Beschouwing van de Scheppinge der Wereld, in dichtmaat door P. v. Campen, Leermeester der Wis Landmeet- en Aardrykskunde, Zeevaard en Boekhouden. En door hem in een Vergaderinge van veele Liefhehheren van Weetenschappen uitgesproken, en toegewijd aan zyne Leerlingen, Te Leiden by D. du Mortier. 1778. Behalven het Voorwerk 43 bladz. in gr. octavo.
Wy zyn 'er zeer voor, om des Dichters verzoek in te willigen, daar hy, op de beschouwing der ryke Oosterlanden, zich aldus laat hooren,
Hier ziet men eenen drom van kostlykheên en wondren:
Hier ziet men meer dan ooit mijn dichtmaat uit ken dondren;
Des knielt zij, bloozende, aan de voeten van de geen
Die luistren naar haar zang, en poogt met smeekgebeên,
Bij elk, verschooning van haar laagheid te verwinnen.
Dat zy die verschooning verwinne, of liever verwerve! wy vergunnen haar dezelve in eene volle maate over 't geheele Dichtstuk; en raaden haar, dat zy niet meer
- poogt te deunen op de snaaren van haar lier.
Ze is de rechte Clio niet, schoon ze dus genoemd worde; mogelyk zou Urania, zo ze den Opsteller in Proza had doen schryven, hem beter geholpen hebben. - Wat hier van zy; de Leezer oordeele uit de volgende regelen, of wy niet toegeevende zyn, met de Dichtmaagd te verschoonen, en of onze raad geheel te verwerpen zy. Ze zingt, na dit verzoek, op deezen toon:
De wentelende kloot der aarde, dus bekeeken,
Van 't morgenrood tot aan den avondstond geweeken,
Geslingerd op de Zee tot de einden van den as.
Beschouwt, schoon kortelings, het keurelijk gewas.
Zien wij Vrouw Ceres, van ontelbre schepsels zwanger,
Haar dragten baaren, en Gods wonder doen hoe langer
Hoe meer den aandacht van het schepsel in te gaan.
Wij zien het magtloos stof, het nietig stof, bestaan.