Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSusannae Reginae Titsinghiae Epicedia et Elogium, benevens Lykdichten op dezelve. Harlemi Typis Enschediorum 1778. In octavo f.m. 84 pp.Susanna Regina Titsingh, een by uitstek veel beloovend Kind, zo 't scheen gevormd om een prokstuk der Vrouwlyke Kunne te worden, eene Anna Maria Schuurmans en diergelyken, hoedanige ieder Eeuw geen ééne oplevert, te zullen evenaaren zo niet te overtreffen, wordt in de vaag haares leevens, als eene naauwlyks ontlooken bloem, afgesneden. De kinderziekte, welke meermaals te jammerlyk woedt, en de streelende hoop der Ouderen verydelt, stort haar doodlyk vergif in Susanna's aderen; het doet de felste werking, en na verloop van weinig dagen is Susanna niet meer. Zy sterft, daar zy niet langer dan 14 jaaren 7 maanden en 8 dagen geleefd had. - Dit dompelt de in 't hart getroffen Ouders in den diepsten rouw; allen, 't zy in 't zy buiten maagschap, die 't aanvallige en boven haare jaaren bekwaame Juffertje gekend hebben, neemen 'er gevoelig deel in. Op dit zo smertlyke sterfgeval, dat het schoonste vooruitzigt eensklaps doet | |
[pagina 409]
| |
verdwynen, is der Dichteren rei ten sterkste bewoogen; haare uitmuntendheid noopt de Redenaars, om zig met de Dichteren te vereenigen, in 't vermelden van haaren lof, in 't uitboezemen hunner klagten over het vroegtydig sterven van Susanna, en 't vertroosten der Ouderen; die zig van hunnen pligt gekweeten hebben in 't opvoeden van zulk een dierbaar Kind, van 't welke zy, schoon deszelfs gemis hun met rede smertlyk valt, op goeden grond mogen vertrouwen, dat het dit leeven voor een beter verwisseld hebbe. - Hier uit is deeze bondel van Rouwklagten Lykdichten en Lofspraaken ontstaan, welken men by een verzameld heeft, ter gedagtenisse van Susanna Regina Titsingh, elks verwondering en agting waardig. Van haare eerste jeugd af vertoonde zy eene meer dan gemeene geschiktheid der ziele, die haar voor onderwys vatbaar maakte; eene gelukkige opvoeding had den gewenschten invloed op haare zedelyke gesteldheid; kweekte haare natuurlyke vermogens bestendig aan; zuiverde en versterkte dezelve, door Godsdienstige kundigheden; welken zo diepen indruk op haar gemoed maakten, dat zy geschikt waren, om haar gedrag in haaren volgenden leevensloop standvastig te regelen. Der Fransche en Latynsche Spraake magtig, daarbenevens in 't Wiskundige bedreeven, was haar de weg geopend tot het aanleeren van alle nutte Weetenschappen, waartoe haare geestneiging zig uitstrekte; onder welken zy de Hemelloopkunde, kert voor haaren dood, dermaate ter harte nam, dat men met rede te gemoet zage, dat zy zig hierop bovenal zou toeleggen; als eene oefening by uitstek gepast, om zig te paaren, by haare zugt tot eene gegronde kennis der Godsdienstige waarheden, van welken zy, niet alleen in 't kennelyke maar ook in 't betragtlyke, veel werks maakte. Wyders vond zy, by uitspanning, haar vermaak in de Teken- en Dichtkunde, mitsgaders in de Speel- en Zangkunde, in welker uitvoering zy den keurigsten ooren wist te behaagen. Met dit alles was zy, 't geen haar te meerder luister byzette, ongemaakt nederig; van een lieftaligen aart zynde was ze gul in haare gesprekken, en openbaarde, ongezogt, gereedlyk haare bekwaamheden, zonder zig daarop te verhovaardigen; zonder het 'er op toe te leggen, om uit te munten, of gelegenheid te zoeken, om haare bekwaamheid aan den