van de weereld, (dus maelt zyn Eerwaerde denzelven,) heeft alle zyne gedachten gevestigd op eene geduurige afwisseling van wellust; dan eens zijn het de zinnen, dan eens de verbeelding, waaraan hij tracht te voldoen; zijne gedachten, daarmee geheel opgevuld, kan hij nimmer tot zijnen schepper bepaalen. Eenzaam zijnde, poogt hij zijne verbeelding te veraangenaamen. Hij doorbladert en herleest Boeken, welken hem onkuische Voorwerpen leevendig vertoonen. Een onzinnige Roman, vol hersenschimmige beuzelingen, of een vrijgeestige Voltaire, is hem vermaaklijker dan het heilig Boek, vol zielzaligende waarheden. Van een schoon gelaat en zwierig kleedrentuig kan hij meer rede- | |
[pagina 579]
| |
nen, dan van den oneindig grooten schepper, en deszelfs niet min oneindig-magtige en wijze werken. Hij zoekt zijne zinnen keur van aangenaamheden te verschaffen, en anderen te vermaaken. Des brengt hij een geruimen tijd door, met het in orde schikken van een belachlijk optooisel: op dit tijdstip stelt hij zich juist alle de regelen voor van eenen Dwingeland, dien ieder met vier letteren de Mode noemt; wiens wet bij hem meer geldt, dan de hoogmoed bedwingende heilwet van Koning jezus. Maar zacht... de Pronker is gereed; de tijd roept hem. Waartoe?... tot manlijke, Godvruchtige, edelmoedige, wat zeg ik!... tot redelijke bezigheden? Neen ô neen! tot het gezelschap van zoogenaamde Welleevenden!... verhevene Geesten!... Hoe straalt hem de blijdschap uit de ooogen! nu een drang van dienstvaardigen hem omringt. En niet minder laat hij zijn vernoegen [ô geesteloos vermaak!] over een hand vol beste kaarten blijken: geen wonder! hij hoopt het van beiden te winnen. Die winst verzacht de wroeging van zijn geweeten, en wiegt het in slaap. De beroerde blijdschappen uit dartele en brooddronkene boerterij gebooren, of door het rondgaande glas ingegeeven, zijn hem waardiger, dan de stille toejuiching van 't gemoed. De gezellige uuren, welken de onderlinge stichting konden bevorderen, en dienen moesten tot verheerlijking van onzen schepper, brengt hij door met beuzelpraat, met gesprekken, die niets zedelijks hebben. Hij spreekt van paarden, van wagenen, van zwier; terwijl Gods kinderen [bij hem eenvoudige lieden geacht] den lof des heeren vermelden. Van hartverandering, van bekeering mag hij niet redenen: dat past, naar zijn denkbeeld, in geen gemanierde bijeenkomsten, dat voegt geen lieden van de weereld. Verwonder u daar niet over. Voor dit zijn doen heeft hij genoegzaame rede. Hij bemerkt, moogelijk’ [zegt een bevallig SchrijverGa naar voetnoot(*)] ‘dat het gewigt van zijn kwaadspellend geweeten hem zou doen verzinken, indien het luchtig hulpmiddel van gedwongen vrolijkheid hem, als een blaas met wind gevuld, niet boven water hield’. Hij wil toch gaarne gerust leeven, tusschen den hoogmoed en de ledigheid. Hij bedekt daarom eene lasterlijke misdaad met eenen lagchenden naam; wijdt zijne overige uuren aan de | |
[pagina 580]
| |
belaaging van onreine of onnoozele Schoonheden, aan de danszaal, ja aan 't zielverdervend tooneel, dat meestal geen kweekschool is van wijsheid en deugd, wijl het de verbeeldingskragt vervult met schaadelijke denkbeelden. Zijne schatten vermeerderen de euveldaaden. Hij keert de orde der natuur om; is in de gouden morgenuuren slaapende, en in de slaaperige nachtuuren waakende. Dat meer is. Hij verkwist zijn vaderlijk erfgoed, verliest zijne natuurlijke gezondheid in de dartele armen der wellustige vrouwen. De doodverw legt op zijne wangen, van welke de jeugdige blozende kleur in de lente zijner dagen veel te vroeg vervloog. Een sluipend vergif verbrand hem reeds zijne ingewanden. En, om het u alles te zeggen: hij is oud zonder ouderdom. Zoo slijt hij zijne dagen. Zoo leeft hij in het koninkrijk der zinnen, om in het koninkrijk der droefheid te sterven. - Zie daar een Jongeling, die zijn weereld verstaat, 't welk doorgaans betekent, iemand die God niet kent’. ‘De beeldtenis van eene Juffer van weereldsche opvoeding heeft veele trekken, die in den jongeling te beschouwen zijn. Zij bevlijtigt zich, om haar gansche lichaam in het bekoorlijk spiegelglas te vertoonen. Aan de schoonheid verdelgende kaptafel verspilt men de heerlijke morgenuuren. Het brosse lichaam word rondom met wimpelen omhangen, doch zij denkt niet op het versieren van haare kostbaare voor de eeuwigheid geschapene ziel. De kuischheid is genoodzaakt, door het oogbetoverend gewaad, de vlucht te neemen. Een bespottelijk tooisel, eene belagchelijke kleeding, een ontbloote boezem, weitsche, doch meest geleende hairlokken, gemaakte houdingen, dartele treden en onverstaanbre woordenklanken, hebben dit Schepzel hervormd tot een wangedrocht van de Natuur. Wonderlijke vertooning! Zij is naakt zonder armoê. Grijs zonder ouderdom. Kortom, zij wijdt ook de edelste kragten toe, aan het Spel, de Danszaal, den Wellust, eene Wandeling, de Ledigheid’. |
|