Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWysgeerige en Staatkundige Geschiedenis van de Bezittingen en den Koophandel der Europeaanen in de beide Indien. Uit het Fransch vertaald. Zesde Deel. Te Amsterdam by M. Schalekamp, 1777. Behalven den Bladwyzer 386 bladz. in gr. octavo.Na in het vierde en vyfde Deel in den Amerikaanschen Archipel, op en rondsom eene menigte van Eilanden, gezworven te hebben, zet de Heer Raynall thans den voet op de vaste Kust van Noord-Amerika; om ons, in dit zesde Deel, een verslag te geeven van de Bezittingen der Franschen en Engelschen in dat uitgestrekt Gewest; het welk in 't zevende Deel, ter voltrekkinge van 't geheele Werk, vervolgd zal worden. Dit Deel behelst des eene beschryving van Canada, het Royaale Eiland, Louisiana, Hudsons Baay, Terre Neuf, Nieuw Schotland, Nieuw Engeland, Nieuw Jork en Nieuw Jersey; blyvende die der overige Engelsche Bezittingen tot het volgende Deel uitgesteld. - Onze Autheur gaat hier na, wat den Franschen en Engelschen aanleiding gaf, om de ontdekking der nieuwe Waereld noordwaards voort te zetten; hoe ze van tyd tot tyd aldaar Volkplantingen gevestigd, en langs dien weg hunnen Koophandel en Zeevaard uitgebreid hebben; by welke gelegenheid hy dan ook een naauwkeurig verslag geeft van den toestand der gemelde Volkplantingen, zo als ze zig bevonden, toen hy dit Werk bearbeidde; wel byzonder de Engelschen, voor de laatst ontstaane onlusten tusschen het Moederland en de VolkplantingenGa naar voetnoot(*). Zie hier het merkwaardigste, dat hy omtrent | |
[pagina 518]
| |
de gesteldheid en den handel van Nieuw-Engeland meldt, waarop wy, daar dit Gewest in de tegenwoordige onlusten bovenal in opmerking komt, wat bepaalder staan blyven. ‘Deeze Volkplanting, grenzende ten Noorden aan Canada, ten Westen aan Nieuw-York, ten Oosten en Zuiden aan Nieuw-Schotland en den Oceaan, heeft, langs den oever der Zee, eene uitgebreidheid van niet minder dan driehonderd mylen, en strekt zich ruim vyftig mylen, landwaarts. - Ze geniet, schoon in het midden der Gemaatigde Luchtstreeke gelegen, geen zo zagt klimaat, als dat der provincien van Europa, die op dezelfde breedte liggen. Zy heeft langer en kouder Winters, korter en warmer Zomers. De Hemel is 'er doorgaans helder, de regen is 'er meer sterk dan aanhoudende. De lucht is 'er zuiverder geworden, naarmaate men derzelver vryen omloop heeft bevorderd, door het uitrooien der Bosschen. Niemand klaagt meer over die kwaadaartige dampen, welke, in de eerste tyden, eenige Inwooners wegsleepten. - Volgens de naauwkeurigste Volkstelling, bestaat thans het getal der Inwooneren van Nieuw-Engeland uit vierhonderd duizend zielen; zy zyn talryker in het Zuidlyke dan in het Noordlyke gedeelte der Volkplantinge, alwaar de grond minder vrugtbaar is. Onder zo veele Burgers, worden zeer weinige Eigenaars gevonden, die ryk genoeg zyn, om de zorge voor hunne plantaadjen aan Opzienders of Pagters over te laaten; de meesten zyn welgestelde Landlieden, die op hun vaderlyke Erfgoed woonen, zich met den Akkerbouw bezig houdende. De gelykheid van vermogen, gepaard by de Godsdienstige beginzels en de natuur van den Regeeringsvorm, verwekt in dit Volk een meer Gemeenebestgezinden Geest dan in de andere Volkplantingen werdt opgemerkt. Geene der vrugten, die den wellust onzer Tafelen uitmaaken, is in Nieuw-Engeland veraart. Zelf wil men, dat de Appel aldaar beter wordt. Ten minsten is hy 'er sterk vermenigvuldigd; en de Cider is 'er een algemeener drank geworden, dan op eenige plaats des aardbodems. Alle de Europische kruiden en planten tieren 'er wonderlyk wel. Ons Koorn heeft 'er niet altoos denzelfden uitslag gehad. In de Tarwe komt ligtelyk de brand; de Garst verdroogt menigmaal; en de | |
