Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief over de Drostendiensten in Overyssel, door een Heer uit Twenthe, aan een Koopman te Amsterdam geschreven. Alom te bekomen. In groot octavo 22 bladz.Dewyl de Overysselsche Landman zig vleit, met de hoope, dat het Vertoog van den Edelen van der Capellen, tegen de in den jaare 1631 reeds afgeschafte maar vervolgens weder ingevoerde, | |
[pagina 487]
| |
DrostendienstenGa naar voetnoot(*), veeler oogen zal hebben beginnen te openen; zo vindt hy zig te meer gevrymoedigd, om den weg van Requesten, zo by Zyne Doorlugtige Hoogheid, als by Hun Ed. Mog. de Heeren Staaten van Overyssel, in te slaan; ten einde van die haatlyke Dienstbaarheid, waaronder hy, niettegenstaande de hem eertyds verleende Vryheid, gebukt gaat, ontslaagen te worden. - De Ingezetenen naamlyk der Schoutampten van Wilsum, Ysselmuyden en Camperveen hebben zig desaangaande tot Zyne Doorlugtige Hoogheid gewend; met alle eerbiedigheid verzoekende, dat die Vorst hen met zyne Voorspraak gelieve te verwaardigen, met opzigt tot een Request, geschikt, om, op den aanstaanden Landsdag, aan Ridderschap en Steden van Overyssel te worden ingeleverd, van welk Request zy, by dit Verzoekschrift, Z.D.H. eene Copie aanbieden. Van dit Request aan Nederlands Erfstadhouder geeft men ons in deezen Brief eene Copie, met een voorafgaand beknopt verslag, van 't merkwaardigste voorgevallene in Overyssel, byzonderlyk in de laatste jaaren, met betrekking tot dit onderwerp. De Briefschryver doet het zelve voorts vergezeld gaan van aanmerkingen, die de regtmaatigheid van de klagten der Ingezetenen toonen, en allen aanmoedigen, om zig met de 81 thans requesteerenden te vereenigen; en wederlegt de gedagten derzulken, die oordeelen, dat de zaak van te weinig belangs is, om 'er zo veel waters om vuil te maaken; daar 't slegts, gelyk men zegt, aankomt, op twee dagen in 't jaar, die voor twee Guldens 's jaarlyks afgekogt kunnen worden. - Eene afkooping, zegt hy, die den eisch der Drostendiensten vermenigvuldigt. - Eene somme, waarvoor een Overysselsche Boer, ter voldoeninge van den Drost, verscheide dagen arbeiden moet. - Eene somme, die hy geeft ter afkoopinge van eene zaak, welke reeds afgekogt is, waar van hy voor meer dan 100 jaaren vrygesprooken is. - Twee dagen dienstbaarheid, die een vry mensch hard vallen, en hem schadelyker zyn, dan men zig verbeeldt. - Onze Briefschryver breidt deeze denkbeelden uit, met eene manlyke taal, die hem de zugt voor Vryheid inboezemt. Men hoore hem, tot een voorbeeld hier van, met opzigt tot den dienst van twee dagen, welken men als zo gering voorstelt. ‘Ik merke, zegt hy daeromtrent, aen, dat alles, wat de vryheid raekt, van de grootste aengelegenheid is, en allen braeven Nederlanders ter harte moet gaen; - dat men nooit het volk op eenmael het mes heest op de keele gezet; maer dat men altyd trapswyze is voortgegaen, met het zelve te onderdrukken; en dat hy, die heden straffeloos zynen medeburger van éénen penning kan beroven, morgen in staet zal wezen, om alle hunne goederen aen te tasten, terwyl men nimmer zal kunnen bepaelen, wan- | |
[pagina 488]
| |
