Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve van Aanmerkingen, over het regt en onregt gebruik der H. Schrift, voornaamlyk in het behandelen van de practyk der Godzaligheid. Door C. Swaving, Predikant te Westbroek. Tweede Stuk. Te Utrecht by de Wed. J. v. Poolsum en A. v. Paddenburg 1778. Behalven de Voorreden 196 bladz. In gr. Octavo.Op ene dergelyke wyze als 'er in 't eerste Stukje gehandeld is, over het recht en onrecht gebruik der overzettingen en grondtalen, mitsgaders over dat der woor, den en spreekwyzenGa naar voetnoot(*), zo is het tegenwoordige ingericht, om zulks na te gaen, met betrekking tot den Oosterschen Styl; zo ten aenzien van het groote en verhevene, als ten opzichte van het schoone en cierlyke. Vermits de Styl der Oosterlingen zeer veel van onzen Europischen verschilt, byzonder dikwerf overhelt tot grootspraken, en stoute leenspreuken, die daerenboven meerendeels ontleend zyn van de gewoonten, zeden en gebruiken der Oosterlingen, zo is 't niet zeldzaem te ontdekken, dat men, by mangel van zulks behoorlyk in acht te nemen, zeer grove feilen begaet, in 't verklaren en gebruiken veler Oostersche spreekwyzen der Heilige Schriften. Dit den Lezer onder 't oog te brengen, en hem daerdoor, met betrekking tot dit onderwerp, oplettender te maken, door hem het recht en onrecht gebruik van zodanige voorstellingen te doen | |
[pagina 504]
| |
zien, is het hoofdbedoelde van den Eerwaerden Swaving; waer toe hy, even als ten opzichte van het voorgemelde, een oordeelkundig gebruik van verscheiden misvattingen maekt, met aentooninge, dat zeer veele spreekwyzen der Heilige Schryveren ene gantsch andere betekenis hebben, dan die, waerin ze veelal gebezigd worden. - Uitdrukkingen, waerin een Israëliet niet kon mistasten, om dat hem het taeleigen of de gewoonten der Natie overbekend waren, kunnen by een Europëer, als hy zulks niet gadeslaet, ene gantsch verkeerde betekenis verkrygen; en de gewoonte hangt 'er zomtyds dermate het zegel aen, dat men de rechte betekenis geheel verlieze. Een treffend voorbeeld hier van, uit vele anderen, verleent ons de Autheur in de volgende aenmerking. ‘Ieder Israëliet, zegt hy, wist zeer wel, wat de ware zin en mening dezer belofte was, welke God door Ezechiel doet, H. XX. 37. Ik zal u onder de roede doen doorgaan. Deze belofte nu wordt ten eenemaal verkeerd gebruikt, als men ze toepast op de Godlyke tugtroede. Want, hoewel deze, door Godlyke genade geheiligd zynde, het nut der kerke bevordere, egter wordt hierop in 't geheel niet gedoeld. De Heer dreigt hier geen tugtroede. Niets minder dan dat. Maar belooft, dat Hy de zynen gunstig zal gadeslaan, voor de zynen aanneemen en erkennen, hen heiligen en onderscheiden als zyn hoogst bemind eigendom. Met zinspeling op een gebruik, 't welk onder Israël genoeg bekend was, behoorende tot den veehandel, en wel tot het klein vee. - Men plagt de Schapen dikwils te tellen, om gerust te zyn, dat 'er geen vermist wierden, en, gelyk de Jooden berigten, in het heffen der tienden, elk tiende Schaap, met eene roede, welker spits met verw (menie) bestreken was, te tekenenGa naar voetnoot(*). En dat de Godspraak hierop, althans niet op de tugt-maar tel-roede het oog had, blykt ten vollen uit het geen 'er aanstonds by den Propheet op volgt: ik zal u brengen onder den band des verbonds. Waaruit middag klaar blykt, dat het evenvoorgaande geen bedreiging van tugtroeden, maar eene belofte zy. Eene belofte van Gods gunst in het verkiezen van de zynen tot het gezegend bontge- | |
[pagina 505]
| |
nootschap met Hem, en van zyne herderlyke zorg en getrouw opzigt over hen, ten einde niemand hunner verloren ginge’. De Eerwaerde Swaving heeft niet ongepast, by manier van eene Voorreden, voor dit Stukje geplaetst, ene navolging der Verhandelinge van den beroemden Rivet, over de welsprekendheid der H.S. te vinden in zyne Op. T. II. p. 1026 Isagoge in S.S. Cap. 28. Men zal dezelve met vrucht kunnen doorbladeren, om een middenweg te leeren houden, tusschen hen, die de schryswyze des Godlyken Woords oneer aendoen, en dezulken die in dit point te verre gaen. |
|