Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMerkwaardige berichten ter opheldering der geheime geschiedenis van het Menschlyk Verstand en Hart, getrokken uit de Archiven der Natuur. Uit het Hoogduitsch van den Heer Wieland. Te Amsterdam by M. Schalekamp, 1778. Behalven het Voorwerk 375 bladz. in octavo.Naar uitwyzen van de Archiven der Natuur, door den Heer Wieland beschouwd, is de onbeschaafde mensch een gezellig schepzel, dat zig door zyne zinnelyke aandoeningen en instinct laat leiden; hy kan in die onbeschaafdheid voor zig zelven gelukkig leeven; doch naarmaate zyne gezelligheid zig wyder uitbreide; en dus maatschappyen vorme, loopt hy gevaar van door zyne onbeschaafdheid ongelukkiger te worden; en welken trap van geluk hy ook daarin zou mogen bezitten, hy kan dat geluk niet bereiken; 't welk de beschaafde mensch in eene welgeregelde maatschappy, schoon niet vry van alle gebreken, erlangt; des de staat van den beschaafden mensch ver boven dien van den onbeschaafden te schatten zy. De | |
[pagina 514]
| |
bewyzen en bescheiden hiervan deelt ons de Heer Wieland mede, in eene reeks van wysgeerige bedenkingen, waartoe hem het verhaal der lotgevallen van Koxkox, uit eene groote Mexicaansche overstrooming, naar 't eerst toescheen, alleen overgebleeven, aanleiding geeft. 't Mans hoofdbedoelde, gelyk hy zelve getuigt, is, ‘zig de zaak der menschlykheid aan te trekken, tegen allen, welken haare waare trekken wanstallig maaken, en kwalyk afschetsen, 't zy door den mensch te veel te vernederen; of te veel te verheffen’. Onze vernuftige Schryver heeft dit onderwerp, van de eene en andere zyde, op eene overtuigende wyze behandeld; terwyl hy de stroefheid van den Wysgeer, door de leevendigheid van den Romanschryver, gelenigd heeft. - Zie hier, wat hy den Heer Rousseau, die zig in dit geschil boven allen beroemd gemaakt heeft, toestaat, en hoe hy de voordeelen der beschaafde Maatschappy tegen dien Schryver verdeedigt. ‘De staat der Wilden is de waare jeugd der Waereld, zegt Rousseau, en alle de verdere vorderingen zyn wel, naar den uiterlyken schyn, zo veele stappen geweest tot de volmaaking van den byzonderen mensch, maar inderdaad tot verval, tot mismaaking en tot uitputting van het geheele geslacht!’ ‘Juist het tegendeel, Mynheer Rousseau! De vereeniging der menschen tot groote Maatschappyen is in veele dingen nadeelig voor den byzonderen mensch; maar zy bevordert daarentegen de volmaaktheid van het geslacht.’ ‘De beschaafde mensch is niet zo sterk, niet zo gezond, niet zo behendig, niet zo vry, niet zo te vreden met zynen toestand als de wilde Mensch. - Dit is waar ten opzichte van het grootste gedeelte der byzondere persoonen in den eenen en in den anderen staat. Rousseau zelfs heeft dit zo klaar aangetoond, als men het maar zou kunnen begeeren.’ ‘Doch de beschaafde mensch weet van zyne vermogens een oneindig beter gebruik te maaken; hy is oneindig bekwaamer om zyne welvaart van duur te doen worden; hy weet zich oneindig meer vermaaken te verschaffen; hy opent voor zich duizend nieuwe bronnen van gelukzaligheid, welke den wilden mensche gantschelyk onbekend zyn; hy is oneindig meer Heer van de Natuur, | |
[pagina 515]
| |
enz. - Alle deeze dingen zyn meer of min onwaar ten opzichte van de meeste byzondere menschen, en waar ten opzichte van het gantsche geslacht.’ ‘De Heer R. heeft dus eene valsche aanmerking gemaakt; en indien men zich over iets by deeze zaak kan verwonderen, zo is het daarover, dat hy dezelve kon neerstellen, zonder te bemerken, hoe weinig zy de proef kan uitstaan.’ ‘Nooit zal onder de Wilden, of eenig ander klein volk, het welk nog niet verre van den oorsprongkelyken staat afgeweken is, een Palladio, een Raphaël, een Erasmus, een Galileï, een Corneille, een Metastasio, een Locke, een Shaftesbury, een Montesquieu gevormd worden. - En wie kan zo onweetend of zo onredelyk zyn, om de groote voordeelen niet te belyden, welke slechts van tien dergelyke mannen zich ongevoelig over geheele Natien verspreiden, en met ter tyd over het geheele geslacht zich zullen uitbreiden.’ ‘Behoeften en talenten groeijen aan, en worden beschaafd in groote of ten minste naar om hoogstreevende maatschappyenGa naar voetnoot(*), door eene wederzydsche werking op elkander, tot in het oneindige. De liefde tot het gemak en tot het vermaak, de begeerte om zich in achting te brengen, en om invloed te hebben, - om de voordeelen te genieten, welke daarmede gepaard gaan, - (want wie van ons geeft om de achting der Japanneezen?) noopt honderduizenden tot eene inspanning van hunne vermogens, welke het geheel voordeel aanbrengt; en dus word door het fraaiste mechanismus der Natuur het principium der traagheid zelf, wiens zwaarte den wilden tot de dieren om laag trekt, in de burgerlyke maatschappy eene bron van werkzaamheid.’ ‘Zonder vereeniging van kleine maatschappyen tot groote, zonder onderlinge gezelligheid der Staaten en Natien, zonder de ontallyke saamenschokkingen der verschillende belangen van alle deeze groote en kleinere systemas van menschenGa naar voetnoot(†), sluimerden de edelste bekwaam- | |
[pagina 516]
| |
heden van onze natuur eeuwig onontzwachteld in den embryo.’ ‘Zonder haat kwam het verstand des menschen nooit tot rypheid; zyn smaak bleef altoos ruw, zyn gevoel altoos dierlyk. Met verbaasde oogen zou hy den met starren bezaaiden hemel aanschouwen, zonder eens den inval te krygen, dat hy in staat is, om de innerlyke beweeging van deeze onmeetelyke ronddraaijende machine te berekenen. Zyne stem zou nooit een middel geworden zyn, om zynen geestigsten gedachten een lichaam te geeven, en om de zachtste aandoeningen van zyn hart aan anderen verstaanbaar te maaken. Duizend verwonderlyke kunsten zouden, bedolven leggende in zyn brein, door zyn log vernuft niet ontdekt geworden, en voor zyne ongeoeffende hand ondoenlyk gebleven zyn. De Musen hadden zynen geest niet versierd, de Gratiën hadden zyne vermaaken niet veredeld, en de Weetenschappen hadden hem niet den weg geweezen, om de geheele Natuur aan zich te onderwerpen. Wat voordeelen voor het geslacht! Hoe is het mogelyk dezelve te ontkennen?’ ‘En hoe weinig komen daartegen in aanmerking de toevallige ongemakken, welke met den gezelligen staat gepaard gaan, wanneer wy bedenken, dat in de gemelde weldaadige oorzaaken der ongemakken ook teffens de beste middelen, om deeze te voorkomen, gelegen zyn; dat, volgens de natuur der dingen, gelyk de eerste klimmen, in dezelfde evenredigheid de laatsten verminderen; en dat ieder stap, welken wy tot de volmaaking van het geslacht doen, eene bron doet opdroogen van physische of zedelyke ongemakken, welke der algemeene gelukzaligheid in den weg stonden.’ ‘Het is de waarheid, alles wat van den Egyptischen Hermes af, door de verstandigste en werkzaamste geesten, door de Helden, door de Wetgeevers, door de Uitvinders, door alle soorten van Geniën, door alle soorten van dryfveeren der zedelyke waereld, tot het algemeene geluk van het geslacht, tot heden is uitgewerkt geworden, bestaat slechts in afgebroken stukken, in bouwstoffen, welke ten deele nog ruw, ten deele min of meer bewerkt, in voorraad liggen. Maar het is teffens de waarheid, dat deeze bouwstoffen slechts wachten op de vereeniging van gunstige toevallen, met de overeenstem- | |
[pagina 517]
| |
mende werkzaamheid van groote zielen, om tot het eenigste werk, dat waardig is, om ieder gevoeligen en denkenden geest te bekooren, tot den bouw van eenen algemeenen tempel der gelukzaligheid van het menschelyk geslacht, gebruikt te worden.’ |
|