neer eene zaek van aengelegenheid genoeg is, om zich voor dezelve in de bres te stellen. Verbeeld U eens, myn Waerde Vriend, dat de Burgemeesteren van Amsterdam vorderden, dat alle Inwoonderen dier Stad twee dagen 's jaers hun ten dienste staen moesten, en hun huishoudelyk of ander Werk verrigten, hoe zoude UE dat smaeken? Zoude het niet algemeen aengezien, en moeten aengezien worden, als eene krenking uwer Vryheid, als eene wesenlyke slaverny, tegens welke alle grootmoedige en vryheid lievende harten zig verzetten moesten? Trekt nu het besluit. Zyn de Inwoonderen van het platte land van Overyssel zo wel geen vrygevogten luyden als de Amstendammers? hebben zy niet het zelfde recht, om als eene, voor hun onteerende, dienstbaarheid aen te zien, het geen gy als zodanig voor U zoudt aenzien?’ ‘Maer, twee dagen 's jaers, ik beken het, schynt weinig te zyn: is het weinig? is het niet der aendagt waerdig, dat jaerlyks duizende, ja verscheide duizende dagen, tot den dienst van vyf persoonen besteed worden? die, altans volgens de Resolutien van 1631 en 1657, geen het minste recht daerop hebben. Is dit weinig? In vergelyking met de Poolsche en Hungarische Boeren, zal ik het toestemmen, terwyl ik egter den Algoeden God vuuriglyk bidde, om te verhoeden, dat onze nyvere en vrye Landbouwers nimmer worden genoodzaekt, om hun lot aen dat dier slaeven te toetsen. Alle dienstbaerheid, gedwongen dienstbaerheid meene ik, van hoe weinig aengelegenheids die anderen ook schyne, welken allengsjes geleerd hebben hunne eertyds vrye halzen te krommen, komt my voor, eenen zeer grooten en verderfelyken invloed op het zedelyk character der menschen te hebben. De Zielen derzulken, welken der Dienstbaerheid zyn onderworpen, worden door dezelve als nedergedrukt. Zelden kunnen verheven denkbeelden plaets hebben, in die genen, die den hals onder het Jok moeten buigen. - De vurige liefde tot de vryheid wordt dikwils allengjes in hun als uitgedoofd, die dezelve nooit recht gesmaekt hebben. Die genen, van den anderen kant, wien anderen dienstbaar zyn, verhovaerdigen zig, en drukken hunnen voet op den nek derzulken, welken geen moeds genoeg bezaten, om zig tegen hunne heerschzugtige pogingen te verzetten, toen zy nog gelyk waren; ja naeuwlyks kunnen zy dan beseffen, dat zy uit het zelfde leem als hunne medeburgers zyn gevormd; beiden verliesen zy dan het rechte denkbeeld van Burgerlyke Vryheid; de band der eensgezindheid wordt los gemaekt en verbroken; de wederzydsche liefde, agting en vertrouwen verdwynen; en det veespalt verspreidt de verwarring van alle kanten, tot dat de laetste Vryman in de ketens geklonken zy, of voor het slagtzwaerd heest moeten bukken. Is het dan van weinig aengelegenheids, wanneer iets maer eenigsints naer dienstbaerheid sweemt? 't Is waer, Myn Vriend, twee dagen in het jaer, die de In- | |
[pagina 489]
| |
gezetenen tot de Drostendiensten moeten besteeden, schynen geene aenmerkelyke schade hun te kunnen toebrengen; maer het blyft ook by schynen. Want indien een Drost eischt, gelyk hy het doen kan, dat een Boer, in het midden van den hooytyd of van den oogst, eenen kostelyken dag in zynen dienst besteede; of wel, in het midden van den Winter, in Koude en Sneeuw, zyne Paerden en zyn lichaem afmatte; indien hy eischt, dat de Boer zig op eene verafgelegen plaets begeeve, en dus, behalve den dag tot den dienst vereischt, nog een geruimen tyd verlieze, indien hy hem, zonder de minste verkwikkingen, ongewoone en vernederende huisdiensten, gelyk wel gebeurd is, doet verrichten; is dit alles niets? Is het niet waerdig, dat eenparige pogingen worden aengewend, om van die drukkende dienstbaerheid verlost te worden? - Met recht versoei ik dan, die eerste Drosten, die, op hun eigen gesag, tegens het uitdrukkelyk bevel der Staeten, de dienstbaerheid weder hebben ingevoerd!’ |
|