| |
De Vriend. Uit het Hoogduitsch van den beroemden C***** en zyne Vrienden. Eerste Deel. Te Leiden by J. van Tisselen, 1777. In groot octavo 372 bladz.
Een gezelschap van verstandige en deugdlievende Persoonen, door den naauwsten band van eene welgevestigde Vriendschap aan een verknogt, vertoont zich in deeze Bladen als de Schryvers van een Weeklyksch Papier, byzonder geschikt, om de waare Vriendschap onder het Menschdom te bevorderen. Hier toe stellen zy zig, gelyk het, na de opgave van de characters deezer Vrienden uitgedrukt wordt, voor, ‘de Zedeleer, - daar is immers geen deel der Zedeleer, 't welk niet met de vriendschap in verband staat, - volgens zuivere grondbeginzels voor te draagen; de kennis der reden, en de verhevener leeringen van den Godsdienst gelyklyk daar toe te gebruiken; en zulks nu eens in ernstige dan in verbloemde voorstellen te doen’. Men is, in de uitvoeringe hier van, niet ongelukkig geslaagd. De Vriendschap, van alle zyden beschouwd, wordt 'er ten sterkste in aangepreezen, onder 't mededeelen van leerzaame Lessen, welker inagtneeming kan dienen, ter aank weekinge en bestendige onderhoudinge van waare Vriendschap. De Zedeleer, op Rede en Openbaaring gegrond, wordt inneemend ter betragtinge aangedrongen, door eene leerwyze, die geschikt is, om ieders aandagt op zynen pligt te vestigen, daar ze, en losbandigheid en naauwgezetheid vermydende, den ernstigen niet tegenstaat, en den vrolyken niet lastig toeschynt. De eene en andere soort van Leezers vinden 'er Vertoogen in, die hun by uitstek kunnen gevallen; nadien ze nu eens meer ernstig, dan eens meer vrolyk opgesteld zyn, naar de verscheidenheid der onderwerpen, of ook wel naar het verschillende daglicht, waar in het zelfde onderwerp geplaatst wordt: het ernstige heeft den vereischten nadruk, zonder langdraadigheid, en het vrolyke zyn geestigen draai zonder lafte boert; 't zy dat het een of ander bondig of vernuftig beredeneerd, of in wel getrossen characters voorgesteld worde. - Ter oorzaake hier van is 't niet te verwonderen, dat men beslooten heeft, dit Spectatoriaale Geschrift uit het Hoogduitsch in onze Taal over te
brengen; om het den Nederlanderen
| |
| |
in hunne Spraak aan te bieden, nevens andere Schriften van die natuur; onder welken, die thans afgegeeven worden, (gelyk ook dit nog weeklyks by aanhoudendheid, met de asgiste van het Tweede Deel, voortgang heeft,) het zelve, met het hoogste regt, der leezinge waardig geagt mag worden.
Wat de daarin verhandelde onderwerpen betreft, dezelven zyn, even als in andere Spectatoriaale Papieren, genoegzaam van allerleie soorten, die in 't plan van zodanige Schriften vallen. De Vriendschap is wel het hoofdonderwerp; doch zy levert, door de verschillende omstandigheden, eene zeer groote verscheidenheid uit; en geeft gestadig aanleiding tot het behandelen van deeze of geene pligten, tot het ten toon stellen van deeze of geene dwaasheden in de zamenleeving, en 't ontvouwen eener menigte van byzonderheden, welken hier toe betrekking hebben; te meer, daar de Vriendschap, 't zy in waarheid of schyn, zo algemeen een invloed heeft op de Menschlyke handelingen en onderlinge verkeering. Ook heeft men zig, in 't opstellen van dit Papier, schoon de Vriendschap inzonderheid bedoelende, niet zo volstrekt aan dit onderwerp bepaald, dat men niet nu of dan ook andere Stukken in overweeging name; des het aan geene verscheidenheid ontbreeke. Das vindt men, buiten dat slag van Vertoogen, die onmiddelyk betrekking hebben tot de Vriendschap, in onderscheiden opzigten beschouwd, reeds in dit Deel, leerzaame