Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOude en Hedendaagsche Algemeene Wereldlyke Geschiedenis, gevolgd naar het Fransch van den Heer Abt Millot, Lid van de Academien der Weetenschappen te Lions, Nanci, en anderen. Achtste Deel. De Hedendaagsche Geschiedenis. Te Amsterdam by Yntema en Tieboel. 1777. in groot octavo. 396 bladz.Vermids de Uitgave van dit begeerd Geschiedkundig Werk, met zulke snelle schreeden voortgaat, dienen wy, in onze Aankondigingen 't zelve te volgen; eene taak ons geenzins lastig: dewyl wy elk Deel, met genoegen doorleezen, en bevonden hebben, dat het Werk nergens bezwykt; maar veel eer van Deel tot Deel aangelegener wordt. Van de groote Tydperken, waar in de Abt millot | |
[pagina 297]
| |
zyne Algemeene Geschiedenis verdeelt, behelst het Achtste Deel, 't welk wy thans voor ons hebben, drie Tydperken, het XIde, XIIde, en XIII. Het Elfde Tydperk voert tot Opschriften, Oorlogen wegens den Godsdienst in Frankryk. De veréénigde Nederlanden staan tegen philips den II op. Engeland Bloeiende onder elizabeth, en loopt van 't Jaar MDLIX, tot de Regeering van hendrik den IV, Koning van Frankryk. Deeze Opschriften wyzen genoegzaam aan, welke gewigtige stoffen de Fransche Schryver en zyn Nederduitsche Navolger te verwerken hadden: en gelyk de eerstgemelde de beste Schryvers zyns Lands geraadpleegd, en, met veel oordeels, de schoone trekken van de thou, uit de Geschiedenissen zyns tyds, in zyn Werk ingevlogten heeft, zo putte ook de laatstgenoemde, ten opzigte van ons Vaderland, uit de beste bronnen; de plaatzen, uit Vader hooft bygebragt, kunnen tot wedergaden dienen van die uit de thou zyn aangehaald. Hoe zeer ook in bekooringe, om de Oprigting van ons vrygevogten Gemeenebest, en de lotgevallen, die dezelve vergezelden, onzen Leezeren onder 't oog te brengen, moeten wy 'er van afzien, om dat het te breed voor ons Berigt zou uitloopen, en het bekorten van een reeds in ééngedrongen en zeer zaaklyk verhaal droog en smaakloos zou weezen. Aan 't hoofd des Twaalfden Tydperks praalt de naam van hendrik den IV, met deeze roemryke aanduiding des grooten Inhouds. De Rampen van Frankryk hersteld door een goed Vorst. Dit neemt een aanvang, met den Jaare MDLXXXIX, tot het Staatsdienaarschap des Cardinaals de richelieu, in 't Jaar MDCXXIV. Hier beschouwen wy een der grootste Vorsten op welke Frankryk mag roemen, met een der beste Staatsdienaaren, en trouwste Vrienden, die oit een Koning hadt, den braaven sulli. Dit tydperk vloeit over van wyze Staatslessen, en verdient eene alleraandagtigste leezing. Onze Landgenooten zullen in 't byzonder een verslag aantreffen, hoe onze moedige Voorvaders den tytel van Onashanglykheid verwierven, der Oost-Indische Maatschappy oprigtten, ‘en gelyk’ om hier met millots Navolger te spreeken, ‘de Hollanders zich yverig betoonden in het uitbreiden van hunnen Handel, en daar door in rykdom en welvaard wiesen, zo lieten zy de verkreegene schatten niet roesten; maar wendden dezelve aan tot verbete- | |
[pagina 298]
| |
ringe van het Land hunner wooninge. Hier van kunnen veele bedykte en drooggemaakte Meeren getuigenis draagen. Wel mogt voltaire, van Holland schryvende, verklaaren: “Holland verdient zo veel te meer onze aandagtige opmerking, daar het een Staat is van eene geheel nieuwe soort; magtig geworden, zonder bykans grond te bezitten, ryk, zonder uit eigen schoot het twintigste gedeelte zyner Inwoonderen te kunnen voeden, en gewigtig in Europa, door zyne verrigtingen in de afgelegenste deelen van Asie”: wy mogen 'er byvoegen, een Staat, die niets betekende, voor dezelve Vry was’. Hoe de rust des Twaalsjaarigen Bestands deerlyk gestoord werd, door de Kerkgeschillen der Remonstranten en Contra-Remonstranten, gevolgd van Staatsonlusten, die afzigtige vlekken in de Geschiedenisbladen onzes Vaderlands opleveren. Het Dertiende Tydperk is getyteld: Het Staatsbestuur des Cardinaals de richelieu. - Vernedering van 't Huis van Oostenryk. - Het Parlement van Engeland stelt den Koning de Wet. 