Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Nieuwe algemeene Beschryving van de Kaap de Goede Hoop. In twee Deelen. Te Amsterdam by P. Conradi, en te Harlingen by V. v.d. Plaats. 1777. Behalven de Voorreden en de Bladwyzer 815 bladz. in gr. octavo.
| |
[pagina 247]
| |
oordeelkundige overweeging, van 't geen men, op een vlytig onderzoek ontdekte, byeen verzameld, 't geen tot eene naauwkeuriger beschryving van dat Voorgebergte kon dienen. En hier uit is ten laatste deeze Nieuwe Beschryving vervaardigd; welke men met regt mag aanmerken, als eene beschaaving van 't Werk van den Heer Kolbe; dat men grootlyks overgenomen, en verder door laatere waarneemingen opgehelderd of verbeterd heeft; in zo verre opzetlyke naspooringen, na den tyd van dien Schryver, anderen gelegenheid hebben gegeeven, om verscheiden byzonderheden, nopens dit Land en deszelfs Inwoonders, nader te leeren kennen. Ter geleidelyker voordragte hier van, geeft men aanvanglyk een algemeen berigt wegens de gelegenheid van de Kaap, benevens derzelver eerste ontdekkingen; en vervolgens eene meer byzondere beschouwing van de vier Hollandsche Kolonien, welken aan de Kaap opgerigt zyn. Te weeten, die van de bepaaldlyk zo genoemde Kaapsche Kolonie, die van Stellenbosch, Drakenstein en Waveren; waarby nog komt, het voor eenige jaaren nieuw opgerigte Landdrostschap, het welk de Gouverneur Zwellingrebel, naar zynen naam, Zwellendam geheeten heeft. Op deeze naauwkeurige Landbeschryving volgt verder een uitvoerig berigt van de oorspronglyke bewooners des Lands, die den naam van Hottentotten draagen. Hierin wordt ons, na een kort voorstel nopens de verschillende Natien in deeze Gewesten, een breeder verslag gegeeven van hunnen aart, zeden en leevenswyze, zo met betrekking tot het Burgerlyke als Godsdienstige; maar omtrent het laatste heeft men tot nog, naar uitwyzen van alle de berigten, geen regelmaatige kundigheden; door dien de Hottentotten des aangaande zeer geheimhoudend zyn. Wyders verleent men ons hier eene geregelde ontvouwing van de voornaamste byzonderheden der Natuurlyke Historie, zo in 't Ryk der Dieren, dat der Planten en der Mineraalen, als in de Wateren, die aan de Kaap opmerkenswaardig voorkomen. En ten laatste komt by dit alles nog eene beschryving van de Europische Regeering, die aan de Kaap is vastgesteld; als mede van den Staat der Kaapsche Volkplantingen, met betrekking tot de Oostindische Compagnie; met aanwyzing van de kosten en voordeelen dier Compagnie in 't bezit van dat Voorgebergte; waarop het Werk beslooten wordt met een verslag van de Gewoonten, Zeden en Leevenswyze der Eu- | |
[pagina 248]
| |
ropeaanen in dit Gewest: waaruit men zig een geregeld denkbeeld van den tegenwoordigen Staat van de Kaap ten dezen opzigte kan vormen. Benevens dit Werk heeft men ook nog een ander, tot deeze Kaap betrekkelyk door den druk gemeen gemaakt, het welk ten opschrift heeft, Nieuwsie en beknopte Beschryving; waarin men de laatste berigten, grootlyks in navolging van 't Geschrift van den Abt de la Caille met zyne verbeteringen van 't geen de Heer Kolbe gemeld had, in een kort bestek byéén gebragt heeft. Het behelst insgelyks, na eene voorafgaande melding van de eerste ontdekking, eene algemeene beschryving van dit Gewest, en een byzonder berigt van de aldaar gevestigde Kolonien; met een nevensgaand verslag van de Hottentotten, en eenige merkwaardige byzonderheden, die ten slot nog gemeld worden. - De Landbeschryving is in zyne soort volledig; dan 't overige daar men zich tot een beknopt verslag bepaalde, gaat niet verder dan tot een oppervlakkig berigt; waarvan men in de eerstgemelde beschryving breeder en naauwkeuriger onderrigtingen ontmoer. Voor eene beknopte beschryving, in welke men over byzonderheden niet kan uitweiden, is des de laatste