[pagina 519]
| |
Haver geeft meer stroo dan Koorn. Maar in vergoeding hier van is de Mays, waarvan meestal Bier gebrouwen wordt, een hulpmiddel van 't gemeen. Uitgebreide en vrugtbaare Weilanden geeven voedzel aan talryke kudden. De Nyverheid, schoon in deeze Volkplantingen veel verder gevorderd dan in de anderen, heeft 'er op verre na niet denzelfden opgang gemaakt, als de Landbouw. Men ontmoet 'er slegts vier of vyf Fabrieken van eenige aangelegenheid. De eerste, welke aldaar wierdt opgericht, was de Scheepsbouw. Langen tyd was dezelve vermaard. De Schepen, die op deeze Werf wierden getimmerd, wierden zeer gezogt. Men bevondt dat de Bouwstoffen vaster en digter, en minder aan scheuren onderhevig waren, dan die de Zuidlyker provincien opleverden. Zedert het jaar 1730, nam hun getal zigtbaar af: dewyl het Timmerhout niet genoeg gespaard, en tot andere gebruiken verwerkt wierdt. Men heeft den voorslag gedaan om het hakken van Timmerhout te verbieden, van den oever der Zee tot op tien mylen landwaards in. Deeze Wet, wier noodzaaklykheid zo in 't oog loopende was, is niet aangenomen. De reden hiervan is onbekend. Langer dan de Scheepsbouw heeft het stooken van gezuiverden Brandewyn stand gehouden. Dit was zynen oorsprong verschuldigd aan de gereede gelegenheid, welke de nieuwe Engelschen ontmoetten, om eene groote menigte Melassen van de Antilles te haalen. In 't eerst wierden zy raauw tot verscheiden oogmerken gebruikt. Welhaast leerde men dezelve aftrekken en stooken. Tot Rhum gemaakt, dienden zy ten gebruike der nabuurige Wilden, der Visschers van Terra Nova, der Noordlyke provincien, zelf der Zeelieden, die de kusten van Afrika bezogten. De onvolmaaktheid, in welke deeze kunst in de Volkplanting is gebleeven, heeft derzelver voortbrengzel niet in verval doen komen: dewyl zy deezen gezuikerden Brandewyn altoos voor een zeer maatigen prys heeft kunnen verkoopen. Dezelfde rede heeft de Hoedemakery doen stand houden en uitgebreid. In den beginne, door de schikkingen van het Moederland, bepaald aan het binnenlandsche vertier der Volkplantinge, is het haar gelukt dee- | |
[pagina 520]
| |
ze grenzen te overschreeden. Ter sluik wordt een vry groot getal hoeden na de nabuurige Volkplantingen verzonden. De Volkplanting verkoopt geen Laken, maar zy koopt ook weinig. De Vagt haarer Schaapen, zo lang, doch niet zo fyn, als die der Engelschen, levert stoffen uit, wier grof en vast weefzel zonderling voegt voor zedige lieden, die het land bewoonen. Eenige Presbyteriaanen, door de onderdrukking der Regeeringe of der Geestlykheid, eertyds uit het Noorden van Ierland verdreeven, gingen den nieuwen Engelschen het planten van Vlas en Hennip leeren, als mede om dezelve te verwerken. Door den tyd zyn deeze Lywaaten een der voornaamste hulpmiddelen der Volkplantinge geworden. Het Moederland, wiens Staatkundige berekeningen niet altoos hebben beantwoord aan het verheven denkbeeld, dat men wegens deszelfs kundigheden hadt opgevat, heeft niets verzuimd, om deeze handwerken te dwarsboomen. Het zag niet, dat, door deeze onderdrukkende handelwyze der Regeeringe, dezulken zyner onderdaanen, welke dit uitgestrekt gedeelte der nieuwe waereld bewerkten, in de noodzaaklykheid gebragt waren, om zulk een vrugtbaar land te verlaaten, of zichzelven te voorzien van dingen, die in algemeen gebruik en volstrekt onontbeerlyk waren. Het zou den Volkplanteren niet gelukt zyn, zich door deeze middelen alleen te handhaaven, indien zy niet het beleid en geluk hadden gehad, om zich een groot getal van Kanaalen van onderhoud te delven, van welke wy den loop moeten nagaan, en de bronnen aanwyzen. Het eerste hulpmiddel, dat