| |
| |
| |
Katechismus der Natuur, door J.F. Martinet, M.L.A.Ph. Dr. Lid van de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem, en Predikant te Zutphen. Met Plaaten. Eerste Deel. Te Amsterdam by de Wed. Loveringh en Allart 1778. Behalven het Voorwerk 424 bladz. in gr. octavo.
Zy, die het verband tusschen de kennis der Natuur en van den Godsdienst recht ter harte neemen, zo dat ze, meermaals, door de beschouwing van het geschaapene, met een gevoelige aandoening, opgewekt worden, ter verheerlykinge van den grooten Schepper, de eerste, en eenige oorzaak van al het veroorzaakte, en deszelfs instandhouding; zien ongetwyfeld met het grootste genoegen, dat een beproefd Godgeleerde, die tevens een schrander Natuuronderzoeker is, de hand aan 't werk slaat, om Nederlands Inwoonders eene Godsdienstige Natuurkunde aan te bieden. Dit geeft natuurlyk grond om te hoopen, dat veelen der zulken, die nog met een ongunstig vooroordeel, tegen het beoefenen der Natuurkunde, ingenomen zyn; of dezelve, by mangel van genoegzaame kennis, verwaarloosd hebben, tot betere denkbeelden, tot meerdere opmerkzaamheid daaromtrent gebragt zullen worden: terwyl het anderen, die 'er reeds eenigen smaak in hebben, aanleiding geeft, om 'er met meer gezetheid hunne aandagt op te vestigen. Het mindere of meerdere gevolg, dat men hiervan te gemoet mag zien, kan niet anders dan heilzaam weezen; daar het de Natie opleidt om beredeneerd te denken, de Ziel te verryken met nutte kundigheden, en het Gemoed, dat hier bovenal, (als het uiteinde deezer ontvouwinge der Natuurkunde,) bedoeld worde, te vervullen met eene gevoelige hoogagting en diepe eerbied voor den Allerhoogsten; dat niet kan nalaaten invloed te hebben op een aandoenlyk ontzag voor, en eene ernstige betragting van, het Woord der Openbaaringe. Ter bevorderinge hiervan strekt, op eene uitsteekende wyze, dit Geschrift van den Eerwaarden Martinet; dat hy zeer eigen betytelt met den naam van Katechismus der Natuur. Het is naamlyk opgesteld by manier van eene onderwyzing, door een ervaaren Leer- | |
| |
meester, gegeeven, aan eenen wel leergierigen, maar tot nog ongeoefenden Jongeling; om hem die kundigheden van de Natuur, dat is van Gods Werken, of derzelver eigen aart en
hoedanigheden in te boezemen, waarvoor ieder Mensch, met een gezond Verstand bedeeld, vatbaar is; wanneer het hem in ernst gelust, dezelven met oplettendheid gade te slaan. Zyn Eerwaarde heeft, in het geheele beloop, het eigenaartige van zulk eene onderwyzing zeer wel in agt genomen; 't zy hy de gedagten van den Leerling opwekke 't zy hy de invallende gedagten van den Leerling involge, of hem van denkbeeld tot denkbeeld voortleide; het voorgestelde character van den Leerling houdt hy bestendig in 't oog; en zyne onderrigtingen als Leermeester zyn beknopt, duidelyk en naar de algemeene vatbaarheid geschikt.
