De Eerlykheid ten uitersten schadelyk, gevolgt van zeker Bewys, dat de tegenwoordige Faillissementen eerlyk en wel ter goeder trouwe zyn. Twee zonderlinge Stukjes, door Philodikajus. Alom te bekomen, 16 bladz. In groot octavo.
Het eerste deezer twee Stukjes behelst eene rechtmaatige en vry wel uitgevoerde hekeling van iets, dat maar al te veel plaats heeft, dat naamlyk een schelmagtig Bankroetier gelukkiger slaagt, dan een eerlyk Man, die zig genoodzaakt vindt zyn Boedel op te geeven. Men heeft dit haatlyke leevendig afgeschetst, in 't beschryven van het gedrag van Honestus en Fraudulus, met deszelfs gevolgen. - Van het tweede Stukje, of het zeker Bewys kunnen wy zo gunstig niet spreeken. Het schynt eene berisping te behelzen van het nieuwe Reglement voor de Desolaate Boedelskamer, of wel van de handelingen derzulken, die, naar dat Reglement, de aan hun gedaane opgave des Boedels zuiver verklaaren. Als men dit bedoelde, behoorde men het Stuk te beredeneeren, of de verdenking op eene min of meer waarschynlyke manier te bewyzen; waar van hier niets plaats heeft. Eene enkele gisping doet in een geval van die natuur niets af. Stellen wy dit ter zyde, heeft de Opsteller zulks niet bedoeld, bepaalt hy zig alleen tot zyn bewys, ‘dat alle die geenen, welken hunne boedels, zints dat Reglement, aangaven, een eerlyk bankkroet gemaakt hebben; om dat niemand, uit het groot getal der Gefaillieerden, exemplair gestraft is geworden, volgens de bedreiging in het 36ste Artykel gedaan’, dan is zyn bewys, schoon 't in den eersten opslag, en oppervlakkig beschouwd, eenige aartigheid schyne te hebben, niet recht vernuftig, althans niet bondig, en dus vooral niet zeker. - Op zyn sterkst genomen zou men 'er, en dan egter nog al met eenige bepaaling, uit mogen besluiten, dat niemand deezer Gefaillieerden, over 't algemeen, zig schuldig gemaakt heeft aan eene trouwlooze opgave van zynen Boedel, ten minste op zo blykbaar eene wyze, of indiervoe-