zy buitenslands vonden, was de Visschery. Deeze heeft men zo sterk aangemoedigd, dat men eene Wet gemaakt heeft, inhoudende, dat ieder huisgezin, welk onder eede verklaarde, geduurende het gantsche jaar, twee dagen in de week van gezouten visch geleefd te hebben, van een gedeelte zyner belastingen zou ontheven worden. Dus nodigt de Koophandel de Protestanten zich van vleesch te onthouden, gelyk de Godsdienst hetzelve den Roomsch-Katholyken verbiedt. De Makreel wordt alleenlyk in de Lente gevangen, aan den mond van de Pentegoet, eene aanmerkelyke rivier, die zich in de Fransche Baai, aan het einde der Volk- | |
[pagina 521]
| |
plantinge, ontlast. In het middelpunt der kust, en naby Boston, wordt de Bakkeljaauw altoos in zulk een overvloed gevangen, dat Kaap Cod, in weerwil van de onvrugtbaarheid van haaren grond, eene der volkrykste streeken des lands is. Niet te vrede met de Visschery op zyne eigen kusten, zondt Nieuw Engeland na de Groote Bank, na Terra Nova en Kaap Breton, ongeveer twee honderd Vaartuigen, van vyf- en dertig tot veertig Tonnen, die gemeenlyk, in het saisoen, drie reizen doen, en ten minsten honderd duizend kwintaalen Bakkeljaauw aanbrengen. Andere en grooter schepen, in dezelfde havens uitgerust, ruilen Koopmanschappen tegen den Visch der Engelschen, die zich in deeze dorre en bevrozene gewesten hebben neergezet. Alle deeze Bakkeljaauw wordt vervolgens na de Zuidlyke landen van Europa en Amerika verzonden. Dit is niet het eenige voortbrengzel, welk de Britsche Eilanden der nieuwe waereld uit Nieuw-Engeland ontvangen. Het levert hun, daarenboven, Paerden, Ossen, Varkens, gezouten Vleesch, Boter, Smeer, Kaas, Meel, Biskuit; Indische Tarwe, Erwten, Fruit, Cider, Vlas, Hennip, allerlei soort van Hout. Het meerendeel deezer Koopmanschappen wordt verzonden na de Eilanden van andere Natien, nu eens openlyk en dan ter sluik; maar altoos in minder hoeveelheid in tyd van Vrede, dan van Oorlog. Honduras, Suriname, en andere oorden der Amerikaansche vaste kust, openen diergelyke wegen ter verzendinge voor Nieuw-Engeland. Van Madera en de Vlaamsche Eilanden haalt het Wyn en Brandewyn, die het met Koorn en Bakkeljaauw betaalt. De havens van Italie, Spanje en Portugal ontvangen jaarlyks zestig of zeventig van zyne Schepen. Zy brengen derwaards Bakkeljaauw, Timmerhout, Scheepsbehoeften, Koorn en Traan; veelen vertrekken van daar met Oly, Zout, Wyn en Geld, na Nieuw-Engeland, daar zy zich heimelyk van hunne laadingen ontdoen. Aldus ontwyken zy de Regten, welke zy in Groot-Brittanje zouden moeten betaalen, indien zy met hunne laadingen deszelfs havens aandeeden, waartoe zy, volgens eene uitdrukkelyke Wet, verpligt zyn. De Schepen, die niet wederkeeren na de havens, uit welke zy eerst zyn vertrokken, worden gekogt, in de ha- | |
[pagina 522]
| |
vens daar zy hunne laadingen verkoopen. Dikmaals worden zy, zonder onderscheid, door alle Kooplieden en na alle plaatzen bevragt. Het Moederland ontvangt uit zyne Volkplanting Mast- en Rondhout voor de Koninklyke Scheepsmagt, Planken, Pik, Terbentyn, eenige Pelteryen, en, in schraale jaaren, zelf Koorn. Deeze goederen worden overgevoerd met Schepen, welke de Engelsche Kooplieden hebben laaten timmeren, of die ze gekogt hebben van Reeders, die op de koop bouwen. Behalven den handel, welken Nieuw-Engeland in zyne eigen voortbrengzels dryft, heeft het zich een gedeelte der Koopmanschappen, zo van Zuid- als Noord-Amerika toegeëigend, door den ruilhandel, tusschen deeze twee gewesten, door zyne handen te doen gaan. Van hier dat de nieuwe Engelschen aangemerkt worden als de Makelaars of Hollanders van Amerika. In weerwil van deezen zo bloeienden en aanhoudenden handel, is de Volkplanting