Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis naar de Zuidpool en rondsom de Wereld, gedaan, op bevel van zyne Brittannische Majesteit, met de Schepen de Resolution en de Adventure, in de Jaaren 1772, 1773, 1774, en 1775, en beschreeven door James Cook Bevelhebber van het Schip de Resolution. Waar by gevoegd is Kaptein Furneauxs verslag van deszelfs Reize, met het Schip de Adventure, na dat het zelve van de Resolution was afgeraakt. Uit het Engelsch vertaald. Te Rotterdam by A. Bothall. D. Vis en P. Holsteyn 1778. in 4to. 371 bladzyden.De Scheepsbevelhebber cook, Schryver deezer Reize, heeft zich reeds als een oplettend waarneemer en kundig Zeeman doen kennen in de Reizen romdom de Wereld, door eenige Engelsche Be velhebberen uit derzelver Dagregisters in orde gebragt door j. hawkesworthGa naar voetnoot(*) thans vatte hy zelve de pen op, en geeft ons een verhaal van zyne laatst gedaanen Zeetocht. Hy toont, schoon geen Man van Letteren, en by de Zee opgewiegd, eene plaats en wel eene aanzienlyke plaats waardig te | |
[pagina 426]
| |
weezen onder de Zeelieden, die ons een verslag hunner ontdekkingen en verrigtingen gaven. Het Engelsch werk, door hem vervaardigd bestaat uit twee zeer groote stukken in Quarto, met keurlyke Kaarten, Plaaten, en Afbeeldingen van de zonderlinge gedaanten der Inwoonderen van de nieuw ontdekte Eilanden. In deeze Nederduitsche Vertaaling, welke hy thans voor ons hebben, heeft de Vertaaler gelyk het Voorberigt der Uitgeeveren ons leert ‘slegts dat geen gelaaten, wat byzonderder betrekking hadt tot de Zeevaart, en derhalven niet geschikt was voor het gros der lezeren van Reisbeschryvingen, die het meer te doen is om de nieuwe ontdekkingen te kennen van Landen, Gewassen, Planten, en Dieren, en vooral van de verscheide wyzingen der menschlyke natuur in die afgelegene oorden, welker aanwezen niet tot onze kennis gekomen was’. Men moge dit Werk dan voor een zeer breed Uittrekzel aanzien van het oorspronglyk. Het bestaat uit Vier Boeken. Het Eerste bevat het wedervaaren deezer Zeelieden, zints hun vertrek van Engeland, tot aan het eerste vertrek van de Sociteit Eilanden. Het Tweede behelst hun wedervaaren, zints hun vertrek van de Societeit Eilanden, tot hunne wederkomst aan, en hun tweede vertrek van dezelve. - Het Derde houdt in, hun Reis en wedervaaren van Ulietea om Nieuw Zeeland. Het vierde begrypt hunne verrigtingen, naa hun laatste vertrek tot aan hunne te rug komst in Engeland. Hier is in gevlogten een verslag van Kaptein furneaux's Reize met het Schip de Adventure, naa dat het zelve van de Resolution, door cook gevoerd, was afgeraakt. Deeze meer dan drie jarige Reis, zo gelukkig volbragt, dat hy op de Resolution van al het Scheepsvolk niet meer dan vier Mannen en slegts één aan ziekte verloorGa naar voetnoot(*), werd voornaamlyk ondernomen ter Naspeuringe of 'er in 't Zuidlyk Halfrond, dat Vaste land in weezen ware, wegens 't welke Geleerden en Wysgeeren veelerlei gissingen gemaakt hebben; dan, of dat gedeelte des Aardkloots beslaagen wordt door een onafmeetlyken plas water. Naardemaal dit het hoofdoogmerk deezer Reize was, zullen wy onzen Leezeren den meesten dienst doen, met, in dit Berigt, den grooten Zeeheld te voglen op de hooge Zuider breedten door hem bestevend. Veele moeilyk- | |