en leevendige aanmerkingen over de roemzugt; het te sterk dryven van die of deeze byzondere Deugd, dat dezelve doet ontaarten, en anderen benadeelt; het nadeelige gevolg van 't bekleeden van posten, waar toe men natuurlyk niet geschikt is; den lof, agterklap en laster; het onbepaalde averechtsche gebruik veeler woorden en spreekmanieren; het hekelen van gebreken; het oordeelen over 't character van ondraagelyke en eigenzinnige menschen; het opvoeden der jeugd: de gezelschappen; het laakbaare dichten, het schertsen, en meer dergelyke onderwerpen, die, of in gezette verhandelingen, of by manier van losse aanmerkingen, voorgedraagen worden, of in toegezonden brieven, en wat meer van dien aart zy, in proza of in dicht, voorkomen. Tot een staal van verscheidenheid, dat tevens eene proeve van de denk- en schryswyze verleent, zullen wy het oog slaan op het Journaal
van Oront; dat ons etlyke verschillende characters aan de hand geeft, en te gelyk leert opmerken, hoe wy, tot meerder jaaren gekomen, en door ondervinding geleerd zynde, dikwerf geheel anders over de zaaken oordeelen, dan wy in onze jeugd deeden; en hoe aangenaam het zy, zig in den ouden dag het goede zyner jeugd te herinneren. - Oront, in zyne jeugd de Minnaar van Chloë, zag zyne Liefde door haare Ouders gedwarsboomd; zy huwde door dwang met een anderen; hy verzette zyn hartzeer door reizen, en Chloë werd Weduwe: Oront, wedergekeerd, huwde egter niet met Chloë; maar hy bezogt haar dikwyls, en was haar beste Vriend. Als zodanig een
| |
| |
schreef hy haar ook meermaals Brieven, in welken die Grysaart zig met vreugde haare vroegere onschuldige liefde herinnerde, en met vermaak aan zyne jeugd gedagt. Een Brief van die natuur, alhier medegedeeld, behelst, na eenige voorstellingen van dien aart, een stuk van een Journaal, door hem in zyn zes- en twintigste jaar gehouden; 't welk hy Chloë toezendt, met nevensgaande aanmerkingen, die hy nu in zyne hooge jaaren op het zelve gemaakt heeft. - De drie eerste Artykels, welken voor eene proeve kunnen volstaan, luiden aldus:
| |
‘In het jaar 1710. Den 7den Juny
Heb ik Chloë niet gezien. Zy was met haar Ouders naar hun landgoed gereisd. Ik was den ganschen dag onlustig. Ik nam my voor, den dag recht nuttig aan te wenden, en las, met oogmerk om myn hart te verbeteren, niets dan Zedekundige Schriften. Ik bevond, dat alle Moralisten recht hadden, en werd hoogmoedig op myzelven. 's Avonds ging ik op het veld wandelen, was in diep gepeins en overdacht myne eigen deugden en verdiensten. In deeze aangenaame betrachting stoorde my een Bedelaar, die my om een aalmoes verzocht. Ik werd moejelyk daarom, dat hy my in 't denken gestoord had, en in die verwarring wees ik hem van de hand. Naauwlyks had ik het gedaan, of het berouwde my. De arme man ging voorby eenen Boer, die juist zyn land ploegde; dien sprak hy aan; de Boer hield op met ploegen, om den armen iets te geeven. Ik zag het, en werd op het sterkst getroffen. Hoe! dacht ik, die Boer, die geen Zedekundige Schriften geleezen heeft, die niet zo deugdzaam is, als ik denk te zyn, houd zynen arbeid op, om zynen evenmensch te vergenoegen: en ik, die het eerder had kunnen doen, ik, die in de zedeleer zo ervaaren ben, ik bezit zo goed een hart niet als hy! Deeze gedachten maakten my bedrukt, ik ging naar huis, beschouwde my zelven, en bevond my zo klein als ik my te vooren groot geloofde.
‘Ik ben met my zelven te vreeden, als ik dit leeze: ik heb toen ter tyd wel gedacht. Deeze betrachting heeft my myn hart doen verbeteren, en aldus heb ik deezen dag wel aangewend. Welk vergenoegen!