in zo ver voldoende; maar de eerstgemelde pryst zich door zyne meer onderscheiden onderrigtingen daarenboven aan. - Edoch hier by komt, ('t geen de laatste uitgave insgelyks den Leezeren aanpryst,) een Dagverhaal van een Landtogt, die opmerking verdient. Dezelve is, op bevel van den Gouverneur van de Kaap, den Wel Ed. Gestrengen Heer Ryk Tulbagh, door een gezelschap van vyf- en tachtig Persoonen, bestaande uit zeventien Europeaanen, en achten zestig Basterd-Hottentotten, onder Commando van den Kapitein Hendrik Hop, ondernomen, met oogmerk, om het binnenwaards ten Noorden van de Kaap liggende Land nader te ontdekken. Men heeft deezen togt, door het Land der kleine en groote Namacquas, voortgezet, tot op den asstand van 120½ mylen regt Noord van de Kaap; op welken afstand onoverkomelyke hinderpaalen hen beletten verder het Land in te trekken, en in staat te blyven om weder Kaapwaards te keeren. Het verhaal van deezen togt, begonnen den 16 July 1761, en voltrokken den 27 April 1762, bestaat uit een Dagregister, geduurende den togt geschreeven; meldende, van dag tot dag, de gehouden reiscoers en de merkwaardigste ontmoetingen. Met de uitgave hiervan, naar | |
[pagina 249]
| |
eene copy van het origineel, berustende in de Archiven van de Kaap, heeft men 'er eenige aantekeningen bygevoegd; die meerendeels gaan over etlyke byzonderheden der Natuurlyke Historie, hier in Plaaten afgebeeld, waarvan in 't verhaal zelve gewag gemaakt wordt. Ze komen grootlyks uit de penne van den kundigen Hoogleeraar Allaman, en den oplettenden Doctor Klockner. Aan 't einde van dit Verhaal zyn nog twee Berigten gevoegd, die, als tot het zelve behoorende, met het Verhaal aan den Gonverneur Tulbach overhandigd zyn. - Het eerste, door twee Reisgenooten opgesteld, verleent een geregeld verslag van de gedaane ontdekking in 't Land der kleine en groote Namacquas, die uit verscheiden Natien bestaan, met melding van de voornaamste byzonderheden daartoe betrekkelyk. Volgens het Dagverhaal en dit Berigt zyn deeze Reizigers, hoewel niet dan met veel moeite, over 't geheel in hun oogmerk geslaagd; maar het byzonder doelwit, om Noordwaards eene geele of taanagtige Natie, welker hair lang is, en die linnen kleederen draagen, waarvan men by gerugte iets meende te weeten, hebben ze niet bereikt. Niettegenstaande alle aangewende poogingen hebben ze 'er niets van kunnen ontdekken; des het vermoedelyk een ongegrond gerugt zy; te meer daar de Namacquas, die den Reizigeren van eenige andere Volkeren berigt gaven, betuigden, dat hun geen andere Volken, in Lynwaat gekleed, dan de Duitschen, bekend waren. - Het tweede nevensgaande Berigt van den Chirurgyn Rykvoet, die voornaamlyk tot het onderzoeken der Ertzen mede gegaan was, behelst wel inzonderheid zyne opmerking wegens het Kopergebergte, en de Koper-ertzen hier en daar voorkomende. Naar dit berigt vindt men 'er Koper-ertzen van mindere en meerdere rykheid; doch men zou, zelfs op die plaatzen, daar ze 't meeste Koper uitleveren, geen Mynwerk met voordeel kunnen aanleggen: ten deele door de moeilykheid der bewerkinge van het harde gebergte, ten deele by gebrek van de vereischte brandstoffe ter smeltinge aldaar, en eindelyk van wegen de kotsbaarheid der verveeringe; die, by mangel van eene bevaarbaare Rivier, per As zou moeten geschieden. - Eindelyk heeft men hier nog bygevoegd eene nieuwe ontdekking van den Waschboom aan de Kaap, met eene beschryving van denzelven in andere Gewesten, en melding van het nuttige gebruik daar- | |
[pagina 250]
| |
van te maaken, misgaders eene nauwkeurige afbeelding van dat Gewas. - Men is, naar luid der Voorreden, dit Dagverhaal en de daarby gevoegde Stukken, verschuldigd aan den geleerden Heer A. Buurt, die dezelven den Uitgeeveren gunstig heeft gelieven mede te deelen. |
|