[pagina 427]
| |
heden uitgestaan hebbende, bevonden zy zich in December des Jaars 1772 op 58o 19′ Zuiderbreedte, en 24o 39′ Oosterlengte, zonder grond te peilen met een lyn van twee honderd twintig vademen. Hier verzamelden zy, in 't Ys bezet, eene menigte van Ys, waar van zy hun voorraad van versch water vernieuwden. Den 17 January 1773 passeerden zy den Zuidpoolkring. ‘Het was thans’, schryft Cook, ‘redelyk helder, zoo dat wy verscheide Zeemylen rondom ons heen konden zien, echter, hadden wy sedert den morgen maar één enkel Ys-eiland gezien; doch omtrent vier uuren naa den middag zagen wy de Zee geheel en al met Ys bedekt, in de strekking van Z.O. rondsom het Zuiden ten Westen. Wy zagen meer dan dertig zo groote als kleine Ys-eilanden, behalven eene zeer groote menigte los Ys, het welk, naar maate wy Zuidelyker vorderden, zodanig vermeerderde, dat wy op 67o 15′ Zuiderbreedte niet verder konden komen. Het uitgestrekte veld, waar door wy tegenhouden werden, bestondt uit verscheide soorten van Ys, als uit hooge heuvelen, uit losse gebrooke stukken te zamen gepakt, en uit het geen de Groenlandsvaarders Veld-Ys noemen. Een Veld van dat soort van Ys lag ten Z.O. van ons, en hadt eene uitgestrektheid aan welke ik van den top der mast geen einde kon zien. Het was ten minsten zestien of achttien voeten hoog, en scheen van eene tamelyk gelyke hoogte en oppervlakte. Wy zagen hier verscheide Walvissen tusschen het Ys speelen’. Dit Ys belette hem toen verder Zuidwaards door te dringen. Byzonder optekenenswaardig is het Zuiderlicht, hier door hem waargenomen. ‘Op den 17 van February zag men tusschen middernagt en drie uuren des morgens flikkeringen aan den hemel, gelyk aan die, welke, in ons Noordlyk Werelddeel, Noorderlicht genaamd worden; maar ik had noit gehoord dat men te vooren Zuiderlicht gezien had. De Officier, die de wagt had, merkte op, dat het zelve somtyds met slangswyze straalen, en in een kringswyzen vorm uitgeschooten wierd, en als dan was deszelfs licht zeer sterk en deszelfs verschynzel ongemeen fraai. Hy hadt niet kunnen bemerken, dat hetzelve eenen byzonderen streek hieldt: want het vertoonde zich, in verschillende tyden, aan verscheide oorden des hemels, en verspreidde deszelfs licht door den ganschen dampkring’. Weinig nagten laater maakte het Zuiderlicht eene zeer schitterende en heldere vertooning. | |
[pagina 428]
| |
‘Wy zagen het eerst in 't Oosten, een weinig boven den gezigteinder, en in korten tyd door den ganschen hemel verspreid’. De veelvuldige Ysgevaaren, de donkere nagten in het verder gevorderd jaargetyde, benamen hen den moed, om het genomen besluit van andermaal den Zuidpoolcirkel te passeeren. Ook merkt hy op, dat in de Zuiderbreedten een akelige nevelagtigheid altoos de overhand heeft, vergezeld van zwaare mist, zo dat men zeldzaam het vrolyke gelaad der zonne aanschouwt, eene omstandigheid, welke alleen in staat is om den onverzaagdsten moedeloos, en den vrolyksten dofgeestig te maaken. Een tweede Tocht in November 1773 ondernomen na de hooge Zuidelyke Breedten vordert een breeder verslag. Den 6 Dec. was hy op 51o 33′ Zuiderbreedte en 180o lengte, en gevolglyk juist in 't punt der Antipoden van Londen. ‘Wy zyn, luidt hier zyn verhaal, de eerste Europeanen, en ik meen 'er by te mogen voegen, de eerste menschelyke weezens, die dit punt bereikt hebben, daar waarschynlyk niemand naa ons zal heen gelokt worden. Naar maate wy het Zuiden naderden, daalde de Thermometer, en des morgens van den 10 December, de wind van vooren komende, daalde de Kwik tot op 37o. Op den middag waren wy op 59o Zuiderbreedte, zonder eenig Ys ontmoet te bebben, alhoewel wy het voorige jaar, den 10 Dec. tusschen de 50o en 51o graaden Zuiderbreedte, ons in 't Ys bevonden hadden. 