| |
| |
| |
Verzameling van Stukken door J. Derk Baron van der Capellen, beschreven in de Ridderschap van Overyssel. Te Leiden by L. Herdingh. Ten voordeele van de Diaconie van Camperveen.
De Heer van der capellen, by onze Landsgenooten bekend, als een yverig en belangeloos voorstander van onze tegenswoordige Constitutie, geeft, in de verzameling van Stukken, die wy thans het genoegen hebben van onze Leezers onder t oog te brengen, wederom een blyk van zyne zugt, om de Regeeringsform, zo als dezelve thans vastgesteld is, ongeschonden te bewaaren. - Begrypende namelyk dat zulks niet geschieden kan, zonder dat de Reglementen, op de Regeeringe der respective Provincien beraamd, allernauwkeurigst worden agtervolgd, en ziende dat zommige pointen van het Overysselsche Reglement telkens wierden ter zyde gesteld, heeft zyn Hoog Wel Geb. gemeend, zulks met geen onverschillig oog te mogen aanzien; maar in tegendeel, eed- en pligtshalven, verbonden te zyn, zich tegen de ingeslopene misbruiken met alle kragt te moeten verzetten. En 't is tot dit oogmerk dat de meeste Stukken, in deeze Verzameling vervat, zyn ingerigt. In dezelve vinden wy dan
I. Het formulier van den Eed, die door alle de Leden van Ridderschap en Steden, by hunne admissie ter Staatsvergadering, word afgelegd, waar by dezelve onder anderen zweeren, 't Reglement op de Regeering der Provincie van Overyssel, niet alleen te zullen observeeren en nakomen; maar ook zo veel in hun is doen observeeren en nakomen, als een fundamenteele, en permanente wet op de Regeeringe dier Provincie. De Heer van der Capellen heeft dit Stuk, volgens het Voorbericht aan den Leezer, hier voor af laaten gaan, op dat zyne medeburgers, aan welken rekenschap van zyn gedrag te geven hy als een wezenlyk voorregt aanmerkt, ('t zyn de eigen woorden van dien Heer,) in staat mogten zyn te oordeelen, of hy inderdaad wel reden genoeg gehad hebbe, tot het doen der bekende en zo veel gerugts gemaakt hebbende stappen.
II. Een missive op den 19 February 1777, door den Heer van der Capellen, aan Z.D.H. den Heere Prince Erfstadhouder geschreeven. In dezelve betuigt de Schry- | |
| |
ver dat zyne verkleefdheid aan de tegenwoordige Regeeringsform, en by gevolg aan de waare belangen van het doorlugtige huis van oranje, hem de vryheid doet nemen, van Z.D.H. ter gelegenheid van de aanstaande begeeving der Provintiaale Commissien, te herinneren, dat het Reglement op de Regeering uitdrukkelyk vordert, dat 'er voor de vaceerende Commissien eene nominatie van 4 Persoonen aan Z.D.H. worde aangeboden, om, voor eenen by dit Reglement bepaalden tyd, uit dezelve, of ook wel, zo Z.D.H. zulks mogt goedvinden, buiten dezelve, eenen ter vervulling daar van te verkiezen. Hy verklaart hier op, niet onbewust te zyn, dat dit Artikel eenige Jaaren in onbruik is geweest; als ook dat een ander zelfs meer dan eens is ter zyde gesteld, welk met de duidelykste woorden verbiedt ‘dat in geene Vergaderinge van Ridderschap zullen mogen compareren, ook in geene functie van Magistraten der Steden zullen mogen werden geadmitteert eenige personen, Edele of Onedele, die aan de Landtschap in eenige deelen of poincten, ter zake van den ontfang of administratie van eenige penningen directl: of indirectl: comtabel of redevabel zyn’. Doch meent Z.D. Hs. doorzigt en edelmoedige denkenswyze te kort te zullen doen, met een lang betoog, dat niet de misbruiken, maar de eeuwig blyvende Letter der Wet, de regels van der Regenten gedrag zyn, en dat, door 't niet nakomen der Grondwetten, de Vryheid en Veiligheid deezer Natie gevaar loopt, en dus het Volk onfeilbaar van deeze Regeering moet vervreemden, door onder hetzelve een argwaan te verwekken, als hadde men een toeleg om onbepaald en naar willekeur te regeeren. Hy toont vervolgens de ongegrondheid aan van zommiger voorgeven, als of dit maken der
Nominatie eene niets betekenende ceremonie was; met aan te merken dat alle Regenten evenwel dezelve hebben bezwooren, en dat het dus hier door alleen eene zaak van het grootste gewigt is geworden; behalven, dat het verwaarloozen eerst van de geringste puncten van eenige grondwet, vervolgens al de overigen in 't zelfde gevaar brengt; terwyl aan den anderen kant het streng onderhouden zelfs van beuzelagtige kleinigheden, in het Staatkundige, zo wel als in het krygsweezen, zyne nuttigheid heeft, al was het maar enkel, om steeds tot eene heilzaame herinnering te strekken, dat in dit vrygevogten Land niet naar goeddunken, maar