't Zelve begint met het Jaar MDCXXIV, en strekt zich uit tot het begin der Regeeringe van lodewyk den XIV. Te recht, mag millot, eene Algemeene schets van dit Tydperk geevende, dus aanvangen. ‘Een nieuw Stelzel van Staatkunde zal zich opdoen, en het gelaad van Europa veranderen. Een veel vermogend vernuft zal Frankryk beheerschen, en de stoutmoedigheid der Calvinisten, en de oproerige eerzugt der Ryksgrooten te onderbrengen, en de Wereld verwonderd doen staan over zyne onderneemingen. Het zal rivieren van bloed storten, met een yzeren schepter regeeren, en Frankryk ongelukkig maaken; zo zeer de vrees als de verwondering opwekken; doch zyn Staatsbestuur zal een der aanmerkenswaardigste Tydperken, in de Geschiedenis, opleveren, door de omwentelingen en gebeurtenissen, daar in voorgevallen. De schitterendste deelen der Geschiedenisse, en die wy niet onopgemerkt voorby kunnen, vertoonen veelal een schrikbaarend Treurspel’. Het laatste of zevende Hoofdstuk deezes Tydperks verdient onze byzondere opmerking; behelzende: Aanmerkingen over het Staatsbestuur en de Zeden; over den Godsdienst en de Kerk; over de Weetenschappen en Geleerdheid. De onderscheide deelen daar van, elk om 't keurlykst uitgevoerd: want de Abt millot bezit eene wondere be- | |
[pagina 299]
| |
kwaamheid om Tafereelen te schetzen, voeren tot opschriften: I. Voortgang van het Koninglyke Staatsbestuur, byzonder in Frankryk. II. Het Staatsbestuur van Zwitzerland en der Vereenigde Nederlanden. (Hier lecre onze Landsgenoot zyne sterkte en zwakheid, en zyn Pligt, kennen!) III. Zeden-veranderingen. IV. 't Verval van de Magt des Roomschen Hofs. V. De Godgeleerdheid, Geweetensgevallen, en schadelyke Twisten. VI. De Weetenschappen en Fraaije Letteren. Het lust ons het voornaamste deezer laatste Asdeeling over te schryven. - ‘Om de donkere nevels des onverstands, altoos gunstig aan wanorde, te verdryven, moesten de Weetenschappen den glans der Waarheid doen opdaagen. 't Geen men, geduurende een reeks van ceuwen met den naam van Weetenschap hadt vervaardigd, diende om zulks ten kragtigsten te verhinderen. Het was eene zamenknooping van harssenschimmen, als beginzels vastgesteld, door menschen, die, om zo te spreeken, daar van hun bestaan ontvingen: zy werden verbitterd tegen de minste nieuwigheid, zy vloekten en banden de gezonde Rede, om dat zy dezelve te vreezen, en tot eene Vyandinne hadden. Aristoteles, of liever zyne onkundige verklaarders, beheerschten de verstanden, met eene volstrekte oppermagt. De Wetten zelfs, welk een toppunt van dwaasheid! verboden, op het strengste, alle leerstellingen, strydig met de schoolsche ongerymdheden. Met één woord, men mag zeggen, dat gezond verstand te betoonen dikwyls eene misdaad wierd. Indien de Peripatetische Wysbegeerte de Godgeleerdheid bedierf, wat moest 'er dan van de Wysbegeerte zelve niet worden, onder deezen schadelyken en overheerschenden invloed? Indien men nog heden ten dage, op zommige openbaare Schoolen, de Jeugd plaagt met het leeren der Cathegorien, en andere belachlyke harssenschimmen der Aristotelische Wysbegeerte; indien het midden deezer Eeuwe nog een boek te Weenen in 't licht zag komen, onder den barbaarschen tytel: Het Aristoteliaansche Stelzel over de zelfsstandige gedaanten en volstrekte toevallighedenGa naar voetnoot(*), waar in moest dan de Wysbegeerte be- | |