's Nagts van den 11 vermeerderde de koude, en de Thermometer wees 34o aan. Zondags 's morgens, omtrent vier uuren, zagen wy een groot dryvend Ys-eiland voor ons uit, 't welk wy een uur daar naa voorby zeilden. Om acht uuren was de Thermometer reeds op 31½ graad, de lugt waarschynlyk verkoeld zynde door het Ys, alhoewel wy niet meer dan dit eene stuk zagen. Op den middag bevonden wy ons op 62o 46′ Zuiderbreedte. Den volgenden morgen tekende de Thermometer 31o, en wy stevenden met eene frisse koelte Oostwaards, alhoewel 'er verbaazend veel sneeuw viel, waar door wy geen tien roeden van ons af konden zien. De Ys-velden dreeven des morgens van den 15 rondsom ons heen, zoo dat wy als ingeslooten waren, en wy zagen geene mogelykheid om verder na het Zuiden te vorderen, weshalven wy N.N.O. stuurden, om buiten | |
[pagina 429]
| |
het Ys te komen. Het weer, dat reeds dampig was, wierd tegen den middag mistiger, en maakte onzen toestand, in 't midden van een groot getal dryvende Ysrotzen, zeer gevaarlyk. Zelfs ontkwamen wy eens, ter lengte van ons schip, het gevaar van tegen een derzelven verbryzeld te worden. Niettegenstaande de gestadige perykels waar aan onze tocht ons in deezen onbezogten Oceaan blootstelde, waren onze Scheepsgasten op verre na zo ongerust niet, als men zou hebben mogen verwagten: en, gelyk men, in den kryg, met het gezicht des doods gemeenzaamer en dikwyls onaandoenlyker wordt, even zo was het hier gesteld, daar dagelyks zulke hairbreeds ontsnappingen zo weinig geteld werden, als hadden de golven, de winden, en de Ys-rotzen geen kracht om ons kwaad te doen. De Ys-brokken hadden dezelfde gedaantens, gelyk die, welke wy ten zuiden van den Indischen Oceaan gezien hadden, en van tyd tot tyd zagen wy veele pyramiden, obelisken, en kerktorens te voorschyn komen, welker hoogte niet minder was dan die, welke wy op de eerste Ys-eilanden in 't jaar 1772 gezien hadden, en veele geleeken dezelven in uitgestrektheid en platvormigheid van kruin. Het getal van Vogels, 't welk wy tot hier toe op onzen Tocht ontmoet hadden, zou alle andere Reizigers verzekerd hebben, niet verre van land te zyn. Wy, nogthans, waren thans aan dat verschynzel op zee zo gewoon, dat het zelve ons niet eens aan land deedt denken. Van den 16 tot den twintigsten zagen wy geene Vogels, welke verdweenen waren, zonder eene zigtbaare reden; maar op dien dag kwamen weder eenige Albatrossen te voorschyn: op deezen dag waren wy tevens weder zo ver Zuidwaards gevorderd, dat wy, in den agtermiddag, voor de tweede maal, geduurende onze Reis, den Zuid-poolcirkel passeerden. Het weer was nat en vogtig, wy hadden eene menigte van Ys-eilanden om ons heen dryven en het woei een sterken stooker. Verscheide Zuidpool Petrels en een Walvisch, die het water by ons opblies, scheenen aan te duiden, dat wy in de bevroren luchtstreek waren aangekomen. Des nachts zagen wy twee Zeekalven, die wy in de laatst verloopen veertig dagen niet gezien hadden, en die aan verscheide onzer scheepsiieden de flikkerende hoop gaven, van eer- | |
