Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZedelyke Verhaalen, getrokken uit de werken van de Heeren d'Arnaud, Mercier en andere der beste hedendaagsche Schryvers. Met nieuw geinventeerde Konstplaaten versierd. Tweede Deel. Te Amsterdam by A. Mens Jansz. en A.E. Munnik huizen 1777. In octavo 400 bladz.A an het gunstige berigt, dat wy, voor eenigen tyd, van het eerste Deel deezer Zedelyke Verhaalen gegeeven hebbenGa naar voetnoot(*), beantwoordt ook dit tweede Deel zo wel, dat het op de eigenste manier zyne aanpryzing verdiene; des het niet noodig zy 'er meerder van te melden, dan dat het ingelyks drie leerzaame Geschiedenissen behelst; twee Fransche, door den | |
[pagina 362]
| |
Heer d'Arnaud, en eene Engelsche, door den Heer Brooke, op eene uitlokkende wyze verhaald. Tot eene leerzaame les diene het volgende byzondere geval van den jongen Heer Glement, benevens de goede raad van den bejaarden Heer Goodville daar de eerste alles geleerd had, buiten het geen hem, in zyne omstmdigheden, een bestaan kon geeven. Hammel clement was, door zyne opvoeding, ten hoogste eerzugtig geworden; had zig in genoegzaam alle takken van Geleerdheid by uitstek bekwaam gemaakt; en vleide zig met de hoop, dat hy eerlang bevorderd zou worden tot het een of ander Eerampt, overeenkomstig met de grootheid zyner verdiensten en eerzugt, toen eensklaps het tooneel voor hem veranderde. Door vuile lastertaal beklad, verloor hy de genegenheid, en, te gelyk, de ondersteuning van zynen Vader; 't welk wel dra ten gevolge had, dat hy zig in bekrompen omstandigheden bevonde. In dien toestand bood, na een voorafgaand gesprek, een bejaard Heer, goodville geheeten, zig aan, om hem de behulpzaame hand te bieden. 'Er was hoop om 'er gelukkig in te slaagen; doordien clement, op de vraag van goodville, wat hem wel best voegen zou? ten antwoord gaf. ‘Ik denk, Myn Heer, dat, handwerken ter zyde gesteld zynde, ik eene opvoeding gehad heb, die my tot alles in staat stelt’. Zulks gaf een streelend vooruitzigt; maar ook dit werd als eene herssenschim verydeld, gelyk het volgende verhaal toont. ‘Binnen weinig dagen kwam de Heer goodville, met een verheugd gelaat, by my. Clement, zeide hy, ik heb het genoegen van u te moogen zeggen, dat ik u de keuze breng van twee voordeelige plaatzen. De Heer giles, de Bankier, heeft een bedienden noodig, die eene fraaye hand schryft, en redelyk gevorderd is in de cyferkunst. En myn goede vriend, de Heer tradewell, een voornaam koopman, wil eene ruime belooning geeven, aan een jongeling, die het Italiaansch boekhouden verstaat; dewyl zyn handel zeer uitgestrekt en ingewikkeld is, en hy dus iemand van groote bekwaamheid volstrekt noodig heeft. Hier hield myn vriend op: en ik bloosde, liet het hoofd hangen, en stond geheel verlegen. Eindelyk antwoordde ik stamelende: Waarschynlyk, Mynheer, hebt gy daar de twee eenigste zaaken van de waereld aangetroffen, zeide ik, (handwerken alleenlyk ter zyde gesteld,) van welke ik geene kennis heb. Wel nu, myn kind, zeide hy, laat de moed u daarom niet begeeven. Ik zal zien, wat ik verder tot u voordeel doen kan. ‘Na verloop van byna veertien dagen, zond de Heer goodville my een briefje, dat ik aan zyn huis in Red-Lion-Square by hem zoude komen. Ik ging uit, door nienwe hoop aangemoedigd. Myn kind, zeide hy, toen ik inkwam, thans kan ik u de keuze van drie verschillende plaatsen aanbieden; en eene van die zal, myns oordeels, u gewisselyk voegen. Onze Oost-Indische Maatschappy heeft voorgenomen, om op de | |
[pagina 363]
| |
Knst van coromandel een Comptoir op te richten, en zoekt ten dien einde naar eenige jongelingen, die eenigzins in de landmeetkunde gevorderd zyn, en die zich daarenboven byzonderlyk in de vestingbouw hebben geoeffend. Nog is 'er een collonel van een regiment, een oud vriend van my, die in vreemden dienst zal overgaan, en zich ernstiglyk by my vervoegd heeft, om hem iemand te bezorgen, die in de werktuigkunde bedreven is, en die zich voornaamelyk op de kunst van busschieten en vestingbouwen heeft toegelegd. Eindelyk is 'er nog een jonger zoon van een edelman, met wien ik de eer heb bekend te zyn, die kapitein is van een oorlogschip, en gaarne eene aanzienlyke plaats op het zelve zou willen geeven aan een jongeling van goed verstand en geleerdheid, die redelyk gevorderd is in de stuurmanskunst, en in 't gebruik van de kaarten, en die hem tevens voor een vriend en metgezel zou willen strekken. Mynheer, zeide ik, ik ben een Student geweest, gelyk goliath een krygsman geweest is, van myne jeugd af aan. Indien alle myne opzienders my niet bedrogen hebben, moet ik een vry uitgestrekt begrip hebben; en myne vorderingen in de geleerdheid kunnen