Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOude en Hedendaagsche Algemeene Wereldlyke Geschiedenis, gevolgd naar het Fransch van den Heer Abt Millot, Lid van de Academiën van Lions en Nanci, enz. Negende Deel. De Hedendaagsche Geschiedenis. Te Amsterdam by Yntema en Tieboel, in gr. 8vo. 395 bladz.Dit gansche Negende Deel der, met regt, hooggeagte en zeer gezogte Algemeene Wereldlyke Geschiedenisse van millot behelst slegts één Tydperk, en wel het Veertiende der Hedendaagsche Geschiedenisse; het draagt den naam van lodewyk den XIV op 't voorhoofd; millot noemt het, 't allergewigtigste in de Geschiedenis, en getuigt 'er van, ‘dat het eene groote menigte voorwerpen oplevert, die eene breedvoerige beschouwing eischen, en veelvuldige aanmerkingen verdienen. De Staat van alle Volken vestigt zich, de Kundigheden, de Weetenschappen, de Kunsten, gaan van 't een in 't ander Land, brengen nieuwe denkbeelden en nieuwe Zeden voort: groote omwentelingen veranderen de Staatkundige Stelzels. Hier wordt de weetgierigheid te sterker opgewekt; en bepaalde zy zich niet tot het weezen der zaake, zy zou zich, door een kragtloozen overvloed van gevallen, overlaaden vinden. Om de verwarring, in eene zo groote uitgestrektheid te vermyden, heb ik de- | |
[pagina 435]
| |
zelve in verscheide Perken verdeeld, en zodanig geschikt, dat de Gebeurtenissen elkander op de voeglykste wyze volgen’. Wat 'er aanmerkenswaardigs in gansch Europa voorviel, zints de komst van lodewyk den XIV, ten Throon, dien hy, slegts vier en een half jaar bereikt hebbende, beklom, tot hy denzelven, in den hoogen ouderdom van zeven- en zeventig jaaren, door den dood, ontruimde, vinden wy hier in vier Boeken. - Het Eerste hervat de Gevallen, zints de Komst van lodewyk den XIV tot den Throon, in 't Jaar MDCXLIII, tot op den Oorlog in den Jaare MDCLXVII. - Het Tweede loopt van den Oorlog van 't Jaar MDCLXVII, tot dien van 't Jaar MDCLXXXVIII. - Het Derde begrypt de geschiedenissen, zints den Oorlog van 't Jaar MDCLXXXVIII, tot de Vredehandeling te Utrecht, in den Jaare MDCCXII. - Het Vierde Behelst het einde der Regeeringe van lodewyk den XIV, en de Geschiedenis van Czaar peter den I en carel den XII. De Abt millot en zyn Navolger zich zettende tot het beschryven van dit Tydperk, welks Jaartekeningen een ieder, in de Geschiedenissen eenigzins ervaaren, de grootste en gewigtigste Gebeurtenissen voor den geest brengen, mogten bykans de taal van den Ridderlyken Geschiedboeker hooft, de hunne maaken en zeggen. ‘Wy gaan een werk aan dat opgeleid is van lotwissel en meenigerley geval; gruwzaam van veldslagen, waaterstryden, beleegeringhen; bitter van twist, warrigh van muitery; beklad van moorddaad buiten de baan des Krygs, wrang van wreedheid zelf in pais. Strax inwendige partydigheit, en oorlogh daar uit ontfonkt. 't Zelve plotselyk gesmoort, en weeder stilte, maar getergt. D'inboorling onder zweep gebraght, en gedreeven tot de wapenen. Voorts verstooren van steeden, scheuren van kerken, verwoesten van landschappen, zeden en Godsdienst. Hoofden der Regeeringhe verdreeven, Vorsten om land en luiden geholpen. Alle oorden van Europa vervuld met ballingen. Feller woeden ten hoove. Wetten, herkomsten en handvesten met voeten getreeden. - Niet zo onvrugtbaar een tydt is 't nochtans van deugden geweest; oft zy heeft ook stichtelyke exempelen voortgebraght. Goed en bloed van den eenen broeder by den anderen | |
[pagina 436]
| |