[pagina 430]
| |
lang land te zullen zien; maar onze koers stelde hunne verwagting te leur: door dien wy, geduurende verscheide volgende dagen, binnen den cirkel, tot 67o 12 Zuiderbreedte bleeven. Op den 23 waren wy omringd van Ys-Eilanden, en de Zee was als bedekt met kleine Ys-schotsen. Wy maakten, derhalven, een bylegger, zetten de boot uit, en verzamelden zo veel Ys als wy voor eerst konden bergen. De Vogels zagen wy thans weder, met menigte, om ons heen vliegen. Onze booten weder binnen genomen hebbende, stevenden wy, geduurende den ganschen nacht, en den volgenden dag, zo veel het een tegenwind gehengde, noordlyk op. Op den 25 was het weer fraai en helderer, en de wind werd stil. 's Middags zagen wy meer dan negentig groote Ys-eilanden. - Op den middag namen wy Zonshoogte, en bepaalden onze breedte op 66o, 22′ Zuid, zo dat wy even buiten den Poolcirkel waren. Wy hadden nauwlyks eenigen nacht, geduurende ons verblyf in de bevroren luchtstreek, zo dat ik menigmaal, even voor middernagt, by 't licht der zonne myn Dagverhaal schreef. Des Zons verblyf beneden den horizon was insgelyks deezen nagt zoo kort, dat wy een sterk schemerlicht hadden. - Om zes uuren des avonds telden wy honderd en vyf groote Ys-klompen, rond ons heen, het weer bleef helder fraai en volmaakt stil. Tegen den middg van den volgenden dag waren wy by naa in dezelfde omstandigheid, met het scheepsvolk, dat zeer dronken was, (zy hadden den veorgaanden dag 'er op gestaan, om, zo lang zy Brandewyn hadden, Kersmis te houden, als Christenen, schoon de hoofdstoffen zich tot hunnen ondergang scheenen vereenigd te hebben,) terwyl wy van den top der mast, honderd acht- en zestig Ys-eilanden zagen, van welken zommige een halve myl lang waren, en geen minder dan de romp van ons Schip; het gantsche tooneel geleek naar de verspreide stukken van eene verblyzelde weereld, en trof ons te sterker: dewyl wy van alle kanten niets dan de sterkste verdoemingen, vervloekingen en lasteringen van onze beschonken laatroozen hoorden uitbraaken. - In den agtermiddag kreegen wy eene kleine koelte, waar mede wy iet naar 't Noorden vorderden, het getal der Ys-eilanden | |
[pagina 431]
| |
verminderde, naar maate wy van den Zuidpool-Cirkel afweeken. Den volgenden morgen zetten wy onze booten uit, en verzagen ons van een verschen voorraad Ys. Kort daar op veranderde het weêr, de wind kwam naar het Noordoosten, en bragt veel sneeuw en regen mede. Wy vorderden na het Noorden zoo veel de winden wilden gehengen, en waren op den eersten January van 't Jaar 1774, buiten het gezigt van eenig Ys, op 59o 7′ Zuiderbreedte. Op den vierden hadden wy uit den westen zeer bulderend weer, het welk ons noodzaakte alle onze zeilen dubbel gereefd te houden; de zee stondt zeer hol, en het Schip werkte zwaar, slingerende aan weerskanten met het boord onder water. Dit bleef duuren tot den 6, wanneer wy, des middags 51o Zuiderbreedte bereikt hebbende, onzen koers N.N.O. rigtten. Wy waren nu maar weinige graaden zuidelyker van het vaarwater, welke wy in laatstleden Juny en