nimmer zonder schulden geweest. Nimmer heeft zy volkomen kunnen betaalen, 't geen Groot-Brittannie haar leverde, deels van zyne eigen, deels van de uitlandsche Nyverheid, deels van die der Oostindiën: voorwerpen van Koophandel, welke jaarlyks ruim negen Millioenen Livres bedraagen. Nogthans is haar scheepvaart in een genoegzaam bloeienden staat, om by aanhoudenheid aan zes duizend Matroozen werk te verschaffen. Behalven de kleine Vaartuigen, die ter visschery vaaren, of den kusthandel dryven, en die zonder onderscheid uitloopen van alle Reeën, in grooten getale aan de kust open, bestaat haare Scheepsmagt in vyf honderd Schepen, die te zamen veertig duizend Tonnen laaden. De meeste neemen hunne laadingen in te Boston; de meeste ontlaaden daar insgelyks. Deeze Stad, de Hoofdstad van Nieuw-Engeland, legt op een Schiereiland, dat vier mylen in de lengte heeft, aan den agterkant de fraaie Massachuset Baai, die ongeveer acht mylen binnenslands strekt. De opening deezer Baaie wordt verdeedigd, tegen het geweld der golven, door eene menigte Rotzen, die boven het water uitsteeken, en door een twaalftal kleine, meestal vrugtbaare en bewoonde, Eilanden. Deeze Dyken, deeze natuurlyke Bolwerken, laaten slegts voor drie Sche- | |
[pagina 523]
| |
pen tevens een vryen doortogt open. Aan dit eng Kanaal wierdt, omtrent het einde der laatstvoorgaande Eeuwe, een regelmaatig Kasteel aangelegd, Fort William genaamd. Het is voorzien van honderd stukken Geschut, twee- en veertig ponders, derwyze geplaatst, dat ze een schip van vooren en van agteren kunnen beschieten, voor dat het zich in staat kan stellen, om de laag te geeven. Een myl verder staat een zeer hooge Vuurtoorn, welks vuur uit het Fort kan gezien worden, dat insgelyks een vuur brandt, ten behoeve der kust; terwyl Boston zyne eigen vuuren heeft, die, op denzelfden tyd, in het binnenste gedeelte der nabuurige landen, den schrik verspreiden. Behalven de oogenblikken van een zeer zwaaren nevel, van welken eenige Schepen zich kunnen bedienen, om tusschen de Eilanden heimelyk binnen te sluipen, heeft de Stad altoos vyf of zes uuren tyds om zich gereed te maaken tot het ontvangen van den vyand; verwagtende midlerwyl tien duizend man Landmagt, welke zy in vier- en twintig uuren op de been kan brengen. Genomen zelf dat een Vloot het Geschut van het Kasteel veilig voorby zeilde, zou zy, ten Noorden en Zuiden der plaatze, twee Batteryen ontmoeten, die, de geheele Baai overschietende, haar, ongetwyfeld, den verderen voortgang zouden beletten, en aan alle de vaartuigen, aan alle de Koopmans Pakhuizen den tyd zouden verleenen, zich in de Rivier Charles tegen het Geschut in veiligheid te stellen. De Ree van Boston is groot genoeg voor zes honderd Schepen, om 'er veilig en gemaklyk ten Anker te kunnen leggen. Men heeft 'er eene pragtige Kaai gebouwd, die verre genoeg uitsteekt, dat de Schepen, zonder dat zy behoeven geligt te worden, kunnen ontlaaden worden in de Pakhuizen, welke men aan den Noordkant heeft getimmerd. Aan het einde der Kaai vertoont zich de Stad, in de gedaante van eene halve Maan, rondom de Haven gebouwd. De Geboorte- en Sterflyst, die, met reden, de eenige regel is geworden der Staatkundige berekeningen, bewyst, dat de Stad moet bevatten ongeveer dertig duizend Inwoonders, Doopsgezinden, Quakers, Fransche Vlugtelingen, Episkopaalen en Presbyteriaanen. De huisvesting, de huisgeraaden, de kleeding, de spyze, de verkeering, de | |
[pagina 524]
| |
gebruiken en zeden, alles gelykt zo zeer naar het Ieeven, welk te Londen wordt geleid, dat men 'er naauwlyks een ander onderscheid kan ontdekken, dan 't geen de overgroote volkrykheid van groote Hoofdsteden altoos medebrengt.’ |
|