Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVergelyking tusschen de Muzyk, de Schilderkunst en de Poëzy. Naar het Fransch. In's Gravenhage by J.A. Bouvink 1778. In groot octavo 30 bladz.In deeze vergelyking van de drie opgemelde vermaaklyke en streelende kunsten, welken ieder haare onbetwistelyke lofwaardigheid hebben, stelt de beroemde deskundige BateuxGa naar voetnoot(*) zig voor na te gaan, eerst waar in zy met elkanderen overeenkomen, mitsgaders, waarin zy van elkanderen onderscheiden zyn? en vervolgens, welke deezer drie kunsten de voortreffelykste zy. Het eerste laat zig kortlyk afhandelen. Zy komen overeen in de navolging der natuur; maar ze zyn van el- | |
[pagina 387]
| |
kanderen onderscheiden, in de verschillende werktuigen en de verscheidene middelen, die zy in 't werk stellen, om de Natuur na te volgen. Dan het tweede bedoelde vordert eene uitvoeriger overweeging, als eischende dat het Stuk van verschillende kanten beschouwd worde. Om dit op eene regelmaatige wyze te doen, gaat de Autheur in eene geschikte orde voort, die ons de volgende denkbeelden aan de hand geeft, welken hy verder uitbreidt, opheldert en aandringt. Wanneer men 't oog vestigt op de eigenaartige onderwerpen der Schilderkunst, ondekt men gereedlyk, dat daar toe behooren, ‘alle zaaken, en alle gebeurtenissen, welken men kan schetsen, (characterizeeren,) door gedaanten en kleuren, die haar eigen zyn’. Even zo is 't blykbaar, dat, in de Muzyk, ‘alle dingen en alle omstandigheden, die zig byzonder door beweeging en klanken laaten schetsen, (characterizeeren,) voorwerpen van navolging zyn’. Als men nu deeze onderwerpen, en derzelver navolging door ieder Kunst oplettend beschouwt, wordt men wel dra gewaar, dat de Schilderkunst het hierin ongelyk verder brengt, dan de Muzyk; en dat ‘de navolging, welke in de Muzyk plaats heeft, eene zeer onvolmaakte kunst is’. Slaan wy verder het oog op de Poëzy, bepaaldlyk, in zo verre zy de Natuur navolgt, door klanken, dan zien we ontegenzeggelyk, dat haare navolging zeer beperkt, en van geen sterken indruk is; en de vergelyking toont ons ten duidelykste, dat zy, in dit opzigt, ‘veel minder dan de Schilderkunst, en omtrent gelyk met de Muzyk, bevonden wordt’. - Maar dus doende beschouwen wy de Dichtkunst van de minst gunstige zyde. Zy doet tog meer. Zy volgt de Natuur niet slegts na door klanken, maar door betekenende woorden; door woorden, die het gebruik tot tekenen der gedagten gemaakt heeft. Zulks verheft haar zekerlyk, doch waartoe brengt ons de vergelyking? - Deeze leert ons, ‘dat, in alle onderwerpen, waarin de Schilderkunst haare kunst geheel kan ontwikkelen, en ten toon spreiden, de navolgingen der Schilderkunst voortreffelyker zyn, dan die der Dichtkunst: en dat integendeel de navolging der Muzyk, zelfs in die onderwerpen, waarin zy best slaagt, niet komt by de voortreffelykheid van de navolging der Dichtkunst’. Tot dus ver ‘ver- | |
[pagina 388]
| |
heft zig dan de Poëzy wel boven de Muzyk; dan zy is egter beneden de Schilderkunst te schatten; in zulke onderwerpen, welker navolging ook in 't bereik der twee andere kunsten is’. - Edoch, om der Poëzye geen onregt te doen, behooren wy ons hier toe niet te bepaalen, zy eischt nog eenen stap. ‘De Poëzy immers heeft onderwerpen, die aan haar eigen zyn, en waaromtrent de Schilderkunst en de Muzyk haar vermogen zo volkomen niet te werk kunnen stellen’. Vergelyken wy de Poëzy en de Schilderkunst, in die uitgebreider beschouwing, met elkanderen, dan ontdekken wy, zegt de Autheur, ‘dat de meeste onderwerpen, welke de Poëzy navolgt, verheeven zyn boven die, welke de Schilderkunst uitdrukt: dat deeze onderwerpen eigenlykst geschikt zyn, om belang te doen neemen, de volmaaktheid te bevorderen, en dieper indruk op onze ziel te maaken: als mede dat de Poëzy beter dan de Schilderkunst