[pagina 300]
| |
staan, wanneer men volstrekt geen denkbeeld hadt van betere Letteroefeningen; en geene vryheid altoos om beter te leeraaren? Maar vrye, kloeke en moedige vernuften, in staat om dit juk te verbreeken, en af te schudden, herstelden de Rede in haar wettig regt, en openden den weg om tot rechte kundigheden te geraaken. Onder jacobus den I, Koning van Engeland, strooide francois bacon, een veel roemryker Wysgeer in zyne ongenade, dan Rykskanselier in de schaduw der Vorstlyke gunste, in eenige Werkjes, de rechte zaaden van de meeste ontdekkingen, naa zynen tyd, te voorschyn bragt. Hy toonde de gebreklykheid der Leerwyze tot nog gevolgd, en niet alleen afbreekende, maar ook opbouwende, wees hy eene andere aan. Hy stelde in het helderste daglicht de nietsbeduidenheid der afgetrokkene bespiegelingen en veronderstellingen, waarin de Leeraars zichzelven verlooren; en merkte de stukken, die de Natuur zelve oplevert, aan als de grondslagen onzer kundigheden. Hy wees zyne tydgenooten tot de Ondervinding, tot het doen van Proeven, als de bron van nog onbekende Waarheden, en voorspelde eenigzins, welke wonderen deeze trant van Wysbegeerte, ten eenigen tyde, aan den dag zou brengen. Hy leerde, eindelyk, te denken, dat men niets wist, en dit was 't geen men toen bovenal moest begrypen, wanneer men waande alles te kennen. Eenigen tyd daar naa verscheen descartes, een Fransch Edelman, in Touraine gebooren, die, agt slaande op de valsche denkbeelden, hem door zyne leermeesters ingeboezemd, op de schoolsche onkunde, met het eerwaardig gewaad van Wysbegeerte bekleed, het ondernam alle zyne denkbeelden te hervormen, en wel, indien het hem mogelyk ware, zulker wyze, dat 'er geen 't minste spoor zyner voorgaande dwaalingen overbleef. Hy begon met twyfelen, hy bewees de noodzaaklykheid hier van, bovenal in de Wysbegeerte; dewyl daar in het onderzoek der denkbeelden, en de kragt der rede, alles moet beslessen, en het oordeel bepaalen. Door een of twee duidelyke grondbeginzelen keerde hy het duister stelzel der Schoolen omverre. Maar zyne al te leevendige verbeeldingskragt vervoerde hem. Hy wilde een nieuw Stelzel vormen. Hy verklaarde het werktuiglyke des Heelals, door het invoeren van Draaikringen, die | |
[pagina 301]
| |
de Natuur wraakt. Het miste hem niet eene talryken Aanhang te krygen, die ten minsten den smaak voor duidelyk redenkavelen inboezemde. Dit was reeds eenen doodlyken slag aan de Peripatetische Wysbegeerte toegebragt. - Van de Dwaaling tot de Waarheid over te gaan, is zo moeilyk, dat het niet wel zonder struikelen kan geschieden. Dan misschien hebben zelfs de misslagen deezes beroemden Wysgeers den voortgang der Weetenschappen geholpen. Zyn inneemend en verleidelyk Zamenstel deedt welhaast lieden opstaan tot Geestdryvens toe daar voor yverende, en al te zeer de overhand hebbende op de Schoolsche Wysgeeren, om niet te zegepraalen over derzelver drogredenen en hoonende bejegeningen. Zyne Leerwyze heeft naderhand de Waarneemers der Natuure bestuurd, en deeze hebben de begogelingen der Carthesiaansche veronderstellingen doen verdwynen. Gassendi, een Geestlyke in Provence, omzigtiger dan descartes, zyn Tydgenoot, en bygevolge min bekwaam om veel gerugts te maaken, ondermynde heimlyk de oude vooroordeelen, en deedt zyn best, om het Stelzel der Ondeeltjes van epicurus te hervormen. Hy kantte zich openlyker en heftiger aan tegen descartes, en bestreedt, met klem van redenen, het volstrekt volle deezes Wysgeers. Zyne Ondeeltjes, in 't ruim dryvende, met eene zonderlinge neiging van aantrekking of van aanstooting, kwamen der waarheid nader dan de Draaykringen zyns Tegenstanders. Doch hy vormde niets meer dan een Stelzel, 't welk min of meer waarschynelykheids hadt. 