In den aanvang komt de Leermeester voor, als iemand die zynen Leerling onder 't oog brengt, hoe laakenswaardig veelal de onoplettendheid van 't Menschdom zy, omtrent Gods Werken, die hen in het geschapene van alle kanten omringen; hoe pligtmaatig het zy daarop agt te geeven; welke voordeelen hieraan verknogt zyn; en welk een vermaak die pligtsbetragting vergezelle. Op die manier den Leerling aangespoord hebbende, om het Godlyk gebod, gedenk, dat gy zyn werk groot maakt, te gehoorzaamen; en deeze daar door begeerig geworden zynde, om nader onderwys des aangaande te ontvangen; zo behelst de eerste Zamenspraak verders eene doorloopende beschouwing van 't voortreflyke van Gods Werken, en de algemeene gronden, waaraan men zig in deeze beoefening altyd houden moet. - Na deeze voorbereidende Zamenspraak, vangt de Eerwaarde Martinet zyne Natuurkundige Godsdienstige Onderwyzing aan, met het oog van zynen Leerling te vestigen op het Uitspansel en de Hemelsche Lichaamen. Vervolgens leidt hy hem ter beschouwinge van 't opmerkenswaardigste, nopens de Lugt en de Verhevelingen. Hierop doet hy hem het oog slaan op de Aarde, om derzelver Gronden, Metaalen, Zouten en Steenen te bezigtigen. Dus tot de Aarde genaderd zynde, komt voorts in overweeging het geen zig op de Aarde vertoont; waar onder, na eene voorafgaande bespiegeling van de Jaargetyden, met de wisseling van Dag en Nagt, de Mensch, als het edelste Schepzel in dit ondermaan- | |
| |
sche, de eerste plaats bekleedt; na welken het Land en het Water verscheiden byzonderheden uitleveren, die de opmerkzaamheid van eenen ieder kunnen vestigen; welken de Leermeester, even gelyk hy de voorgemelde onderwerpen gedaan heeft, indiervoege ontvouwt, dat zyn onderwys gegronde kundigheden en tevens Godvrugtige overdenkingen inboezeme. - Het thans uitgevoerde gedeelte levert zo veele blyken en bewyzen van 's Mans bekwaamheid, ter volvoeringe van de overnuttige taak, die zyn
Eerwaarde op zig genomen heeft, dat het vooruitzigt op het verdere vervolg ten hoogste gunstig zy. Begeert men 'er nog een byzonder voorbeeld van, welaan, zie hier, hoe zyn Eerwaarde ons de beschouwing van den Regen voordraagt. - Op de begeerte van den Leerling om zig regte begrippen van den Regen te maaken, vervolgt de Zamenspraak indeezervoege.
A. Dit pryze ik, want de Regen is zulk een Godlyk gewrogt, zulk een uitmuntend geschenk, dat het wel verdient recht gekend te worden, waarom de Dichter ons leert, daarop het oog te houden, en ter eere van den Godlyken Gever te zingen. Zingt den Heere by beurte met dankzegging: psalmzingt onzen God op de harpe. Die de hemelen met wolken bedekt, die voor de aarde den regen bereidt, die 't gras op de bergen doet uitspruiten, die het vee zyn voeder geeft. Ps. CXLVII. 7-9.
V. Hoe wordt de Regen geformeerd?
A. De Dampen der Lucht, door eenen aandryvenden wind of door de koude verdikt, en dus zwaarer geworden zynde, of door de hette, of door iets anders eene andere gesteldheid gekreegen hebbende, vallen door de yle Lucht naar beneden in de gedaante van Droppen, vormende door den val fraaie in elkanderen loopende kringen op het water. Zyn de Droppels ongemeen fyn, dan heet men ze eenen Stofregen, die meest by stilte valt, en, als hy begint, lang aanhoudt. Zyn de droppels groot, gelyk in den Zomer veel gezien wordt, dan noemt men die eenen Zomerregen. Vallen ze snel en veel in getal, dan draagen ze den naam van eenen Stortregen. Dit verschil der Droppelen hangt af van de dikheid en den weerstand der Lucht, die ze vormt.