dag te brengen. Van daar eindelyk wist zy zig ook op eene gemeenzaame en vrolyke wyze te gedraagen, als de omstandigheden zulks vorderden; mitsgaders te toonen, dat zy, hoe genegen ook ter oefeninge, egter de gewoone Vrouwlyke bezigheden niet veronagtzaamde. - Welk een streelend vooruitzigt gaf dit alles op den ouderdom van veertien jaaren! Wat had men, natuurlykerwyze, niet te verwagten, wanneer zy tot een rypen ouderdom had mogen leeven! - Dan 't heeft der Voorzienigheid, om wyze reden, anders goedgedagt: haar leevenstyd liep spoediger ten einde; en zy, die, tot zo ver, meer dan gemeene bekwaamheden ten toon gespreid had, | |
[pagina 410]
| |
deed ook op haar sterfbedde eene meer dan gemeene gelaatenheid in haare gesprekken doorstraalen, beval haar zelve, met een onwankelbaar vertrouwen, aan Gods genade in Jezus Christus, en ontsliep in de verzekerde verwagting der eeuwige gelukzaligheid. De hier voorgestelde trekken van Susanna Regina Titsingh worden in deezen bundel van Rouwklagten, Lykdichten en Lofspraaken met de leevendigste kleuren gemaalt; allen, die haar gemeenzaam gekend hebben, spreeken de Opstellers vry van zich schuldig gemaakt te hebben aan laffe vleitaal. En wy vinden, wel byzonder, in den Heer en Mr. G.W. v. Oosten de Bruyn, in zyn Elogium, mitsgaders in den Eerwaarden A. van den Berg, in zyn Lykdicht, twee oog en oorgetuigen van haare voortreffelyke gaven, die alles, wat hier by hen en anderen tot haaren lof gemeld wordt, geloofwaardig maaken. - Men heeft deeze in alle opzigten merkwaardige Verzameling van Dichtstukken in twee Deelen gesplitst. Het eerste gedeelte is opgesteld door Latynsche Dichteren, aan welker hoofd zig P. Burmannus Secundus bevindt, die van andere voortreffelyke Dichteren gevolgd word, en waarby ten laatste komt een Grieksch en Latynsch Dichtstuk van den Heer G. Knoop, Gymn. Velav. Conr., benevens een Eulogium van den Heer en Mr. G.W. v. Oosten de Bruyn, in proza. Op een dergelyke wyze behelst het tweede gedeelte een aantal van keurige Nederduitsche Dichtstukken, die besloten worden met een Veldzang in proza, door den Eerwaarden E.M. Engelberts, op een treffenden en deftigen trant uitgevoerd. - Om uit deeze menigte iets mede te deelen, zullen wy, daar 't eene Jonge Juffer betreft, ons bepaalen tot de twee volgende beknopte Stukjes van Dichteressen, die naast elkander geplaatst zyn.
Het eerste van Mejuffrouw J.C. de Lannoy, luidt indeezervoege.
Natuur bragt iets voortreslyks voort.
Zy wou van haaren lof op 't heerlykst doen gewaagen:
Dus siertze titsinghs telg, in 't opgaan van haar dagen,
Met alles wat ons meest in 's levens kracht bekoort.
Daar was 't dat zich 't vernuft met kunst en wysheid paarde,
Dat godsvrucht aan de deugd den schoonsten luister gaf.
De dood verheft zyn zeis, en maait die puikbloem af.
't Volmaakte is niet geschikt voor de Aarde.
In 't tweede hierop volgende laat zig Mejuffrouw K.S. van den Berg aldus hooren. | |
[pagina 411]
| |
Susanne, een schoone bloemGa naar voetnoot(*) nog pas ter helfte aan 't bloeien,
Verspreidde zoo veel geur van deugd en hemelmin,
En stond met zulk een' glans van kunde en kunst te gloeien,
Dat zy geroemd werd als der bloemen koningin:
Een rei van Engelen zag haar, met vreugde, ontluiken,
Zy vond haar al te schoon voor de aardsche rampwoestyn,
En nam haar daarom op, uit 's waerelds woeste struiken,
Om voorts een puiksieraad van 't paradys te zyn.
|
|