| |
| |
naar het rigtsnoer van heilige onschendbaare grondwetten geregeerd wordt. Zyn Hoog Wel Geb. eindigt deezen brief in vertrouwen en verwagting, dat Z.D.H. met genoegen, uit dit zyn attachement aan 't geene hy denkt zyn pligt te zyn, zal opmaken, wat Z.D.H. van hem zou mogen verwagten, indien, dat God verhoede, de toestand der dingen het verdedigen van Z.D. Hs. voorregten mogt komen te eischen. Hier op volgt
III. De memorie zelve over het handhaaven van het Reglement op de Regeering door den Heer van der Capellen voorgeleezen en overgegeeven ter Vergadering van Ridderschap en Steden de Staaten van Overyssel op den 24 February 1777. Zyn Hoog Wel Geb. draagt in dezelve der Vergaderinge voor, hoe hy, bezield met eene zugt, niet om nieuwigheden in te voeren, maar om die te weeren; - en ons Staatsgestel ongeschonden te bewaaren, 't van zynen onvermydelyken pligt had geoordeeld den Heer Drost van Salland te herinneren, dat het Reglement op de Regeering uitdrukkelyk vordert, dat 'er voor de vaceerende Commissien door de Ridderschap van elk Quartier, en door elke Stad, eene Nominatie van 4 Persoonen aan Z.D.H. worde aangebooden, en daarom ook zyn Hoog Welgeb. Gestrenge tevens had verzogt, de Ridderschap des Quartiers van Salland, (waar onder de Heer van der Capellen behoort,) ten deezen einde te willen vergaderen. Doch dat hy thans, zyn Hoog Wel Geb. Gestr. zwaarigheid maakende om aan dit zyn zo billyk en regtmaatig verzoek te voldoen, zich genoodzaakt zag deeze geheele zaak ter kennis van Hun Edel Mogende te brengen. Hier op gaat zyn Hoog Wel Geb. over, om de noodzaakelykheid van het stipt onderhouden der Grondwetten aan te toonen, op dezelfde gronden en genoegzaam in dezelfde bewoordingen als in den brief aan den Heere Erfstadhouder: en eindigt deeze Memorie met verzoek van dezelve, ingeval Hun Edel Mog. onverhoopt andere begrippen, zo over den aart zelven van hunne verpligtingen, als over de bekwaamste wyze om daar aan te voldoen, mogten voeden, als dan in de Notulen dier Provincie te willen insereren, en geïnsereerd te laaten blyven, om ten allen tyde tot zyne openlyke decharge, by het tegenwoordige en toekomende geslagt, te kunnen dienen. Doch dat men aan dit verzoek niet spoedig voldaan hebbe, blykt uit het
IV. Mondelyk vertoog over het niet insereeren der bo- | |
| |
venstaande memorie, uitgesproken in de Vergadering van Ridderschap en Steden den 27 Maart 1777, en strekkende tot ondersteuning van de onmiddelyk op dit Vertoog overgegeevene nadere memorie. De vryheid, die men zich gegeeven heeft, van uit het hoofd afschriften van dit Mondelyk Vertoog te maken, en die onder de hand te verspreiden, is eene der beslissende redenen van het uitgeeven deezer gantsche Verzameling; daar het Vertoog anders, oorspronglyk, door den Autheur niet geschikt was om aanwezig te blyven; en hy 'er ook hierom aan zeer weinigen het gehoor door voorleezing, en aan geen Sterveling eene Copy van had toegestaan. Zyn Hoog Wel Geb. meende egter nu geene zwarigheid te moeten maken, ja vond zich, uit aanmerking van 't geen hy zich zelven schuldig was, gedrongen, het zelve met den druk gemeen te maken; op dat het Publiek van naby mogt weten, wat hy toch der Vergadering hadde voorgehouden. Men vind in het zelve zeer bittere klagten over de met zyn Hoog Wel Geb. gehoudene handelwyze, zo ten opzigte van het ligten van deszelfs berugt advys, in de zaak der Schotsche Brigade, uit de Notulen dier Provincie, als over de zwarigheid, die men toen maakte, om de Memorie, op den 24 February overgegeeven, in de Notulen te insereeren. - Hy vraagt hier om, wat toch Hun Edel Mog. kan beweegen, om hem steeds tot eene uitzondering van den algemeenen regel te maken; daar toch elk Lid der Regeering bevoegd is, om een schriftelyk voorstel te doen, en het zelve in de Notulen te insereeren; op dat het en een point van deliberatie worde, en tot deszelfs verantwoording, by het tegenwoordige en toekomende geslagt, strekke? Verder verzoekt hy, zo Hun Edel Mog. in de Memorie iets wezenlyk onbetaamlyks mogten meenen te zyn, dat men hem zulks aantoone.