V. Waarom valt de Regen by Droppelen?
A. Begrypt gy niet Gods wonderbaare goede schikking in dit stuk, hoewel ze meest over het hoofd gezien
| |
| |
wordt? Viel de Regen niet in zo zagte Droppelen, die ons teêre oog niet beledigen, maar met dikke zwaare straalen, gelyk men uit eene kan giet; dan zou het jong gegroeide grasscheutje gekwetst, de tedere plantjes in den grond geslaagen, de aarde zo hard als een steen gemaakt, de grond van de wortels weggespoeld, en de huizen zelven om ver geworpen worden: Menschen en Dieren zouden ongelooflyk te lyden hebben. Men ziet daarom gemeenlyk, na dat het lang en sterk gedroogd heeft, dat de Regen eerst als een Stofregen begint te vallen, ten minste in eene kleine hoeveelheid, waar door de grond langzamerhand verzagt, en bekwaam gemaakt wordt, om sterker Regens te kunnen ontvangen. Viel die eensklaps en schielyk, hy zou geen nut doen, hy zou den grond geheel toeslaan en onvruchtbaar maaken. De wyzen hebben dit altyd aangezien voor een godlyk werk. Gy maakt de opgeploegde aarde dronken; gy doet ze daalen in zyne vooren: gy maakt het week door de droppelen, gy zegent zyn uitspruitsel. Ps. LXV. 11.
V. En zo de Regen altyd even fyn viel?
A. Dan zou ze geen Waters genoeg aanvoeren! De middelmaat, een uitwerksel der Godlyke Wysheid, is ook hier de beste schikking. Des mogt 'er, reeds oudstyds, te regt gevraagd worden: heeft de regen eenen vader? Job. XXXVIII. 28, naamelyk, die denzelven vormt, en dien, wyselyk verdeeld, aan de Waereld, ten regten tyde, geeft.
V. Hoe veel Regen valt 'er dan?
A. De verdeeling des Regens over de geheele Waereld is verwonderlyk naauwkeurig. In ons Vaderland zelfs heeft de eene Provintie, of de eene Stad, meer regenagtige dagen dan de andere. In eenige Koningryken der Waereld valt ook meer Waters dan hier, wyl wy minder Regen noodig hebben, om dat het Water uit onze gronden niet zo schielyk uitwaassemt. Hieldt men naauwkeurige Waarneemingen van den Regen op alle plaatzen van ons Vaderland; men zou ongetwyfeld daaruit zien, dat het meeste Water daar valt, waar de meeste hooge Gebouwen en Boomen zyn, om dat de laagdryvende Wolken daar tegen stuiten, en dus Regendroppelen uitgieten. Ik heb, eens, staande by eenen der hoogste Toorens van ons Vaderland, dit regenen door de daar tegen stuitende Wolken gezien, wanneer 'er, op andere plaatzen, wat verder
| |
| |
rondom denzelven afgelegen, geene Droppelen vielen. De wyze van regenen; de tyd wanneer; de veelheid des vallenden Waters; nevens de dagen en maanden, waar in het valt, zyn vier stukken, met welker Waarneeming gy U vermaaken kunt, wanneer gy eene vaste woonplaats zult gekreegen hebben: hier onder schuilen dingen, die wy noch niet weeten.
V. Ik kan, dunkt my, daarin geene Wysheid vinden, dat het op de Zee, op onze zandige Duinen, of op onze dorre Veluwe regent?
A. Ik zeer groote! Of moet niet de Zeelucht ten nutte der Zeelieden gezuiverd en verfrischt; moeten niet de Planten, die het verstuiven onzer Duinen beletten; moet niet de Hei, om te groeien voor onze byen en schaapen, besproeid worden? Om het woeste en het verwoestede, zegt God, te verzadigen, en om het uitspruitsel der grasscheutkens te doen wassen. Job. XXXVIII. 27.
