Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNareden van M.G. de Cambon geb. v.d. Werken, op haare Vertaaling van Hamlet, Treurspel. In octavo 8 bladz.Mejuffrouw De Cambon is eenigermaate gestoord, over het oordeel, dat wy wegens Hamlet geveld hebbenGa naar voetnoot(*); dit beweegt haar de characters der Persoonen van dit Treurspel nader te beschouwen, en derzelver gedrag, zo in 't pryswaardige als in 't laakbaare, open te leggen; ten einde te toonen, dat ze regt ge- | |
[pagina 320]
| |
schikt zyn naar het onderwerp en leerzaam beschouwd kunnen worden. Niets van dat alles ontkennen wy; als het onderwerp ten tooneele gevoerd moest worden, moesten de characters der persoonen en derzelver gedrag, waar uit men dan altoos leeringen kan trekken, van zodanig een aart zyn, als ze hier voorkomen. Maar wat noodzaak, om zulk een onderwerp ten tooneele te voeren? en dus een Treurspel te vertoonen, waarvan men, hoe volmaakt het zelfs ook uitgevoerd zou mogen weezen, met het hoogste regt mag zeggen, 't geen wy 'er van gezegd hebben: nadien het in zynen ganschen zamenhang bestaat, uit eene aaneenschakeling van kwaadaartige raadslagen en wreede bedryven, die ons gestadig haatlyke characters vertoont, en, over 't geheel, schoon men ieder character leerzaam kunne beschouwen, geen weezenlyke nutte leering behelst. Het doet ons niet vreemd, dat Shakespear in zyn tyd zodanig een onderwerp verkoos, en dat de Engelsche Natie daar in een welgevallen kon hebben; maar 't geen toen en daar gepast geoordeeld mogt worden, is daarom niet altyd en overal even zo goed geschikt. Het komt ons voor, dat het te ver afwykt van de tegenwoordige zagtere gesteldheid der Hollandsche Natie, en dus niet geschikt is om aan dezelve vry algemeen welgevallig te zyn. Mogelyk tasten wy hier in mis; maar 't zou ons spyten, te moeten erkennen, dat wy te gunstig over de Natie geoordeeld hebben; waaraan we ons egter nog liever schuldig zouden vinden dan dat men ons te laste lei, van de Natie te verdenken, dat ze vermaak had in 't beschouwen van wreedheid. Eene soortgelyke goede gedagte, die wy tot nog van de schoone kunne gevoed hebben, heeft ons ook doen schryven: Zagter tooneelen zouden, naar 't ons voorkomt, beter geschikt zyn voor eene Vrouwlyke pen. En schoon Mejuffrouw De Cambon dit niet moge toestaan, kunnen wy egter, om haaren wil, die goede gedagte nopens haare Sexe in 't algemeen niet opgeeven. 't Strekt, zo wy meenen, haarer Sexe ter eere, tederer van hart te zyn, dan de Mannen; en dit is haar, hoewel 'er zig nu of dan een ander voorbeeld moge opdoen, zo algemeen eigen, dat wy niet schroomen den gestelden regel, als op den beminnelyken aart der Kunne gegrond, voor waarheid te houden. Schoon dan een Treurspel van die natuur, als wy Hamlet beschouwen, ook eener Manlyke penne geen roem mogte baaren, neemt dit egter niet weg, dat het ons nog vreemder toeschynt, dat een Vrouwlyke pen zodanig een Stuk in 't Nederduitsch overbrengt. Intusschen zouden wy hier mede het Jufserschap in geene deele het Treurspel willen afraaden; 'er is en blyft te over gelegenheid, om haare bevallige en aandoenlyke talenten ook in dit opzigt werkstellig te maaken, al is het, dat zy stukken van die natuur, als Hamlet, niet tot een onderwerp haarer oefenzugt verkiezen. - Hebben wy Mejuffrouw De Cambon eenigzins mishaagd door onze oordeelvelling, wy vleien ons met het denkbeeld, dat onze goede Patriotsche en haarer Kunne tot eer strekkende gedagten haar beweegen zullen, om ons weder in een gunstiger licht te beschouwen. |
|