| |
| |
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.
De Zedeleer der H.S. van den Hoogleeraar J.L.V. Mosheim, agtervolgd door J.P. Miller, Hoogleeraar in de H. Godgel. te Gottingen, VIIIste Deel. Vertaald door A.A. v. Moerbeek, Leeraar der Doopsgezinden te Dordrecht. Te Utrecht by G.T. en A. v. Paddenburg, 1778. Behalven de Voorreden, enz. 807 bladz. in quarto.
Op de ontvouwing der algemene plichten omtrent de Vyanden, waermede het voorgaende Deel ten einde liep, komen, met den aenvang van dit Deel, in overweging, de byzondere plichten, welken men, in de voornaemste gevallen, ten hunnen aenzien in acht heeft te neemen: die de Hoogleeraer te zamen brengt, onder het voordragen van de Christelyke zachtmoedigheid. Hier gaet onze Zedekundige wel byzonder ten nauwkeurigste na, hoe een Christen zich te gedragen hebben jegens de zulken, die hem beledigen; zo wanneer ze verzoenlyk, als wanneer ze onverzoenlyk zyn: dat hem bepalende regels ten opzichte der Processen doet voorschryven; en verder beweegt, zich in 't breede tegen de Tweegevechten uit te laten. - Wyders vestigt hy het oog, om zyne Verhandeling, over de uiterlyke plichten jegens anderen, volledig te maken, op het geene men verschuldigd is omtrent de Overledenen; dat in ons gedrag in opmerking kan komen met betrekking tot de Engelen, die eigenlyk geen voorwerp van onze plichtsbetrachting in dit leven zyn; en ten laetste op het geen men in acht heeft te nemen, in onze gebruikmaking en verdere behandeling van het Vee, ter rechtmatige uitoefeninge onzer heerschappye over het zelve.
De Hoogleeraer Miller deze zyne Verhandeling, met enige algemene aenmerkingen over dit gedeelte der Zedekunde beslooten hebbende, schikt het overige van zyn Werk, tot ene soortgelyke ontvouwing van de byzondere plichten, welken de Christenen in zekere Maatschappyen
| |
| |
en Staten moeten waarnemen; die hy, ter betere onderscheidinge, tot drie hoofdsoorten brengt. 't Zyn naemlyk plichten, die ze elkanderen hebben te bewyzen, als Leden ener Natuurlyke, ener Burgerlyke en ener Geestlyke Maetschappye. Onder de eerste betrekt hy de plichten, die tot de gezelligheid in den Echten Staet behooren; benevens die der Ouderen en Kinderen, met die der Broederen en Zusteren, en andere Nabestaenden; mitsgaders de wederzydsche plichten van Heeren en Bedienden. Op deeze eerste soort, welke in dit Deel afgehandeld word, volgen in rang de plichten der Burgerlyke Maetschappye, die Overheden en Onderdanen aen elkanderen verschuldigd zyn; welken nog in dit Deel aenvanglyk voorgesteld, en in 't negende Deel verder nagegaen zullen worden; in welk Deel dan ook de overweging der plichten ener Geestlyke Maetschappye, of die der Leeraren en Toehoorderen, hare plaets zal vinden. - In 't ontvouwen van alle deze plichten, in derzelver voornaemste byzondere betrekkingen, gaet de Hoogleeraer met alle oplettendheid te werk; vooral in 't behandelen van zodanige voorstellen, die tot de Gewetensgevallen; waer toe de hier overwoogen Stoffen hem meermaels aenleiding geven. Daer benevens legt hy 't 'er, by voorkomende gelegenheden, telkens op toe, om de voortreflykheid der Zedenlere van 't Euangelie tegen de aenvallen van het Ongeloof ten ernstigste te verdedigen. - In een der Stukken van die natuur ontmoet ons ene zo fraeie Schildery van derzelven eigenaertigen invloed, op den gelukstaet der Natuurlyke en Burgerlyke Maetschappye, dat wy 't der moeite waerdig achten, dezelve hier onder 't oog te brengen. - Zyn Hoogeerwaerde naemlyk had zich, in zyne Inleiding over de plichten, die tot de Maetschappyen betreklyk zyn, voorgesteld, te bewyzen, ‘dat, wanneer zig alle Volken naar de Geloofs- en Levens-leeringen van den Christelyken Godsdienst rigtten, de Algemeene Burgerlyke Maatschappy zig, op de waereld, in de allergewenste, gelukkigste
en voordeeligste omstandigheden moest bevinden’. Ten betooge hier van onderzoekt hy vooraf, waerin de ware welstand met de voordeelige gesteldheid van der Menschen Maetschappyen bestaet. Dit bepaeld hebbende, legt hy 't 'er op toe, om te toonen, dat de Christelyke Godsdienst niets leert, of voorschryft, of eischt, het welk voor dat geluk eenes Staets nadelig is, en dat, in tegendeel, alle de lessen des
| |
| |
Christendoms het ware welzyn en de inwendige bevestiging der Maetschappye op het oog hebben; het welk hy eindelyk vergezeld doet gaen, van ene ontvouwing van den invloed der Christelyke Godsdienst waerheden, op de byzondere soorten der plegtigere en grootere Maetschappyen; waeromtrent hy zich aldus uitdrukt.