opgezet. Ernstfeste trouwhartigheit aan persoonen van verschillende gezintheit beweezen. Zamelpenningen, uit het diepst der borze gewillig opgebraght, ter liefde van land en vryheit. Brandt van yver tot Godsvrugt en goede werken. Verlaaten van huis en hof om het voor best gekeurde verstandt. De doodt, en wat in aller pynen maght was, standvastelyk geleeden. Zeldzaame zachtzinnigheit in de hitte van 't vechten. Meer dan mannelyke moedt door vertwyfeldheit gewet. Voordeel overgegeeven uit enkele goedhartigheit, en vyandt gespaart, op geen zo goed weêrom. Kloekheid van raads, staagh waakende achter zorgh en voorzigtigheit. De splinterigste en neeteligste zaaken door het intomen van hartstochten, met taaije lydtzaamheit beleidt; en, in de stormen van den staat, op 't scharpste gezeildt. Derwyze dat veele eeuwen herwaarts geen stoffe geleverd hebben, die ryker zy in allerley leeringen van 't beloop der wereldsche dingen, of wonderlyker, of waarneemenswaardiger, tot onderwys van Vorsten en Volken’. Tot zulk een leerzaam onderhoud noodigen wy de Leezers van dit Deel. Zelden laaren zich de Abt millot, of zyn Navolger, in, tot het vermelden van byzondere Verdraagpunten, by 't sluiten eens Vredes bepaald: doch zy doen het zomwylen als het gewigt der zaake zulks vordert: zo vinden wy, in 't Stuk 't geen wy thans voor ons hebben, een verslag van den Westphaalschen Vrede; 't geen thans niet oneigen in onze Letter-Oefeningen plaats zal vinden. ‘Deeze werd, dus luidt het Geschiedverhaal’, den vieren twintigsten October des Jaars MDCXLVIII te Munster plegtig getekend. Deeze is de grondslag van alle Verbintenissen, in 't vervolg gemaakt: deeze is eene grondwet des Keizerryks. Het is van belang den inhoud der voornaamste Artykelen te weeten. Het kort berigt daar van gegeeven, door den Heer pfeffelGa naar voetnoot(*), kwam my zo nauwkeurig en leerzaam voor, dat ik het, met zeer weinige veranderingen, hier zal plaatzen. | |
[pagina 437]
| |
Voldoeningen aan de hooge magten geschonken.‘Frankryk verkreeg de Opperheerschappy der drie Bisdommen Metz, Toul en Verdun, en van de Stad Pignerol, Brisac, en wat 'er onder behoorde; Sundgau, de Landgraafschappen van den Opper- en Neder-Elsas, en het regt om in Freiburg eene bezetting te leggen. - Zweeden verwierf, behalven vyf millioenen Ryksdaalders, voor Pomeren, Stettin, het Eiland Rugen en de Heerlykheid Wismar in 't Meklenburgsche; het Aardsbisdom Breemen en het Bisdom Verden, als wereldlyke aangemerkt: alles om 't zelve als Ryksleenen te houden, met drie stemmen op den Ryksdag. - De Keurvorst van erandenburg werd schadeloos gesteld, wegens het verlies van Voor-Pomeren, door 't verkrygen van het Bisdom Magdenburg, en der Bisdommen Halberstad, Minden en Camin, als wereldlyke Vorstendommen, benevens vier stemmen op den Ryksdag. - De Hertogen van meklenburg hadden, in stede van Wismar, de Bisdommen Shwerin, Ratzburg, desgelyks tot wereldlyke Vorstendommen verheeven. - De Hertogen van brunswyk-luneburg-hanover zouden steeds beurtelings het Bisdom Osnabrugge bezitten, zo dat op eenen Catholyken Bisschop, door het Capittel gekoozen, een Protestantsche Bisschop uit het zelfde Huis, moest volgen. - De Landgraaf van hessen-kassel bedong, behalven eenige Landeryen, zesmaal honderd duizend Ryksdaalders. - De paltsgraaf werd in 't bezit van den Nederpalts hersteld, enz. en ten zynen voordeele een achtste Keurvorstendom opgerigt: onder dit beding, dat, indien één der Twee Takken van het Beiersche Huis mogt uitsterven, dit achtste Keurvorstendom dan zou vernietigd worden. - Het Zwitzersche Gemeenebest werd voor Oppermagtig en onafhanglyk van het Keizerryk verklaard. - Alle de andere Prinssen en Staaten des Ryks herkreegen de Landen, de Regten, en Vrydommen, welke zy vóór de Boheemsche Onlusten in 't Jaar MDCXIX bezaten. - De Veréénigde Nederlanden trokken van deezen Vrede dit voordeel, dat de grenzen van hunnen nu vastgestelden Staat, aan den kant van Duitschland, in rust geraakten. | |
[pagina 438]
| |