'Er ontbraken, en dit bekende die omzigtige Wysgeer zelve, nog Proeven: deeze moesten genomen worden, om agter de waarheid te komen; gelukkig wendden de kloekste verstanden het over deezen boeg om de haven der waarheid te bezeilen. Een der Mannen, aan welke de Weetenschappen voornaamlyk haaren op- en voortgang verschuldigd zyn, en die ten doel der straffe van drieste onkunde stondt, was galileus galilei, Natuurlyke Zoon eens Edelmans te Florence. Het Stelzel van copernicus, 't welk de Aarde en de Dwaalstarren rondsom de Zon doet draaijen, en daar door alle verschynzels des Planeetgestels zo uitsteekend verklaart, verdiende zulk een Verdeediger. De waarneemingen van galilei gaven aan dit Stelzel eene klaarheid, tot baarblyklykheid opklimmende. - Met den aanvang der Zeventiende Eeuwe, hadt men, in Hol- | |
[pagina 302]
| |
land, by geval, de beginzels van een Verrekyker gevonden, door een hol en bol gesleepen glas, in een kookertje, by elkander te voegen. Galilei, in den Jaare MDCIX, te Venetie zynde, kreeg berigt van deeze uitvinding, of, zo anderen willen, een Verrekyker van metius in Holland gemaakt. Hy begreep terstond welke voordeelen deeze uitvinding, tot grooter volmaaktheid gebragt, zou kunnen te wege brengen. Hy overdagt dit stuk, en sloeg de hand aan 't werk. Het gelukte, en gaf aan het werktuig allengskens meer en meer volmaaktheid. In zo verre dat het hem in staat stelde om waarneemingen, en aan het uitspanzel, ontdekkingen, te doen, tot zynen tyd verborgen: en die aan de Starrekunde eene geheel nieuwe gedaante gaven. Met zyn gewapend oog zag hy de hoogten en laagten in de Maan, het wassen en afneemen van Venus, en de vlekken op de Zon; hy nam eerst waar, dat Jupiter omringd was van vier Satelliten of Wagters, hy merkte Saturnus aan als zamengesteld uit drie lichaamen, welks middelste klootsch van gedaante was. Hy poogde ook te bewyzen dat de Melkweg gehouden moest worden voor eene menigte van vaste Starren, zo digt by elkander staande, dat het bloote oog ze niet onderscheiden kon zien. Dit was, egter, geen nieuw denkbeeld; maar reeds eeuwen vóór onzen Starrekundigen omhelsd. Doch dat de witheid van den Melkweg aan deeze oorzaake niet moet worden toegeschreeven, is, in laateren tyde, ten vollen beweezen. Door zyne waarneemingen was de overeenkomst tusschen onze Aarde, en de andere Dwaalsterren, dermaate bevestigd, dat, wilde men de oogen voor den glans der waarheid niet moedwillens sluiten, de loop des Aardkloots rondsom de Zon, en het draaijen op zyn as, niet meer in twyfel getrokken kon worden. Maar het Menschdom te verlichten was zich aan ondank en ongenade blootstellen. Gassendi durfde aristoteles niet bestryden, dan met zeer veel behoedzaamheids, en zonder zyne werken aan het oordeel der Kerke te onderwerpen: als of het Stelzel van aristoteles en 't Christlyk Geloof iets gemeens konden hebben. Descartes, na Holland getrokken, om vryer lugt te ademen, vondt 'er Vervolgers, en werd van Godverzaakery beschuldigd: naa nieuwe bewyzen voor 't Bestaan der Godheid ter baane gebragt hebben. Het ongelyk en leed, galilei in Italie aangedaan, schetst ons te duidelyk de heer- | |
[pagina 303]
| |