‘Ik plaats my, met myne gedagten, in een klein, doch zeer gelukkig land, waarin enkel waare Christenen woonen. Hoe zal ik hier den toestand der natuurlyke Maatschappy vinden? De Godsdienst maakt, daar, den echten staat tot een Kweekschool van rechtschapen, deugdzaame en gezonde Burgers. De man bemint in de vrouw het eigendom des Verlossers, zyne aanstaande medeërfgenaame eener overganglyke heerlykheid; en de Vrouw eert, daarentegen, het hart haares vriends als eenen Tempel des Heiligen Geests. Elke nog zo verre af zynde gedagte tegen den Heiligen Trouw, die ze malkander hebben beloofd, is eene Slang, die haar teder hart steekt. Vol schrik en ontroering doodt zy die schielyk. De vreugd over haare gelukkige vrugtbaarheid heeft eenen veel hoogeren dan enkel natuurlyken grond. Zy vermeerdert het getal der Burgeren van Gods Ryk, de Familie van Jezus Leerlingen en Navolgers. Wanneer ze diensvolgens, met blydschap, haare Kinders rondom zig ziet, en hen, met eene tedere zorg, by hunne menigvuldige behoeftigheden dient; zo is 't een edeler en hooger affect, dan slegts een natuurlyke drift, welke haar, in dit werk der liefde, zo onvermoeid, geduldig en gewillig maakt. De Kinders der vroome Bidster groeijen, onder de gezegende invloeden der Genade en Ouderlyke Godsvrugt, even als de, tegen vergiftige nevels, gedekte bloemen, zo, dat zy hunne schoonheid zigtbaarlyk ontzwagtelen. Tot gehoorzaamen en werken, door den zagten dwang eener vroege gewoonte opgeleid, kennen ze niet eens de verzoekingen tot de ondeugden des lediggangs. De eerbied, hunne nog tedere zielen door de verstandige Moeder jegens den regtschapen Vader ingeprent, maakt hen de gehoorzaamheid tot eenen even zo gemaklyken pligt, als voornaamen kinderen eene beschaafde opvoeding de uiterlyke eerbewyzen, welke zy hunnen Ouderen, van jongs af, moeten betoonen. De Bedienden, door dit dagelyksch gezigt, maar nog meer door de Vaderlyke en Moederlyke zorg des Heeren en
der Vrouwe voor hun geestlyk en eeuwig welzyn geroerd, begrypen allengs, dat het geluk en vermaak
| |
| |
is, een Huis diensten uit liefde en rechtschapenheid gewillig te bewyzen, die ze in een ander Huis, niet dan uit nood, bewyzen zouden. Hun eigen voordeel verbindt hen aan een Heer, die, uit rechtvaardigheid, alle beloften, omtrent hen vervult, en uit edelmoedigheid en Christelyke goedheid, de getrouwsten hunner, met zyne eige Kinderen, bykans gelyk stelt. Zyn Huis, een soort van Kerk, vervult hen met gedagten, waar voor anders de slegte opvoeding, met de laagheid van hun lot, de meesten hunnes Staats ten eenenmaale onvatbaar maakt.