Schikkingen tot den Godsdienst betrekkelyk.‘Het Passausche Verdrag van den Jaare MDLII, en de Godsdienst Vrede van den Jaare MDLV werden, in derzelver volle uitgestrektheid, bekragtigd. - De Calvinisten deelden in alle de voorregten der Lutherschen. - Alle de Kerklyke goederen, die de Protestanten, in den Jaare MDCXXIV hadden, en die de Keurvorst van den Palts in den Jaare MDCXIX bezat, moesten zy blyven behouden. - Een ieder, die eene Kerklyke waardigheid bekleedde, 't zy een Catholyk of een Protestant, zou die moeten missen, zo ras hy van Godsdienstbelydenisse veranderde. - Elk onmiddelyk Lid des Ryks zou het regt hebben om den Godsdienst in zyne Landen te veranderen en te hervormen, in zo verre de Staat des Jaars MDCXXIV, en de verbintenissen met de onderdaanen aangegaan, toelieten. De onderdaanen, die van de Godsdienstbelydenis in hun Vaderland, in den Jaare MDCXXIV aangenomen, afgingen, zouden van hunnen Vorst kunnen geduld worden; maar wilde hy hun geene vryheid van geweeten vergunnen, zou hy verpligt weezen hun drie jaaren toe te staan, om uit zyne Staaten te vertrekken. - De Keizerlyke Kamer zou zamengesteld zyn uit vier- en twintig Protestantsche, en zes- en twintig Catholyke Leden. De Keizer zou, in zyn Hofraad, zes Protestanten toelaaten. - Men zou, voor de bezending van den Ryksdag, een gelyk getal van Catholyke en Protestantsche Staaten verkiezen: uitgezonderd, wanneer men ze, om een buitengewoon geval, zamenriep; als dan zouden de Afgevaardigden Protestanten weezen, indien het den Protestanten, en Catholyken, wanneer het den Catholyken, betrof. - Op den Ryksdag, en in alle Geregtshandelingen des Ryks, zou niets beslooten kunnen worden met de meerderheid van alle de stemmen der Catholyken tegen alle de stemmen der Protestanten. - Indien, op de Ryksdagen, de stem van het Lichaam der Euangelischen overgesteld was tegen die der Catholyken, mogt men niets bepaalen dan door minzaam verdrag. Wanneer hetzelfde gebeurde in de beide Geregtshoven des Ryks, zouden de zaaken op eenen Algemeenen Ryksdag gebragt worden. Zo veel voorzorgs droeg men, op dat de Godsdienst- | |
[pagina 439]
| |
belydenis des Keizers de andere niet zou onderdrukken. | |
Bepaalingen op het algemeen staatsbestuur.‘De Prinssen en de Staaten van Duitchland, op eenen Ryksdag vergaderd, zouden eene beslissende stem hebben, in alle de raadpleegingen des Ryks, boven al ten opzigte van het maaken van nieuwe Wetten, het uitleggen der oude, het verklaaren van den Oorlog, het werven van Krygslieden, het eischen van Belastingen, het heffen van onderstandgelden in het Ryk, het bouwen van Sterkten, het sluiten van Vrede, het aangaan van verbintenissen: derzelver goedkeuring zou volstrekt noodig weezen. De vergadering der Keizerlyke Steden zou desgelyks eene beslissend stem hebben. - In alle de Raadpleegingen over zaaken, die ten nadeele van een Staat des Ryks zouden kunnen uitloopen, hadt men niets beslooten, dan langs den weg van vriendlyke overcenkomst. - De Hofraad zou den regel en de handelwyze, by het Keizerlyke Hof gebruikelyk, volgen. - Men bekragtigde voor alle Staaten in 't byzonder het regt van Verbintenisse met vreemde Vorsten te maaken; mits dezelve den Keizer en het Keizerryk niet benadeelden. Dit is de hoofd-inhoud van een Vrede-Verdrag, zo wezenlyk voor de rust van Europa, en die van Duitschland in 't byzonder. Frankryk en Zweeden waren borgen voor het uitvoeren van alle Artykelen. Paus innocentius de X zogt ze te vernietigen door een scherpe Bulle; doch deeze was kragtloos om dezelve te verbreeken; noch de Keizer, noch de Vorsten, die voor hem gestreeden hadden, oordeelden het raadzaam zich, op nieuws, in te wikkelen in de onlusten eens oorlogs, welks kans zo onzeker is, en welks deerlyke gevolgen zy zo onlangs bezwaarlyk ontworsteld waren. Het Westphaalsche Vree-Verdrag werd, in alle deelen, uitgevoerd, en alle de punten, omtrent welke men te Munster en te Osnabrugge was overééngekomen, werden, in den Jaare MDCL te Neurenburg bevestigd. Philips de IV weigerde den Vrede te sluiten; hy zogt zyn voordeel te | |