July bevaaren hadden, toen wy van Nieuw Zeeland na Otaheité stevenden, ten einde geen aanzienlyk gedeelte van deezen grooten Oceaan onbezogt te laaten. Zoo ver als wy tot hier toe gevorderd waren, hadden wy geen Land gevonden, noch zelfs aanduidingen van Land: by onzen eersten koers hadden wy de Zuidzee in middelbreedtens, dat is, tusschen 40 en 50 graaden, doorgekruist. In onzen koers tot Kersmis, hadden wy het grootste gedeelte van die zee bezogt, tusschen de 60 graaden en Zuidpooleirkel, en op onzen tegenwoordigen tocht naar 't Noorden bezeilden wy de ruimte tusschen de twee voorige koerssen. Indien ons eenig land ontsnapt zy, moet het een Eiland weezen, welks afstand van Europa, in eene woeste luchtstreek, van geene waarde kan zyn voor dat werelddeel. 't Is klaar dat om eene zee van die uitgestrektheid als de Zuidzee is, te doorkruissen, met oogmerk om zeker te zyn, wegens het bestaan of niet bestaan van een klein Eiland, verscheide reizen zou eischen in tallooze koerssen, welke door geen Schip op een enkelen tocht kunnen bezeild worden. 't Is genoeg voor ons beweezen te hebben, dat 'er in de Zuidzee, binnen de gemaatigde Lugtstreek geen groot of vast Land bestaat; en dat, indien 'er eenig vast Land verder Zuidwaards in weezen is, hetzelve moet gelegen zyn tusschen de Zuidpool, en den Zuidpoolcirkel. | |
[pagina 432]
| |
Wy zeilden nu, geduurende eenige weinige dagen, Noordoostwaards, tot dat wy op 47 52′ Zuiderbreedte kwamen, daar de Thermometer op 52o rees. Op den elfden des middags, rigtte ik myn koers weder naar 't Zuidoosten. Des avonds toen wy op 48o 22′ Zuiderbreedte en op 121o, 29′ Westerlengte waren, bevonden wy de Miswyzing van 't Compas te zyn 2o 34′ Oostlyk, 't welk de minste Miswyzing is, die wy buiten de Keerkringen opmerkten. Op den 15 nam de wind sterk toe, en in korten tyd woei het een storm; ten negen uuren sloeg een verbaazende waterberg tegen den buik van 't schip, en vulde de dekken met een vloed waters, die door het luchtgat over onze hoofden nederstotte, de Kaars uitbluschte, en ons voor een oogenblik in twyfel liet, of wy niet, gansch en al overstelpt, te gronde gingen. Onze toestand was thans zeer beklaaglyk en akelig, zelf voor de geenen, die gezond gebleeven waren. De oceaan zag 'er rondsom ons woedende uit, en scheen ontsteeken en verbolgen over het trotsche bestaan van eenige weinige Stervelingen, die deszelfs uitgestrektheid zogten te bepaalen. Mismoedigheid zat kwynende op 't gelaat der Scheepsgezellen, 'er heerschte een akelig stilzwygen onder de Heeren en Officieren. Van de zoute kost, onze gewoone spys, waren wy alle afkeerig geworden; de middagklok klonk haatlyk in onze ooren, en zo haast had de welbekende reuk der scheepskost onze neuzen niet bereikt, of al onze graagte verging en werd in walging verkeerd. De eerste Ys-eilanden, die wy over deezen boeg ontmoetten, vonden wy op 62o 30′ Zuiderbreedte, den 20 van deeze maand; doch zy vermeerderden niet in getal naar evenredigheid van onze verdere vordering naar het Zuiden, zo dat wy den Zuidpoolcirkel op den 26 weder kruisten, zonder meer dan eenige enkele Ys-schotfen te zien. Op deezen dag hielden wy ons bezig met de vertooning van Land, het welk, na dat wy 'er eenige uuren op hadden aangehouden, in wolken verdween. Den volgenden dag bevonden wy ons op 67o 52′ Zuiderbreedte, en gevolglyk zuidelyker dan wy te vooren nog geweest waren, en hier werden wy door geen Ys gestuit. De blauwe Petrels, de kleine Stormpetrels, de Kaapsche Stormvinken bleeven ons nog verzellen, maar de | |