toonen, dat myn vlyt onvermoeid geweest is. Ik ken alle de dingen, die de oude of hedendaagsche waereld, naer my gezegd is, voor stukken van gegronde geleerdheid en noodzaaklykheid hielden, en echter heb ik zelfs nooit gehoord, dat het gebruik of de hoogachting van eene van deeze voornoemde weetenschappen vereischt worden, gelyk gy zegt, by persoonen van groot aanzien en hooge bedieningen. De Heer goodville zag my hierop aan met een verlegen gelaat, en schudde zyn hoofd. Myn lieve clement, zeide hy, ik twyffel niet aan uwe bekwaamheid in de weetenschappen, maar thans begin ik te twyffelen, of dezelve wel bestierd of aangelegd zyn, tot eenig nuttig oogmerk. Myn Neef meld my, dat de Bisschop van St. asaph verlegen is om een jongen Heer, van goede zeden, en taalkundig, die eenigzins bedreven is in het geestelyk en waereldlyk recht, dewyl zyn Vicaris-generaal onlangs overleden is. Hy meld my verder, dat een zyner vrienden, die een zeer vermogend man is, en voorgenomen heest het ampt van algemeen Opziender der gebouwen te koopen, een jongeling zoekt, die eenige kennis heeft van de bouwkunde, en eene nette hand heeft in het tekenen van platte gronden en verdeelingen. Ik heb daarenboven kennis aan een van de opzienders der belastingen; en indien gy slechts eenigzins bedreven zyt in het wynroeijen en het wel toezien, geloof ik, dat ik u langs dien weg aan de kost zou kunnen helpen. ‘Ach! Mynheer, zeide ik, op een neerslagtigen toon, ik ben even zeer onbedreven in alle deeze zaaken. Misschien, zeide de Heer goodville, zou ik u in den geestlyken staat kunnen voorthelpen, zo gy hier toe genegen waart. Zyt gy wel belezen in de Godgeleerdheid? | |
[pagina 364]
| |
Ja wel, Mynheer, gaf ik schielyk ten antwoord, ik heb eene grondige kennis van de Goden en voornaame Mannen van alle volken na den zondvloed. Maar zyt gy, vroeg myn vriend, ook even goed bedreven in de leerstellingen van het Christendom? Hebt gy onze geleerde aantekenaars over de geloofsartikelen gelezen? Zyt gy geoeffend in de verdeedigende Godsgeleerdheid? En hebt gy eene grondige kennis van den waaren zin en het voorbeelig licht, dat het Oude Testament aan het Nieuwe byzet? ‘Mynheer, zeide ik, ik heb dikwils met vermaak den Pybel doorgebladerd, dewyl 'er verschcidene zaaken in voorkomon, die zeer aandoenlyk zyn, en ook andere, in welke eene zeer levendige verbeeldingskracht en waare verhevenheid heerscht. Myn ongelukkig lief kind, (antwoordde de Heer goodville zeer bedroefd,) voor zo verre ik kan nagaan, verstaat gy niets, dat van eenig nut kan zyn voor u of voor eenigen sterveling ter waereld, 't zy dan in dit of in het toekomend leven. Kont gy spelden, of knoopen, of doosjes maaken, of netten breiden, of een schoenmaakersleest of scheerstoel of iets anders maaken, waarmede zo veele duizenden dagelyksch de kost winnen, door de behoeften en noodwendigheden of de gewoonten en de pracht van anderen te voldoen, dan liept gy voor het minste geen gevaar van door gebrek te vergaan. De levensstand, tot welke uwe studien u het best opgeleid hebben, is de Geneeskunde of de Rechtsgeleerdheid. Doch 'er worden groote onkosten, en eene onvermoeide oeffening van veele jaaren vereischt, voor dat gy kunt hoopen, door eene van deeze beide tot een genoegzaam bestaan te geraaken. En daarenboven zal uw voorspoed in dezelve altoos zeer afhangkelyk zyn, indien gy niet by den eersten aanvang ten minsten, door veele vrienden en sterke voorspraak, ondersteund word. Ik heb u, in onze eerste zamenkomst, reeds gezegd, clement, dat ik niet ryk ben; en schoon ik zulks ware, is het niet de geene, die u eenig geld geeft, maar die, welke u in staat stelt zulks voor geheel uw leven te kunnen winnen, die u eenen wezenlyken dienst doet. My is geraden van naar montpellier te gaan, ter herstelling van myn gezondheid, na eene langduurige kwyning te bath. Ik ben voorneemens om over een maand te vertrekken. Maar eer ik vertrek, myn zoon, wensch en raad ik u, dat gy u toelegt op eenige kunst of koophandel, of eenige andere zaak, om uwen tyd nuttiglyk te besteeden, die u in staat kan stellen, om een behoorlyk bestaan te verkrygen, en u ten zelven tyd een waerdig lid van de zamenleeving kan maaken. Want, geloof my, myn kind, geene beschouwende kennis, of al het geld en juweelen der aarde, maaken eenig deel van onze welvaart in deeze Waereld uit. Vernuftige naarsligheid alleen, besteed aan dingen, die aan de zamenleeving nut en goed kunnen doen, maakt den waaren rykdom van alle menschen uit. Zo ras gy by u zelven eene keuze gedaan zult hebben, verwacht ik u weder by my. Doch, hoe het ook zy, kom my echter nog eens bezoeken, eer ik vertrek’. - Dan dit mislukte den ongelukkigen clement. |
|