Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 530]
| |
Proeven van Geestlyke Oden en Liederen. Te Utrecht by J. v. Schoonhoven en Comp. 1777 Behalven het Voorwerk 120 bladz. In octavo.In de laetst beschouwde Kerklyke Historie van het PsalmgezangGa naar voetnoot(*) kon de Eerwaerde van Iperen niet voorby, nu en dan gewag te maken van andere Lofzangen en Geestlyke Liederen, die van ouds her in de Christen-Kerk plaets gehad hebben; en ook nog heden, zelfs by velen onder onze Protestantsche Medechristenen, in 't openbaer Kerkgezang gebruikelyk zyn. Meermaels geeft zyn Eerwaerde, by gelegenheid der meldinge hier van, te verstaen, hoe hy behoore, onder het getal van velen in Nederland, die gaerne gezien zouden hebben, dat ons Kerklyk Gezangboek, by de invoering der nieuwe Beryminge, met enige Liederen vermeerderd geweest ware. Zelfs verklaert hy zich hieromtrent uitdruklyk in zyne Voorreden voor het Tweede Deel, met aenduidinge, dat hy nog al hoope heeft, dat de Nakomelingschap ook deze verbetering van het Kerkgezang verkrygen zal. Hier van spreekende, maekt zyn Eerwaerde gewag, niet alleen van de Gezangen door den Heer Lussing, als daar toe zeer wel geschiktGa naar voetnoot(†); maer ook tevens van de hier opgemelde Geestlyke Oden en Liederen; ‘waer mede een onzer Psalm verkiezers, volgens zyn zeggen, het Gemeen beschonken heeft’, en die, gelyk hy vervolgt, ‘veelligt ook eens in aenmerking geraken zullen, voor het openbaar Kerkgezang onzer Nakomelingen’. - Wat hiervan ook zy, men kan althans, terwyl men zich met de hoope vleit, dat zulks wat vroeger of later stand zal grypen, met leerzame en opweklyke stichting, gebruik maken van deze verzameling, in zynen Huislyken Godsdienst. Ze bestaet grootlyks uit vertaelde Hoogduitsche Liederen van beroemde Dichteren, vooral in deze soort van Poëzy; als Uz, Lavater, Cramer, Schmidt, Munter, von Crenegk, Klopstock en anderen. In de meesten heeft de Nederlandsche Dichter zich zo na mogelyk aen 't oorspronglyke gehouden; doch in zommigen, heeft hy zich meerder vryheid aengematigd, en 't oorspronglyke min of meer van verre nagevolgd. Men ziet in 't een en 't ander geval een Dichter, die wezenlyk bekwaem is, tot het overbrengen van Dichtstukken van die natuur, en, daer hy 'er te gelyk enigen van zyn eigen maekzel bygevoegd heeft, verleent hy ons grond van verzekering, dat hy genoegzame bekwaemheid heeft, om in eigen opstellen gelukkig te slagen. Men oordeele hier van enigermate, uit het volgende Lied, dat ten opschrift heeft, Kinderlyk Toeverzicht: 't welk wy vertrouwen ene vrucht van zyn eigen akker te zyn, om dat 'er, gelyk anders | |
[pagina 531]
| |
bestendig geschied, geen Autheur van genoemd word. Dit bevallig en troostryk Zangstuk luid aldus:
Een ander zij vervuld met schrik,
Wanneer hij God hoort noemen.
Ik mag me in hem beroemen;
Ik vrees voor hem geen oogenblik.
Wat reden zou ik vreezen?
Hij wil mijn Vader wezen!
Mijn trouwe Vader die zijn kind,
Hoe zeer 't ook af mag zwerven,
En tegen hem 't bederven,
Als 't zwarte van zijn oog bemint;
Die 't geen ik heb misdreven
Mij altijd wil vergeven.
Mijn goede Vader is een Heer
Van eindeloos ontfermen,
Hij luistert naar mijn kermen;
Kom ik maar biddend tot hem weer,
Met tranen en met zuchten,
Zoo heb ik niets te duchten.
Bekommeringen ken ik niet,
Voor heden of voor morgen.
Ik laat mijn Vader zorgen,
Mijn Vader, die mijn nooden ziet,
Zal mij voor al mijn leven
Het geen mij nut is geven.
O zalig mij, wanneer mijn hart,
Gespeend aan zijne lusten,
In zijnen wil kan rusten;
Mijn wensch kan missen zonder smart,
En zich kan vergenoegen,
Hoe of hij 't ook wil voegen.
Schenkt hij mij hier een sober deel,
Dus schikt hij 't uit genade.
Wat meerder deed mij schade.
'k Heb weinig, want mij nut niet veel.
| |
[pagina 532]
| |
Hij toch hoort best te weten,
Hoe hij 't mij moet meten.
Schiet ik aan moed of kracht te kort,
Om tegen 't kwaad te strijden:
Mijn Vader ziet mijn lijden,
Ja zelfs de tranen die ik stort
Wil hij met zorg vergaren
En in zijn fles bewaren.
Zijn immer zonden mij tot smart,
Die ik, hoe zij me ook plagen,
Nooit aan een mensch durf klagen,
'k Ontlast bij hem mijn zwoegend hart,
Want hij geneest mijn smarte,
En reinigt mij het harte.
Al blijst in alles 't geen zij zegt,
Mijn stramme tong schier steken:
Tot Vader durf ik spreken.
Hij kent mijn taal, al spreek ik slecht,
En wil zijn ooren nijgen,
Tot staamlen, ja tot zwijgen.
Dreigt mij hier immer ramp of nood,
Of sta ik diep verlegen,
In moeielijke wegen;
Ik kom gevlucht in 's Vaders schoot;
Die schuilplaats is mij heilig,
Daar ben ik vrij en veilig.
Daar durft geen vijand, hoe verwoed
Hij naar mijn val mocht haken,
Mij immermeer genaken.
Daar ben ik altoos wel te moed,
Hij dekt mij voor gevaren,
Ja zelfs telt hij mijn hairen.
Moet ik door ruwe wegen heen,
Die naauw zijn door te komen,
Mij staat geen kwaad te schroomen.
Mijn Vader laat my nooit alleen,
| |
[pagina 533]
| |
Hij wil, wat mij moog kwellen,
Mij overal verzellen.
Moet hij mij zomtyds met verdriet
En rampen zwaar kastyden:
'k Draag met geduld dat lyden.
Een basterd Zoon kastijdt hij niet,
En zou 'k die liefdeslagen
Dan als zijn Zoon niet dragen?
Ik mag, hoe zeer een ander schrik,
Wanneer hij God hoort noemen:
Ik mag me in hem beroemen.
Ik vrees voor hem geen oogenblik.
Wat reden zou ik vreezen?
Hij wil mijn Vader wezen!
|
|