| |
Den 8sten Juny
Ging ik, na de maaltyd, tot een groot Gezelschap, alwaar ook veele vrouwspersoonen tegenwoordig waren. Ik had my voorgenomen, het verdriet, dat my de afweezendheid van Chloë veroorzaakte, door den omgang met andere schoonen te verdryven. De eerste persoon, die my voorkwam, was Mademoiselle Lachduive; zy lachte zo buitenspoorig, juist toen ik de kamer intrad, dat ik geheel verward werd, en zeker dacht, dat men my uitlachte. Zonder my echter daar over te bekommeren. ging
| |
| |
ik recht toe na Mademoiselle Lachduive: zy wenschte my goeden dag, en lachte my in 't gezicht. Ik raakte nog meer van myn stuk, tot my iemand zeide, dat Mademoiselle Lachduive alleen daarom lachte, wyl zo even iemand een kop met koffy omgestort had. Ik sprak haar op een schertsenden toon aan, en plaatste my nevens haar: zy antwoordde my niets, doch lachte over alles wat ik sprak. In den beginne nam ik het voor eene goedkeuring op: doch eindlyk begon ik te gelooven, dat zy meer over my, dan over myne invallen lachte, en begon ernstig met haar te spreeken. Mademoiselle Lachduive lachte daarover, als had ik haar de lustigste zaaken van de waereld verteld. Ik merkte, dat zy zonder reden lachte, en om haar verder te verzoeken, sprak ik met haar van verliefde zaaken. Zy sloeg my met den waaier op de vingers, en lachte al harder; ik werd ten laatsten geheel onbeschaamd, begon zeer vry met haar te boerten, en maatigde my eenige vryheden aan; kortom ik speelde de rol van een Petit Maître. Mademoiselle Lachduive werd rood, en, in plaats van boos te worden, lachte zy weer hartelyk. Ik werd eindelyk geheel ongeduldig en stond op. Juist trad 'er eene vertrouwde Vriendin van Mademoiselle Lachduive in de kamer; zy was in den zwaarsten rouw, wyl haar Vader sedert eenige dagen pas gestorven was. Mademoiselle Lachduive betuigde haar heur hartlyk medelyden door eene tedere omarming en overluid gelach. Ik keek eens naar een ander Vrouwspersoon rond, wanneer Mademoiselle Matador my riep, om haar in 't speelen te helpen. Ik zeide haar myne meening, doch zy begon my te bespotten, en my uit de regels van het spel te bewyzen, dat ik geheel verkeerd geoordeeld had, en niet het minste van 't spel verstond. Ik gaf haar gelyk, en sloop ylings van haar weg, toen de aankomst van Mevrouw Manschuw en haare jonge Dochter het gezelschap
opmerkzaam maakte. De Moeder maakte eene diepe neiging; de Dochter ook. Het is my alleraangenaamst ulieden te saamen hier te vinden, begon de Moeder met eene taamlyke Basstemme. Het is my alleraangenaamst ulieden te saamen hier te vinden; zeide de Dochter haar in den discant na. Zy gingen beide zitten. Het is heden zeer fraai weer, zeide Mevrouw Manschuw tot de geene die naast haar zat. Het is heden zeer fraai weêr, zeide de Dochter tot my, die by geval naast haar kwam zitten. Haar Moeder liet toevallig haar waaier vallen, en Mademoiselle Manschuw wierp den haaren ook op den grond, om haar Moeder na te doen; ik nam my de moeite hem op te neemen. Zo lang als het gezelschap by een bleef, was Mademoiselle Manschuw niets dan de schaaduw van haar Moeder. Ik had evenwel haast een beter begrip van haar gekreegen. Wanneer zy alleen aan het venster stond, kwam een Petit Maître dicht by haar, die niets anders dan vuile dingen en onbe. hoorlyke schertseryen voor den dag bragt. Zy liet hem staan, en antwoordde hem alleen met een verachtelyk aanzien. Dit be- | |
| |
haagde my ongemeen, en ik wilde haar juist aanspreeken, toen Damon, een verstandig en hupsch jongman, met haar begon te praaten, en haar op eene zedige wyze in een gesprek zocht in te wikkelen. Mademoiselle Manschuw handelde met hem even als met den Petit Maître, en ging heen. Het speet my dat zy tusschen die beide zo weinig onderscheid maakte. Eindelyk ging ik naar huis, en treurde zeer, dat ik dien dag zo nutteloos doorgebragt had. Ik dagt aan Chloë, en bevond het groot onderscheid, dat tusschen haar en de meeste persoonen van haare kunne is, gevoeliger dan ooit. Alle andere Meisjes zyn maar Marionetten, in vergelyking van myne Chloë. Ik schreef des avonds eene
Ode, waarin ik Chloë, ten koste van 't gantsche menschelyke geslacht, prees. Doch myne Ode wederom overleezende, behaagde ze my niet, en het speet my, dat ik Chloës oogen met starren, die het Schip myner hoope in de haven beloofden te voeren, vergeleeken had. Ik verbrandde myne Ode aan de kaars.