Niets anders, dan den dienst zynes Vaderlands bedoelende, betuigt hy geenen toeleg te kunnen hebben, om iemand te beledigen; en dat men hem daarom steeds genegen zal vinden, alle voldoening te geeven, die hy zal bevonden worden schuldig te zyn; maar zo niet, zo in dat Stuk niets gevonden wordt, dan eene pligtelyke, eene hoognodige, eene gepaste pooging, om het tegenwoordige Staatsgestel te behouden, en zo lang doenlyk te verhinderen, dat het niet nederstorte over diezelfde zyde, naar welke meest alle de Regeeringen van dit ons weleer zo vry Wereldeeel, zo onweerstaanbaar, toe over- | |
| |
hellen, zo reclameert hy het regt; dat alle Leden eener Souveraine vergadering toekomt, en zonder eene onbelemmerde uitoesening van het welke zy niet anders zouden zyn, dan veragrelyke Leden van eenen spraakloozen Raad, volkomen gelyk aan dien van 't slaafsche Rome, ten tyde der Keizeren. Vervolgens aangetoond hebbende, dat 'er geene voldoende reden voor verdere verwyling was, verzoekt hy, dat Hun Edel Mog. het insereeren van zyne Memorie, nog staande dien Landdag, gehefden te accordeeren of finaal te weigeren, zo als hy dit verzoek hier op nader schriftelyk deed by eene
V. Nadere memorie, welke in de Notulen van dien dag is geïnsereerd. Het leed evenwel nog eenige dagen eer Hun Edel Mog. goedvonden de eerste Memorie in de Notulen te insereeren, zo als men kan zien uit 't hier op volgende
VI. Extract uit het Register der Resolutien van Ridderschap en Steden de Staaten van Overyssel, van den 12 April 1777, behelzende het raport, door de Heeren Gecommitteerden tot de zaaken van Financie, dat in eene Resolutie van Ridderschap en Steden is geconverteerd, uit kragt van welke de eerste Memorie eindelyk in de Notulen is geïnsereerd om ‘op het Reces van den Landdag, in de Maand October gehouden zullende worden’ een point van deliberatie te zyn. Verder ontmoeten wy in deezen Bondel
VII. Een Extract uit het Register der Resolutien van Ridderschap en Steden de Staaten van Overyssel, van den 14 Maart 1776, by welke Hun Edel Mog. hebben goedgevonden, het advys van den Heere van der Capellen, in de zaak der Schotsche Erigade, uit de Notulen dier Provincie te ligten.
VIII. Propositie by geschrifte aan het corps der Heeren van de Ridderschap van Overyssel gedaan, voor dat de bovenstaande Resolutie van Ridderschap en Steden nog genomen was. De Heer van der Capellen slaat in dezelve den Heeren van de Ridderschap voor, of dezelve niet zouden kunnen goedvinden, het Rapport, dat door de Heeren Gecommitteerden ter Resoigne van de Finantien, zou kunnen uitgebragt worden, over te neemen, om dat hy vreesde dat het zelve aanleiding zou kunnen geeven, tot deliberatien, die der Ridderschaps voorregten van heel naby zouden kunnen raaken, de vryheid namelyk, van over alle ter Staatsvergadering voorkomende zaaken, vry en
| |
| |
onbelemmerd, 't zy mondeling, het zy schriftelyk, te mogen adviseeren; de uitgebragte advisen, naar beste kennis, met redenen te mogen bekleeden, en van dezelve alzulk gebruik te maaken, als niet aanloopt tegen 't geene elk Lid, by zyne admissie in de Regeering, bezwooren heeft.