schappy des Bygeloofs deezer Eeuwe, om niet byzonder vermeld te worden. In den Jaare MDCXV beschuldigt een Monnik galilei voor den Inquisitie-Raad te Rome. Hy verschynt. De Cardinaal bellarminus verpligt hem te belooven, niet meer het Stelzel van copernicus, met woorden, of, by geschrifte te leeren en voor te staan. Korten tyd daar naa gaf hy zyne Zamenspraaken over het Wereldstelzel in 't licht, waarin een der Zamenspreekeren het Stelzel van copernicus ontvouwt, en tegen dat van ptolemeus, op eene zegepraalende wyze, verdeedigt. Deeze Zamenspraaken hadt hy met verscheide geestige doch stekelige slagen doormengd, en, onder andere, de hardnekkige onleerzaamheid der naavolgeren van aristoteles ten toon gesteld, door te vermelden, dat een Heer deezes Aanhangs, die het ontleeden eens menschlyken lichaams bywoonende, en ziende dat de Zenuwen van de herssenen voortkwamen, betuigde: Ik zou dit gelooven, indien het gevoelen van aristoteles, volgens welke zy uit het hart voortkomen, 'er niet tegen aanliep. Dit zette de Peripatetische Wysgeeren in vuur en vlam. - Galilei werd op nieuw te Rome gedagvaard. En de Inquisitie streek, in den Jaare MDCXXXIII, dit vonnis, veel eer der Tiende Eeuwe voegende!, Te beweeren, dat de Zon in het “middelpunt der Wereld staat, en geene beweging heeft van 't Oosten na het Westen is eene ongerymde en valsche Stelling, strydig met de gezonde Wysbegeerte, en ook Kettersch, als uitdrukkelyk strydig met de Heilige Schriftuure. Te zeggen dat de Aarde niet in het middelpunt der Wereld en onbeweeglyk is; maar eene dagelyksche beweeging heeft, is desgelyks eene valsche en ongerymde stelling, onbestaanbaar met de gezonde Wysbegeerte, en loopt aan tegen het Geloof”! Galilei werd, diensvolgens, vervallen verklaard, onder alle straffen tegen zulke Ketteryen en dwaalingen vastgesteld. Dan de Regters wilden hem ontslag vergunnen; mits hy van opregter harte, zonder veinzen, en zo als zy hem zouden voorschryven, dezelve wilde afzweeren en vervloeken. Hy deedt dit op het plegtigst en staatlykst met woorden, op de kniën nedergevallen, en by getekenden geschrifte. Doch dewyl, naar 't oordeel dier Regteren, zyne doolingen te zwaar waren om ongestraft te blyven, en om hem, in 't toekomende, voorzigtiger te doen worden, en anderen te rug te houden, van zyne Godloos- | |
[pagina 304]
| |
heid naa te volgen, beslooten zy: “Uw Boek, tot Opschrift hebbende Zamenspraaken van galileus galilei, zal door een openbaar Placaat verboden worden; u zelven veroordeelen wy opgeslooten te blyven, in de Gevangenis van het Heilig Officie, geduurende een tyd, welke, naar ons goeddunken zal bestemd worden; en wy gebieden u, als eene boetedoening, die u heilzaam zal weezen, ééns in een week, in het verloop van drie jaaren, de zeven Boetpsalmen op te zeggen: wy behouden de magt, de gemelde kastyding en boetedoening, te maatigen, te vermeerderen, en te vernietigen”. - Hier op keerde de zeventigjaarige Grysaart na de Gevangenisse, om 'er drie jaaren te blyven; doch verkreeg, naa verloop van één jaar, zyne vryheid weder, en verlof om na zyn Vaderland te gaan. Hy leefde voorts te Arcetri, digt by Florence, en stierf acht- en zeventig jaaren bereikt, en eenigen tyd zyn gezigt, door zo veel waarneemens afgemat, verlooren hebbende, in den jaare MDXLII, juist het Geboortejaar van izaac newton, die, op het pad der waarneeminge galilei volgende, de verbaazendste ontdekkingen deedt. Het bovengemelde vonnis was door zeven Cardinaalen ondertekend. Het strekt ter eeuwige beschaaminge van hun die veroordeelen, 't geen zy niet weeten; en die, op eenigerlei wyze, den Godsdienst tot een medepligtigen maaken van hunne spoorloosheden, tegen de Rede aangekant. Hadden zy zich niet ten minsten