slaagt, in dezelve nauwkeurig af te beelden. Voegen wy nu hier by, dat het een dubbeld voorregt is, waar van de Schilderkunst beroofd en de Poëzy voorzien is, gelyk ons die beschouwing toont, de schoonheden der navolging te vereenigen, met de bekoorlykheden van de maat en de welluidendheid, en daar door de Muzyk aan zich te verbinden; zoo moeten wy naar waarheid zeggen, ‘dat de Pozëy niet alleen gelyk met de Schilderkunst, maar zelfs veel voortreflyker dan dezelve is’. En met nog veel sterker reden wint zy het dan van de Muzyk, met opzigt tot de genoemde onderwerpen; dewyl zy haar reeds overtreft, in die onderwerpen, welke de Muzyk best navolgt. Alles te samengenomen zynde is gevolglyk de Dichtkunst ver boven de Schilderkunst en de Muzyk te stellen. Intusschen blyft 'er, ten aanzien van de Muzyk, welke in deeze vergelyking het meest verliest, nog één voorregt over, dat haar tot eene Bondgenoote der Poëzy maakt. De Muzyk, naamlyk, heeft niet alleen de gaaf van navolging, zo als wy haar tot nog beschouwden, maar zy heeft daarbenevens het vermogen, om de hartstogten in beweeging te brengen. Zy heeft toonen, om te vertederen, om moed te geeven, om te verblyden, om te bedroeven, enz. Zy volgt des niet alleen de natuur door beweeging en klanken; zy brengt niet alleen denkbeelden voort; maar zy wekt tevens hartstogten op, die aan deeze denkbeelden beantwoorden. En hier in oefent ze, als Bond- | |
[pagina 389]
| |
genoote der Poëzye, om zo te spreeken, eene onwederstaanbaare kragt; indiervoege, dat 'er, wanneer eene goede Poëzy wel vergezeld gaat met eene voortreflyke Muzyk, geen mensch zo ongevoelig gevonden worde, dat hy 'er niet van aangedaan zy. ‘Men moet des, gelyk de Heer Bateux besluit, erken nen, dat de Poëzy en de Muzyk, ieder afzonderlyk, nooit zo veel kragt nooit zulk eene sterke uitwerking hebben, dan wanneer zy vereenigt zyn. De Poëzy is, zonder de Muzyk, verpligt, om een gedeelte van haare schoonheden, tot het verwekken van die hartstochten te bezigen, waar van de Muzyk den voorsmaak had kunnen geeven, en welke zy voor de Poëzy geheellyk had kunnen bereiden en in beweeging brengen. De Muzyk dient, zonder de Poëzy, nergens anders toe, dan om hartstochten te verwekken, die welhaast verflaauwen en uitgedoofd worden, zoo de indruk der beelden van de Poëzy dezelve niet versterkt, en 'er het vuur van aankweekt. - Welken dienst echter deeze kunsten aan elkander bewyzen, elk derzelver behoudt nogtans haare byzondere verdiensten zoo wel als haare byzondere eigenschappen; en de Poëzy verliest dus niets van de voortreflykheid, welke de nuttigheid en de waardigheid van de onderwerpen, die zy navolgt, aan haar boven de Muzyk toekent’. Deeze aaneengeschakelde denkbeelden, zo als ze door den Autheur in dit Stukje ontvouwd en uitgewerkt worden, leeren ons den regtmaatigen lof van ieder deezer aangenaame Kunsten kennen; ten einde dezelven op haare juiste waarde te schatten; zonder de eene boven de andere, willekeurig of grilziek, te verheffen. Men ziet dus, dat ze alle drie haare weezenlyke waarde hebben; men bezeft duidelyk hoe ver ze 't ieder op zig zelve konnen brengen; men agt des de Schilderkunst hoog, schoon de Poëzy het verder brenge; en de Muzyk verliest haare streelende waarde niet, hoewel zy der Schilderkunste, en nog meer der Poëzye, den voorrang moete geeven; te minder, daar men haar kragtig vermogen ondervindt, wanneer zy zig met de Poëzy vereenigt, en deeze in haare uitwerkingen op het menschlyke hart versterkt. Uit dien hoofde heeft dit Geschrift van den Heer Bateux zyne weezenlyke nuttigheid; vooral, daar men dikwils te jammerlyk in 't wilde schermt, met de eene of andere deezer edele Kunsten te verheffen, met geringagting van die, welken men onbezonnen vernedert; waar tegen deeze vergelyking den oplettenden Leezer ten sterkste wapent. |
|