Taal- en Dichtlievende Oefeningen van het Genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen. Tweede Deel. Te Leyden by C. v. Hoogeveen, Junior. 1778. Behalven het Voorwerk 330 bladz. in gr. octavo.
Aan 't hoofd van dit tweede Deel ontmoeten wy etlyke Prysverzen, die 't keurige oor van Kunstkenneren streelen, daar een derzelven ons den invloed der Dichtkunst op het Staatsbestuur ten leevendigste maalt; terwyl een vyftal van Dichtstukken, op onderscheiden trant en wyze, doch ieder van eene weezenlyke waarde, ons de liefde voor 't Vaderland ontvouwt, en die edele deugd in zulk een trefsend licht stelt, dat een ieder, die deeze Tasereelen met eenige oplettendheid bespiegelt, zynen boezem voele glooren, van eene brandende zugt voor het welweezen van zyn Vaderland; vooral, indien het hem gebeuren mag ons gezegend Gemeenebest met dien lieven naam te benoemen. - Op deeze Pronkstukken volgt eene reeks van Mengeldichten, mitsgaders eenige Verzen, betreffende het Pan Poëticon Batavum, dat het Kunstgenootschap by een verzamelt; onder welken, schoon ze niet allen van gelyke waarde zyn, 'er egter geene gevonden worden, wier leezing het Dichtkundige gehoor kan stooten, en in tegendeel ook zulken plaats hebben, welken ons tot eene herhaalde leezing uitlokken. Van dien aart is onder anderen een Dichtstuk, getyteld: Lof der Liefde, waarin de Natuur gevolgd, het betaamelyke in 't oog gehouden, en de kragt der taale in agt genomen is. De Heer F. Halewyn laat zig deswegens, na eene voorafspraak