werpen behandeld; dan 't is ons, by 't doorbladeren deezer Papieren, voorgekomen, dat dit Taal- en Dichtlievend Gezelschap over 't geheel beter geschikt zy voor de eerste, dan voor de laatste soort van Poëzy. Uit het geen ons in de Voorreden gemeld wordt kunnen wy afneemen, dat de Opstellers deezer Dichtstukken der Hervormde of Augsburgsche Geloofsbelydenisse toegedaan zyn; en de Dichtstukken zelven toonen meerendeels, dat hunne Maakers niet ongeoefend zyn in de Kerkleer, die zy omhelzen. Naar die denkwyze slaagen zy ook tamelyk gelukkig; alles wat zy van dien aart voorstellen, strekt ter aanspooringe tot eene geloovige gehoorzaamheid; en de uitvoering dier Stukken toont genoegzaam, dat zy wel geschikt zyn, om 'er verdere vorderingen in te maaken. Doch ten aanzien van het vrolyke of boertende moeten we zeggen, dat zulks der geestgesteldheid van 't Gezelschap niet eigen schynt. In hunne Stukjes welken min of meer daar toe te brengen zyn, ontbreekt het gemeenlyk aan die leevendige geestigheid en sneedigheid, welke zodanige Stukjes vorderen. Het Gezelschap zal des, zo we vertrouwen, weldoen met zig inzonderheid op het ernstige toe te leggen. Een Dichter mag wel poogen algemeen te worden, door onderwerpen van verschillenden aart te behandelen; maar de ondervinding heeft door alle tyden geleerd, dat hy de grootste vorderingen maakt, wanneer hy zig bovenal toelegt, op zulke onderwerpen, die met zyne geestneiging meest overeenstemmen. - Zie hier, om van de eene en andere soort, uit deeze Mengelstoffen een voorbeeld te geeven, in de eerste plaatse een Dichtstukje, dat ten opschrift heeft, Wonderlyk geval, het welk aldus luidt.
De Vorst van 't luchtgewelf scheen met vergulde glanssen
Aan 's hemels hooge transsen,
Zijn blanke zuster was in 't purperrood gekleed
Thands blonk het starren-heir, die trouwe lijftrawanten,
De vloer van 't ruime veld was overal bespreid
Het pluimgedierte zong en huppelde op en neder,
Bij 't ziel-verkwikkend weder.
De zilver-blanke Maas droeg vrolijk, fier en vlug,
De scheepjens op haar rug.
Men hoorde 't gansche koor van Bacchus lievelingen
Op schorre wijzen zingen.
Gij vond geen Bestevâer, eerwaardig door zijn baard,
Zich warmen bij den haard.