Deeze Propositie aan de Ridderschap voorgeleezen en overgegeeven hebbende, verliet onze Ridder, hoewel onder verklaring van ongehoudendheid, de Vergadering, die egter begreep, dat hy 'er toe verpligt was. Wederom binnen geroepen zynde; werd hem zyne Propositie te rug gegeeven, en, by monde van den toenmaaligen Praesident, daar by gevoegd: dat 'er niemand der Leeden was, die niet met even zo veel zéle voor de belangen en voorregten van het Corps was aangedaan als hy, en dat dus deeze proprositie, waarby hy de overige Leeden van nalaatigheid in deezen scheen te insimuleeren, niet te pas kwam, en dat hy, daarenboven, in zyne eigene zaak geene propositien kon doen. Ziende dan, dat alles toch vergeefsch was, antwoordde hy kortlyk: dat hy geene intentie had om de Leeden hier van verdagt te maaken, en hy ook niet zien kon, dat zulks in zyne propositie opgesloten was; dat hy, in allen geval, geen beschuldigde was, en daarom in deeze zaak zeer wel, als Lid der Regeering, eene propositie meende te kunnen doen. Hier op laat de Heer van der Capellen volgen
IX. Een Extract uit de Resolutien van Hun Ed. Gr. Mog. de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland van den jaare 1586, om 'er, by tegenstelling, mede te doen zien, in welk licht Hun Ed. Gr. Mog. in dien tyd de Vryheid van Deliberatie beschouwd hebben. Deeze verklaarden toen ‘dat het tegens de vryheden en de welvaart van den Lande zoude wezen, dat ymand eenige zwarigheyt zoude worden aengedaen, ter oorzaeke van de propositie, advis of Resolutie, die hy tot der Landen dienst vrymoedig in de Vergaderingen van de Staten openbaert; en hebben daarom eendragtelyk geresolveerd ende besloten, - dat, of het gebeuren mogt (des God den Heere almagtig verhoede) dat ymandt van de Edelen ende Steden, of andere, de Vergaderingh van de Staten frequenteerende, ter oorzake van propositien Remonstrantien Advis, en de Resolutien, in de voorsz. zaeken, ter Vergaderingh van de Staten, zo op verscheyde voorgaende als deze vergaderinge gedaen, gegeeven ende genomen, of nog namaals te doen, geven of nemen, met het gunt daar uyt gevolgt is, of
| |
| |
noch zoude mogen volgen, by eeniger manieren, buyten of binnen den Landen van Holland, by wegen van seyten of rechten, tot eeniger tyd werde gemolesteerd, geïnquieteerd, of beschadigt in Lyf of goederen, dat dezelve tot gemeene last van den Lande van Holland zal werden gerepareerdt, ende afgeweert, ende gehouden, in allen schyn of zulks jegens den Staet, en het welvaren van het gemeene Landt, ende alle de ingezeetenen van dien geschiede’. Het laatste Stuk, dat wy in deeze Verzameling vinden, is des Uitgevers
X. Advys over de Augmentatie der Land en Zeemagt van den 2 September 1773, waar in dezelve zich, om verscheiden aldaar aangehaalde redenenen, tegen de voorgeflagen vermeerdering der Landmagt verzet. Uit Consideratie evenwel, dat de Provincie van Overyssel, jaaren lang, zulke pressante instantien tot de vermeerdering der Landmagt by de bondgenooten, gedaan heeft, en niet gaarne aan de zo nodige equipage ter Zee eenig obstacle willende toebrengen, verklaart hy zich te willen onderwerpen aan 't geene Hun Edel Mog. eenpariglyk daar omtrent zullen gelieven vast te stellen; egter in die verwagting, dat 'er steeds meer en meer reflectie zal genomen worden, om onze brave Vaderlanders, by praeserentie voor vreemdelingen in de hooge en mindere bedieningen van het militaire weezen te emploïeren: en ten anderen met dit eenig accrochement, dat men geene takken van de Provincie als revenuën, die eenigen invloed hebben op den soberen leeftogt der ingezetenen, met impositien zal bezwaaren; voor en al eer men al wat tot de pragt, vermaak of overdaad behoort, voor zo verre de Omstandigheden dat zullen toelaaten, even zo hoog zal belast hebben, als by eenige der Bondgenooten. - Dit Stuk, ‘hoewel anders met de Memorie over het Reglement op de Regeering niets gemeens hebbende, heb ik’, zegt de Heer van der Capellen in de Voorreden ‘by deezen Bondel gevoegt, om dat een of ander baatzugtige en averegtste broddelaar heeft bestaan ook van dit Stuk eene slordige en gebrekkige Copy in 't licht te geeven. Ik heb 'er in de Historische Courant eene zeer ernstige advertentie tegen laaten doen, die ik hoop dat ook voor 't vervolg van uitwerking zal zyn’.
Wy hoopen, dat het ons Vaderland nimmer aan zulke Regenten ontbreken moge, die moeds genoeg bezitten, om alle insluipende gebreken, tot ondermyning van 's Lands diergekogte Vryheid strekkende, belangeloos
| |
| |
tegen te gaan, en aan den dag te leggen; op dat de Nakomelingen dezelve uit onze handen ontfangen mogen even zoo, als wy ze van onze Voorvaders gekreegen hebben. |
|