Azariazas Fabel van de Knollen en Aardappelen, aan D.W.H.F.J.O. Te Nymegen by I. v. Campen 1778. In groot octavo 8 bladzyden.
Het beste, dat men van dit Stukje kan zeggen, is dat het geschikt schynt ter bevorderinge van Eendragt; maar voor 't overige is de vinding geestloos, de uitvoering laf en langwylig, en de beryming aan den laagen kant. Een verschil van de Aardappelen met de Knollen, over derzelver verhevener oorsprong, ondersteund door den Sneeuwbal, en aangezet door zommige Gewassen, maar eendragtiglyk gezust door den Ajuin, wordt overgebragt op Godgeleerde verschillen, die onder al het woelen niet anders ten gevolg hebben, dan een heeten kop en eene koude ziel; waartegen de opsteller van dit Stukje de Eendragt aanpryst, zeggende ten slot,
Laat ons dan die gronden peylen
Met het dieplood van 't verstand,
En niet op een dwaalstar zeylen,
Zoeken wy 't Beloovde Land.
Laat ons innig dan betreuren
Aller Broedren haat en wrok,
En ontvlieden hen, die scheuren
's Heillands Naadeloozen Rok,
Die van Eeuwigheid beschouwd is
In zyn onwaardeerlyk Bloed,
En hier met zyn Geest bedouwd is,
Word regt needrig van gemoed.
Heeft ons dan dat Licht bescheenen?
Hooren wy tot Zion t'huis?
w'Hebben achting voor haar steenen
En ook deernis met haar kruis.