moeten herinneren, dat zy dikwyls verpligt zyn, de Heilige Bladeren, op welke zy hun veroordeelend vonnis deeden steunen, in geenen letterlyken zin op te neemen? Wy kunnen niet nalaaten hier, ter eere der Letteren, op te merken, dat de Cardinaal bentivoglio, die zich door zyne Geschiedschriften beroemd gemaakt heeft, een geweezen Leerling van galilei, en eerste Commissaris der Inquisitie, zo veel mogelyk, zich tegen deezen onregtvaardigen handel aankantte; doch wat vermogt één verstandig Man tegen de dwaasheid zyner Eeuwe? Nog andere gewigtige ontdekkingen zyn wy aan galilei verschuldigd. Hy nam waar, dat Lichaamen, ongelyk in zwaarte, met eene gelyke snelheid nedervielen; dat, in den val der Lichaamen, de beweeging versnelt in de rede der ongelyke getallen. Hy was de eerste, die, met eene aanmerkelyke maate van nauwkeurigheid, bepaalde, de evenredigheid der lengte en dikte der snaaren | |
[pagina 305]
| |
op de Speeltuigen, om zekere toonen te geeven. De schommelingen des Slingers ontglipten zyne opmerking niet; hy was de eerste, die dezelve tot eene tydmaat gebruikte in zyne proeven. Het was de Hollandsche Wiskonstenaar, de Heer huigens, die den Slinger aan de Uurwerken hing, in plaats van de wisselende Onrusten, en alle Slingeringen gelyk wist te maaken: aan zyne schrandere vinding, door de nette hand der Meetkunde bestuurd, zyn wy de goede Uurwerken verschuldigd. Hy gaf 'er, in den Jaare MDCLVIII, eene beschryving van uit, en toonde den nydigen, die hem de eer der vindinge wilden betwisten, welk een onderscheid 'er was tusschen den Slinger van galilei, en het Slinger-Uurwerk door hem uitgevonden. Torricelli, Leerling van galilei, betradt het voetspoor zyns Leermeesters. Hy wordt onder de Uitvinders der Microscoopen geteld, die, in de kleinste voorwerpen der Natuur, tot nog ongeziene wonderen ten toon spreidden: schoon anderen den vond dier Kunstglaazen toekennen aan den Heer drebbel, een Hollander die desgelyks den eersten Thermometer vervaardigde. Dan onbetwistbaar komt torricelli de vinding toe des Barometers, die hy, in den Jaare MDCXLIII, vervaardigde. Alle deeze uitvindingen hebben, met den tyd, eene veel grooter volmaaktheid gekreegen: dan hoe gering de beginzels ook waren, de Naamen dier Mannen, aan welke de Weetenschappen zo veel verpligting hebben, verdienen gemeld te worden’. Te lang zou het egter vallen voor ons bestek, te gewaagen van den Starrekundigen arbeid, door tycho brahé en kepler verrigt; van de nieuwe wyze om de Algebra te behandelen, door viete, in de Zestiende Eeuwe, uitgevonden, en door descartes, met zo veel vrugts, op de Meetkunde toegepast; van den omloop des Bloeds door harvey, in Engeland, ontdekt; hoewel anderen zulks aan den welbekenden michael servetus toeschryven. - Zo ras kloeke verstanden het nutte bedoelen, de Natuur waarneemen en onderzoeken, de oude dwaalingen aantasten, en na waarheid haaken; zo ras de proefondervindelyke Natuurkunde, van de Wiskunde vergezeld, ze juist leert denken, en de heerschende vooroordeelen afwerpen; zo ras gelukkige ontdekkingen den nayver en moed opwekken; de nieuwsgierigheid van deezen en het vernuft van anderen gaande maaken, mag men hoopen, | |
[pagina 306]
| |
dat alle Weetenschappen, met groote schreeden, zullen vorderen, als mede dat zy elkander minzaam de hand zullen bieden, tot het te bovenkomen der ontelbaare hinderpaalen’. Ons berigt is reeds te verre uitgeloopen om onzen Schryver, in zyne beschouwing over deeze Wetenschappen en Kunsten te volgen. Wy wyzen onze Leezers tot het Werk zelve. Waar van het Negende Deel ook reeds het licht ziet. |
|