V. De Regen moet ons dan behaagen; maar ik wensch nimmer Bloedregens te zien?
A. Het is waar, dat men voorheen, in eenige Steden onzes Vaderlands, by voorbeeld, in Leiden en in 's Haage, in het jaar 1670, het Water der gragten bloedrood gezien heeft; doch de Regen was 'er geen oorzaak van, maar eenige millioenen roode Insecten gaven aan hetzelve die koleur. Men heeft eens te Oldenbroek, een Dorp op de Veluwe, Garnaalen zien regenen; doch daarin hadt de Regen ook geen deel: zy waren door eene Hoos uit de Zuiderzee opgenomen, die ze daar liet vallen. Vóór veele jaaren viel 'er met den Regen eene Haai tusschen de kappen der Groote Kerk te Zutphen: eene Hoos hadt ze uit de Zee overgebragt. Deeze voorbeelden deel ik U mede, op dat gy U voor 't bygeloof moogt hoeden, wanneer gy iets dergelyks in het vervolg mogt zien.
V. Welke zyn de oorzaaken van den Regen?
A. Ik heb U reeds gezegd, Hette, Koude, en Winden, vooral Zeewinden: waarom onze West- en Zuidweste Winden, waaiende uit den Oçeaan, en komende over de wyde monden van de Schelde en de Maas, derzelver dampen opëenpakken, herwaards aanvoeren, en dus onze voornaamste Regenwinden worden. Men kan hierby voegen, dat de Regen ook veelvuldiger is daar groote Gebouwen en hooge Boomen zyn, dan op de vlakten.
| |
| |
V. Hoe kan Koude en Hette Regen veroorzaaken?
A. Gy hebt van my geleerd, dat de straalen der Zon, op de Aarde stuitende, omgeboogen en afgekaatst worden. Door deeze verwarming der Aarde, en door deeze terug komende straalen, begrypt gy ligtelyk, moet het onderste Luchtgewest zeer verwarmd worden. Het beneden Luchtgewest, altoos de hoogere koude Luchtstreek ondersteunende, zo lang het evenwigt blyft, daar door nu warm geworden; en door die warmte uitgezet en ligter gemaakt zynde, zo kan dat evenwigt niet langer duuren: hierom zinkt dan een zwaar bovendeel van Lucht en Dampen naar beneden, en door de van boven komende koude stollen dus die Dampen. Hier door worden Sneeuw, Hagel, Ys, en zwaare Winden na groote hette gebooren, welke Winden, uit een koel Gewest komende, daarom altyd koud zyn. En gaat 'er dan eene koude Lucht door ons warm Gewest; dan verdikt zy ook de daarin zweevende Dampen, en vormt dus al meer zwaarer Wolken, die, verder voortdryvende, gaande weg dikker worden, en dus verzwaard, of door den Wind meer opëengepakt, Stortregens baaren.
V. Hoe weet men, dat de koude de Dampen der Lucht verdikt of zamentrekt?
A. Gy kunt dit zien! Haal, des zomers, koelen wyn uit uwen kelder, en schenk dien in een glas: aanstonds beslaat het glas van buiten, om dat de koude van het vogt de Dampen, buiten het glas omzweevende, verdikt en zamentrekt. Hiervan beslaan ook uwe vensterglazen van binnen, als het buiten, en van buiten als het van binnen kouder is. Of men kan zeggen, dat, wanneer het buiten kouder dan in huis is, het vuur van binnen, zich gelykelyk verspreidende, door de glazen naar buiten vliegt, en de met zich gevoerde vogten, die niet door het glas kunnen vliegen, daaraan laat hangen.
V. Welke voordeelen brengt de Regen ons aan?
A. Oplettenheid zal ze U zeggen, zo gy ze niet reeds kent. De Regen zuivert de Lucht. De eerste Regen, die, na eene lange droogte op uw glasvensteren slaat, zal daarop vlakken nalaaten, welken bewyzen zyn, dat de vallende Droppelen de zweevende vuiligheden der Lucht onder weg mede genomen, en daarop geplakt hebben. - Welk eene lieflyke reuk merken wy na den regen! een blyk, dat dezelve de Lucht gewassen, en
| |
| |
veele aarddeelen, die deezen zoeten geur geeven, ontbonden heeft - Voorts maakt de Regen de Aarde vruchtbaar, wyl hy veel zout en olie uit de Lucht mede brengt; hy verkwikt de verslenste Planten; drenkt Vee en Menschen; formeert de Rivieren; verkoelt de heete Lucht; verwarmt de koude; stuit de Pest; en doet, op dat ik, uit duizend anderen, noch eene byzondere nuttigheid aanhaale, het eitje van de zwarte Vlieg, waar over wy zo dikwerf in May klaagen, in den bloessem der Boomen verdrinken en sterven.