[pagina 440]
| |
doen met den Burgerkryg, dien hy in Frankryk zag ontsteeken. Dus werd, eindelyk, naa een dertig jaarigen bloedigen Oorlog, de orde in Duitschland hersteld. De Franschen en Zweeden mogen aangemerkt worden als Wetgeevers des Keizerryks, waar in hunne wapens zo veel verwoestings hadden aangerigt. Zonder hun zou het hoofd met de Leden, noch de Leden onderling, hebben kunnen zamenstemmen: zonder hun zou het verschil van Godsdienstbelydenisse een altoosduurende bron van tweedragt geweest zyn. - Den Protestanten genoegen te geeven was een der hoofdoogmerken der Vredehandelaaren. De Catholyke Vorsten verlooren niets voor hunne Landen, en verkreegen de voordeelen van Vryheid en Vrede teffens; weshalven zy gereedlyk hunne toestemming tot dit Verdrag gaven. Rome hadt stoffe van bittere klagten; doch was onmagtig den Oorlog te voeren. Ferdinand de III vreesde voor zyne Erflanden, en de noodzaaklykheid perste hem de toestemming af. Het kon niet anders weezen of de eigendunklyke Regeering van ferdinand den II moest, vroeg of laat, Duitschland vry maaken; gelyk geweldige wanordes, in alle Landen, met den tyd, de orde doen gebooren worden. Voor het overige is die Duitsche Vryheid, in het algemeen, het deel der Vorsten, en niet der Volken. De oude slaaverny blyft nog stand houden in verscheide Staaten des Ryks: men ziet de Vorsten, zeer nayverig over hunne regten ten opzigte van den Keizer, weinig aangedaan over de regten der Menschlykheid, omtrent hunne Onderdaanen. De Staaten zyn vry; het Volk is verslaafd en verdrukt. Hier, gelyk elders, zyn de Wetten dikwyls voor de sterken en tegen de zwakken’. Te midden van de dreigende akeligheden eens bloedigen Oorlogs in dit Ryk, melden de Nieuwspapieren thans van eene meerdere maate van Vryheid, op zommige plaatzen, den Volke geschonken. De Geschiedkunde, die over Menschen, en boven al Vorsten, oordeelt, naa het onderzoeken hunner bedryven, velt in dit Deel vonnis over eenen cromwell, die in Engeland eene zo groote als zonderlinge rol speelde; over eene christina, eene jonge Koninginne, met eene overheerschende zugt tot de Geleerdheid en de schoone Kunsten bezield, en daar aan de Zweedsche | |
[pagina 441]
| |
Kroon, en misschien haare Godsdienstbelydenis, opofserende; over eenen carel den XII, die zyn wensch, om naar alexander den grooten te gelyken, voor een gedeelte bekwam; over eenen Rykshervormer Czaar peter den I, en veele andere Vorsten, Staatsmannen, Veldheeren en Vlootvoogden, die, in dit Tydperk, ten tooneele traden. Hunne Characters, zo wel als hunne verrigtingen, vinden wy hier geschetst, en naar waarheid geschetst. Wy zullen alleen de hoofdtrekken van lodewyk den XIV, de hoofdpersonadie van dit Tydperk, opgeeven. ‘Men verwagtte niet, dat lodewyk de XIV, naa den dood eens Staatsdienaars (mazarin) dien hy volstrekt meester gelaaten hadt, zelve den teugel des Ryksbestuurs zou opvatten. Slegt opgevoed, onkundig, aan vermaaken overgegeeven, door de eerzugt van mazarin van Staatszaaken te rug gehouden, hadt hy nauwlyks eenig denkbeeld van Staatsbewind; in eenen ouderdom, waar in de driften heerschen, en de meeste menschen verblinden; zo veel te meer aan zwakheden blootgesteld; dewyl hy, op zyn twee- en twintigste jaar, te stryden hadt met alle de verleidingen der grootheid, scheen hy geschikt om zo veele Vorsten te volgen, die, op hun naam, anderen laaten regeeren; en voor zich alleen behoudende, 't geen de Throon schitterens en bekoorelyks heeft, op de schouderen van anderen de moeilyke verpligtingen leggen, waar van die ongelukkig zich zelden naar behooren kwyten. Doch deeze jonge Vorst was vuurig van aart, hoogmoedig, eergierig en heerschzugtig. Schoon door gewoonte aan mazarin onderworpen, hadt hy dit juk, met heimlyk ongenoegen, gedraagen. Hy zag 'er zich niet van ontheeven, of hy verklaarde zyn voorneemen om zelve te regeeren, en volvoerde dit oogmerk. Hadt de Cardinaal hem zomwylen verkeerd bestuurd; hy hadt hem, egter, vertrouwen ingeboezemd voor colbert, een der grootste Staatsmannen oit in Frankryk gezien. Hadt die Koning beter beginzels van Zede- en Staatkunde bezeten, en rechtmaatiger denkbeelden gevormd van de waare eer der Vorsten, hy zou, met behulp van colbert, zyn Ryk het bloeiendst van den ganschen aardbodem hebben kunnen maaken, en zich niet ingewikkeld hebben in oorlogen veel min roemrugtig dan nadeelig. | |