[pagina 433]
| |
Albatrossen hadden ons reeds eenige dagen geleden verlaaten. Wy waren thans weder in de streeken, daar, in dien tyd van 't jaar, den dag door geen nacht wordt afgewisseld, en te middernacht zagen wy de zon schynen. Op den 28, in den achtermiddag, ontmoeten wy veel gebroken ys, waar op ik booten liet uitzetten, en 'er een goeden voorraad van opdeed, welke ons thans wel te staade kwam. Te middernacht was de Thermometer niet laager dan 34 graaden, en den volgenden morgen genooten wy de koesterendste zonneschyn, welke wy oit in de bevroren luchtstreek ondervonden hadden. Wy vatten nu de hoop op van zoo ver Zuidwaards te zullen doordringen, als andere Zeelieden naar de Noordpool gedaan hadden; maar den 30, des morgens, om zeven uuren, ontdekten wy een vast Ys-Veld van eene onafmeetlyke uitgestrektheid, strekkende van 't Oosten naar 't Westen. Om dit Veld zagen wy eene menigte Ys-schotsen dryven, die verscheide voeten boven de oppervlakte van het water geligt werden. Zoo dat wy, op de kanten van dat Ys-Veld, een oneindig getal opgeworpen Ys-bergen zagen, alle van eene ongeregelde gedaante. Thans waren wy op 71o 10′ Zuiderbreedte, gevolglyk minder dan 19 graaden van de Pool af; maar 't was onmogelyk verder te komen, wy wendden het, derhalven, zeer voldaan over onzen gevaarlyken tocht, en ten naasten by verzekerd, dat geen Zeeman zal verlangen na ons zoo ver te komen, veel minder onderneemen nog digter aan de Zuidpool te naderen. Onze lengte was thans ter tyd ten naasten by 106o West. De Thermometer wees hier 32o, en wy hoorden rondsom ons het krassen van eene menigte Onweêrsvogels; maar konden 'er geene te zien krygen, uit hoofde van het mistige weder dat eensklaps opkwam. Zoo dikwyls wy tot hier toen aar 't Zuiden hadden doorgedrongen, hadden wy geen Land ontmoet, maar waren vroeger of laater gestuit geworden door een vast Ys-Veld, het welk zich zoo ver uitstrekte als wy voor ons uit konden zien. Ter zelfder tyd hadden wy de winden, in deeze hooge breedtens, altoos gemaatigd en gemeenlyk oostlyk gevonden, even als zy gezegd worden de Noordlyke bevroren Luchtstreek te zyn. Uit deeze omstandigheden maakte de oude Heer forster op, dat de gansche Zuidpool tot den afstand van 20o, meer of | |
[pagina 434]
| |
min, bedekt is met vast Ys, van 't welk de kanten, jaarlyks door de stormwinden afgebrooken, door de werking van de zon verteerd en in den winter herbooren worden’. Gaarne zouden wy onzen Leezeren, uit dit Dagverhaal, meer byzonderheden, raakende nieuw ontdekte Eilanden en Volken, en de zonderlinge ontmoetingen den Scheepsvoogd en de zynen bejegend, opleveren; doch de plaats verbiedt ons, hier in onzen lust op te volgen, en wy moeten den Leezer wyzen tot het Werk zelve, 't welk alzins de kenmerken draagt van des Schryvers oplettenheid en braafheid van hart. Thans is hy op een derden Tocht, dien wy wenschen dat hem gelegenheid zal verschaffen, om zynen Landgenooten den Liefhebberen der Zeevaard-, Aardryks- en Menschkunde, nieuwe waarneemingen op te leveren. |
|