V. Wanneer hebben wy den meesten, wanneer den minsten Regen?
A. De meesten van July tot December, en den minsten van January tot July; dat juist is afgepast naar de gesteldheid van ons Vaderland, om deszelfs vruchtbaarheid op de beste wyze te bevorderen. Het regent anders by ons in alle maanden van het jaar; hoewel het gebeurt, dat, somtyds in den Winter, of in het Voorjaar, ook wel in den Zomer, ééne maand voorby loopt, waarin 'er geen Regen valt; doch dit wordt dan, of door den Daauw in den Zomer, of naderhand, door het overvloediger regenen, weer vergoed. In andere Landen der Waereld, zeide ik U, valt 'er meer of minder; een opmerkelyk verschil, evenredig naar de gesteldheid der Gronden, waar in gy een zonderling bewys der hooge Voorzienigheid moet erkennen.
V. Boven hebt gy my gezegd, dat de Zeewinden den meesten Regen aan ons Vaderland geeven?
A. Zo is het! en daarom beschikt ons God zo weinige Landwinden. In hetzelfde tydbestek heeft men, by voorbeeld, te Utrecht 203 Weste, 135 Zuidweste, 61 Zuide, 27 Zuidooste, 32 Ooste, 29 Noordooste, 54 Noorde, en 61 Noordweste Winden gehad. Maak daaruit op de Godlyke wysheid en Voorzorg voor ons. Hy maakt den regen een gezette orde, Job. XXVIII. 26, is eene zo oude als edele belydenis.
V. Maar hoe geweldig zyn de Wolkbreuken, wanneer het water by heele stroomen in eene geweldige menigte neêrvalt?
A. Stel 'er tegen, hoe zeldzaam zy gebeuren! Ik kan my niet herinneren, eene waare Wolkbreuk in myn geheel leven gezien te hebben. De laatste, waarvan men hier weet, gebeurde vóór eenige jaaren te Arnhem,
| |
| |
wanneer het Water, van de Bergen stroomende, op de overschoone Buitenplaats, de Lichtenbeek, aanviel, deszelfs vyvers in een oogenblik met zand vulde, en dat vervolgens met zo veel geweld tegen een yzeren hek smeet, dat hetzelve in stukken brak. De oorzaak der Wolkbreuken is byna zo onbekend als dat Verschynsel zeldzaam is.
V. Ik ben voldaan over uwe ontdekkingen?
A. Gy moet meer dan voldaan zyn! Gy moet U ook gewennen, om den Regen altyd met vermaak en verwondering te beschouwen; want waarom zullen we niet onze vermaaken vermeerderen, en ons telkens over een van Gods beste geschenken verheugen?
V. Een der beste Geschenken?
A. Ja! Kunnen wy immer den Regen missen? Kunnen wy ons den Regen geeven? Wordt 'er daarom niet gevraagd: Zyn 'er onder de ydelheden der Heidenen, die doen regenen? of kan de hemel droppelen geeven. Jer. XIV. 22. Wie kan de wolken met wysheid tellen, en wie kan de flesschen des hemels nederleggen? als het stof doorgooten is tot vastigheid, en de kluiten zamen kleeven. Job. XXXVIII. 37, 38. Wordt 'er daarom niet bevoolen deezen lofzang aan te heffen: Zingt den Heere by beurte met dankzegging, psalmzingt onze God op de harpe. Die de hemel met wolken bedekt, die voor de aarde regen bereidt, die het gras op de bergen doet uitspruiten. Ps. CXLVIII. 7, 8? |
|