[pagina 442]
| |
Hy betoonde een onheilspellende hoogmoed, maakte zich gevreesd en tevens gehaat. Jaargelden en gunstbetooningen den Geleerden, ook buitenlandschen, geschonken, deeden den naam van lodewyk den XIV, met lof, door geheel Europa klinken. De Zanggodinnen en Kunsten vercierden, om stryd, zyn Hof. Heerlyke Feesten vereenigden de bevalligheden des vernufts, met alles wat men zich kostbaars kan verbeelden. Hy wilde op eene kiesche wyze gevleid worden; men zette die heillooze kunst, met eenen al te gelukkigen uitslag voort, en de vrugt daar van veranderde in een jammerlyk vergif. Lodewyk de XIV, in alle zyne onderneemingen, in alle zyne maatregelen, in alle zyne begrippen gepreezen, wist den middelweg niet te houden, op welken hy weezenlyk zo veel lof zou verdiend hebben. Versailles verslondt zyn schatten. De zugt tot roem, en om vermeesteringen te behaalen, deedt hem nog veel grooter kosten maaken. Colbert zelve kon den Koning daar toe niet in staat stellen, dan door af te wyken van de beginzelen des Staatbestuurs, waar op 's Ryks welzyn steunt. Deeze hadt, als een verstandig Staatsdienaar, de Protestanten beschermd, overtuigd dat zy zo nuttige Ingezetenen waren als de Roomschen, en dat de vervolging niets dan ramp voor 't Ryk kon baaren. Zyn dood leverde hun, om zo te spreeken, over, aan den Kanselier le tellier, en aan den Marquis de louvois. Mannen, wier eerst beginzel het was, dat alles op den naam des Konings moest bukken en beeven. De Dragonade deedt den naam van lodewyk den XIV vloeken. Hoe zeer is het te bejammeren, dat een Vorst, als hy de agting en de liefde zyner Onderdaanen kan wegdraagen, hunne veragting en haat tegen zich aanschendt! Hy vernietigde het Edict van Nantes! - Het Staat- en Geschie dundig oog ziet alle de nadeelen van het herroepen deezes Edicts: eene daad nogthans, door honderd Lofredenaars, als een der heerlykste bedryven van lodewyk den XIV, ten hemel toe verheeven: doch wat betekenen loftuitingen, wanneer de stukken tot wederleggende bewyzen van opgesmukte woordenpraal dienen! Hy mogt zeggen, myn Koningryk wordt gezuiverd! het werd door die vervolging deerlyk verzwakt. Hadt lodewyk de XIV, in eene twee- en zeventig | |
[pagina 443]
| |
jaarige Regeering groote misslagen begaan, hy deedt deswegen bekentenisse, wanneer hy zynen Opvolger deeze gedenkwaardige woorden toevoegde. ‘Tragt den Vrede met uwe nabuurvolken te bewaaren. Ik ben te zeer op den Oorlog gesteld geweest: volg my daar in niet, noch ook in het maaken van zo groote kosten. Neem raad in alle gevallen, en zoek den besten te verstaan, om dien altoos te volgen. Verligt den last des Volks, zo ras het u mogelyk is, en volvoer 't geen ik ongelukkig niet kan volbrengen’. Boven al vermaande hy hem vervolgens, ‘nooit te vergeeten wat hy aan god verschuldigd was’. Een allerkragtigst beweegmiddel, in de daad, om den Vorsten in te boezemen wat zy aan de Menschen verschuldigd zyn. Over 't algemeen veroorzaakte de dood van lodewyk den XIV meer vreugds dan droefenisse. Maar de Kunsten, de Fraaye Letteren, de Weetenschappen, de beschaafdheid, de Aangenaamheden des leevens, de Burgerlyke Wetten, de Binnelandsche Rust, de goede orde, moeten zyne Gedagtenis vereeuwigen: de Franschen hebben, voor geen gering gedeelte, die heilgoederen aan hem dank te weeten. |