Wanneer een Gewest, een Stad of Land, voor het grootste gedeelte, uit zulke Christelyke Familiën bestondt, (en, daar 'er werklyk zodanige, hoewel slegts weinigen, zyn, waarom zou het onmogelyk zyn, dat 'er niet even zo wel meerder zulken wezen mogten?) wanneer nu het grootste gedeelte van een land uit zulke Christelyke Familiën bestondt; hoe heerlyk ware niet zulk eene Burgerlyke Maatschappy? Ik weet wel, dat, gelyk de deugd alleen enkele menschen, in eene waereld vol behoeftigheden, niet gelukkig maaken kan, daar toe nog uiterlyke goederen behooren, die men, niet van zyn eigen vroomheid, maar van de Voorzienigheid verkrygen kan: doch weet ik mede, dat de vrind des Allerhoogsten in alle, zelfs droeve omstandigheden, eene stille te vredenheid geniet. Op dezelfde wyze kan de Deugd alleen geen Staat bloeijend maaken. Doch, hy zy nog zo zwak of arm; zyn slegts de onregtvaardigheid, de haat, de verdrukking, de gewelddaadigheid, met de overige plaagen van wellustige, heerschzugtige, oorlogzugtige en onrustige Monarchien of Gemeenebesten uit hem verbannen; dan zullen de, van de aanlokzelen der hoogmoedige of wellustige begeerte onaangevogten Burgers, by hunne eensgezindheid en eenvoudige levenswyze, zonder rykdom en magt, noch hunne armoede, noch hunne zwakheid gevoelen, maar wel een maatig zig altyd gelyk geluk genieten. Hoe lanig ook de uiterlyke Regeeringswyze zy; het Christendom zal elken Staat tegen binnenlandsche onlusten en beroerten beveiligen. Het Euangelium onderwerpt alle leden en rangen des Lands aan de waereldlyke Overheid; maar deze weder aan des Allerhoogsten Opperheerschappy. Terwyl 't der Overheid het beeld der Godheid inprent; zo wil het mede, dat deeze zigtbaare Goden zig, door hunne regtvaardigheid, wysheid, goedheid en
| |
| |
onzydigheid, boven de overige Stervelingen zullen verheffen. Want God, het voorbeeld der Vorsten, verschynt, in onze Heilige Schriften, nooit anders, dan ten hoogste wys, volmaakt goed en regtvaardig; allerwegen de Vader zyner Schepzelen, of het loon der deugd, maar ook de wreeker der misdaaden en ondeugden. Wanneer nu de Christen op den Throon dit groot voorbeeld beschouwt, welke glans moet op hem afstraalen! Met welke verheven denkbeelden moet niet zyn Koninglyk hart worden vervuld! Hoe magtig zal hy zig niet boven deze laage gewesten verheffen, waarin zig de kwaade dampen van hoogmoed, heersch- en veroveringszugt, als mede de vlammen van onverzadelyke en schandelyke wellusten ontsteeken! Hy kent geene andere magt, dan het vermogen, om onbepaalder, dan andere deugdzaamen, wel te doen; geen ander gebruik van wapenen, dan zyn volk regt en veiligheid te verschaffen. Houdt hy zo wel by andere volken, als zyn eigen, zyne beloften onverbreekelyk; dan verbindt hem geene andere onmogelykheid, dan die, naar welke het Gode, volgens des Apostels uitspraak, onmogelyk is, dat Hy liege. Grootmoedig, om een gelukkig, en der regeeringe met eene onverbreekelyke trouw onderdaanig Volk, als Vader, te beheerschen, weerstaat hy alle verzoekingen en aanlokzels, om 't zyne rechten en vryheden te beneemen, of door belastingen de wezenlyke kragten van zyn Volk, dat hy als zyn Gezin aanmerkt, uit te putten; of de schatten van anderen zig aan te maatigen; welke voor hem, by de verstandige spaarzaamheid zyns Hoss, een dood Kapitaal zyn. Veel eer laat hy de rykdommen als stroomen door de Provincien vloeijen, om er eenen bestendigen omloop van kragten, en eene gestadige werkzaamheid in te onderhouden. Maar het Volk, met deeze goedertieren regeering zeer vergenoegd, en overtuigd, dat het onder geene andere gelukkiger kan worden, kent de inwendige beroerten en onlusten, die de gronden der Staaten zomwylen schokken, niet anders dan uit de droeve puinhoopen der Monarchien en
Gemeenebesten, in de Historien der waereld. Rechtvaardigheid, maatigheid, met de handhaaving der goede zeden onderhoudt eene algemeene orde, en een soort van evenwigt aller Staaten tot elkander, die aan den éénen kant het geweld, de verdrukking, met de inbreuken der Magtigen en Ryken, op de regten der laagen, tegenhoudt; en aan de andere zyde de gewoone
| |
| |
gevolgen van de wangunst der armen, en hunne listen en bedriegeryen voorkomt. Wordt aan het Hof en onder de Grooten alleen de oprechtheid, zelfs zonder het gevolg des rykdoms, geëerd, dan zal de armoede zo min schamper, als aangebooren Adel en groot Vermogen alleen geëerd maaken En was het eertyds mogelyk, dat deze redelyke gronden, ten tyde der Curiërs en Fabriciers, te Rome de algemeene geweest zyn; waarom zoude het ook, niet even zo ligt, in eenen Christen-Staat, weêr zo ver kunnen komen? Men moest in 't geheel niet weeten, dat zig het Hof naar den Vorst, de Stad naar 't Hof, en het geheele Land naar de Steden rigte, en dat het voorbeeld der Koningen aan hunne wetten eene byna onwederstaanlyke kragt byzette. Het kan niet anders wezen, of de roem van zulk Volk, door zyne eige deugd gelukkig, moet zig in de nabuurige Provincien uitbreiden; en, al zal de hoogagting eenen jaloerschen veroveraar niet van zyne grenzen afhouden, hem egter zal de eendragt dezes vreedzaamen Volks, uit de algemeene Liefde tot het Vaderland ontstaande, of vrees, of waar deze te zwak is, de sterkste hinderpaalen, by zyne onrechtvaardige onderneeming verwekken. |
|