‘Als ik het bedenk, zo heb ik toen niets verstandigs op den gantschen dag gedaan, uitgenomen dat ik myne Ode verbrandde. Ik blyf nog by de voorige meening, en in myn oogen overtreft Chloë nog haar geheel geslacht. Mademoiselle Lachduive is voor zes jaaren overleden. De laatste twintig jaaren van haar leeven was zy eene van die persoonen, die over alles zuchten, altyd over de kwaade tyden en de verslimmering der waereld klaagen, en die ook de vrolykste tydingen, die men hun brengt, met eenen klaaglyken toon beantwoorden. Deeze verandering kwam my niet zeldzaam voor: zy lachte door onkunde in haare jeugd, door onkunde klaagde zy in haaren ouderdom. Zy stierf tot groote vreugde van haaren Man aan de tering. Mademoiselle Matador is ryk getrouwd; haar Man stierf twee jaaren na de Bruiloft, aan eene galkoorts, waartoe zy, zo men zegt, het haare getrouw toegebragt heeft. Zy is reeds voor twaalf jaaren uit ergernis gestorven, dewyl iemand die met haar speelde, in plaats van den Klaverboer op te speelen, by geval den Ruitenboer uitspeelde. Mademoiselle Manschuw werd, kort na den dood van haaren Moeder, door eenen jongen Student geschaakt, en eindelyk bedroogen en verlaaten. Zy had eenen tyd lang eene slegte levenswyze gevoerd, en werd als eene der onbeschaamdste hoeren bekend. Zy is binnen korten tyd eerst in Herrenhut overleeden, en had de laatste tien jaaren haars levens als een klopje in de grootste aandacht doorgebragt. Eene opvoeding, zo als die was, die Mademoiselle Manschuw onderging, sleept altyd diergelyke gevolgen na zich. In myn twintigste jaar heb ik gesmaald op de gewoontens van zodanige Vrouwspersoonen, welke geen onderscheid wisten te maaken tusschen Manspersoonen, en tegenwoordig in myn zeventigste jaar doe ik het nog. De meeste Moeders waarschuuwen haare
| |
| |
Dochters van jongs af voor alle manspersoonen. Het was veel verstandiger gedaan, als zy haar zeiden: meisje wacht u voor gekken en ongemanierde lieden. Zoek den omgang met verstandige en deugdzaame jongelingen; want dit is voor een jong meisje de beste school. Boert met hen, en laat uwe onnoozele speelgenooten daar maar over smaalen. Alleen verachtelyke lieden, pogchers en gekken zyn voor vrouwspersoonen gevaarlyk, door verstandige manspersoonen zyn 'er weinige vervoerd geworden’.
| |
Den 9den Juny
Was ik in een gezelschap, waarin ik twee persoonen aantrof, op welke ik veel opmerkzaamer acht gaf dan op de anderen: op den eenen wegens zyne aartigheid; op den anderen wegens zyne zeldzaame en wonderlyke manier van leeven. Cleon (dus werd de laatste genoemd) is een man, die geen den minsten smaak altoos schynt te hebben; hy oordeelt byna over alles verkeerd, en lacht als men van de Zedeleer en Liefde spreekt. Hy is niet gekleed gelyk andere menschen, en hy denkt nooit zo als zy. Hy is een groot vyand van alle Complimenten, zo dat hy daar door zelfs onbeleefd word; ook schynt de grond van zyn hart gantsch niet goed te zyn. Philint, daarentegen, is de allerbeminnenswaardigste mensch van de waereld, en een byzonder minnaar der weetenschappen. Met welk eenen yver sprak hy niet van de liefde en de deugd! Hy moet een uitneemend hart bezitten. Hy behaagt ook yder een: ik zelf zal den omgang met hem zo sterk zoeken, als ik dien van den lastigen Cleon tracht te myden.
‘Hoe dwaas was ik toen ter tyd! Ik dacht, dat ik, door eene byzondere geschiktheid om over 's menschen hart te oordeelen, het karacter van deeze twee persoonen op het natuurlykst ontworpen had. Zo gaat het in de jeugd: schyn geld altyd meer dan waare verdiensten. Hoe sterk heb ik my toen ter tyd bedroogen! Naderhand heb ik ondervonden, dat Philint geene andere deugd bezat, dan de kunst van geveinsdheid. Over dingen, die hy in de daad niet verstond, wist hy op 't aangenaamste te spreeken. Hy was een vleier, en kon zich meesterlyk naar een yder schikken. Deeze kunst ontbrak Cleon; hy was streng opgevoed geworden, en zyne manieren hadden iets ruuwsch en stuursch behouden, maar zyn hart was zo groot, als Philints hart laag was. Op dienzelfden dag wanneer ik hun beide heb leeren kennen, kwamen zy, zo als ik naderhand gemerkt heb, saamen in een ander gezelschap. Philint, die my van zyne hoogachting op het sterkste verzekerd had, maakte my belachelyk: doch Cleon, die my niets dan antwoorden gaf, welke ik toen voor lompheden hield, trok myne party op het sterkste. Zo gaat het met de jeugd omtrend haare oordeelingen! Cleon leest nog op het land in eenen gezegenden ouderdom, en
| |
| |
alle zyne buuren beminnen hem. Philint, tot een voornaamen staat geraakt zynde, kende alle zyne vrienden en eindelyk zich zelven niet meer. Hy verloor zyn vermogen, en werd in zyn ongeluk zo laaggeestig als hy in zyn geluk trots geweest was. Eenigen tyd geleeden is hy aan een zwaare ziekte gestorven, en weinige zyn 'er die hem betreurd hebben’. |
|