| |
De Christelijke Zedenkunde, door Gottfried Lesz, Dr. en Prof. der H. Godgeleerdheid en Academie-Prediker te Gottingen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht by H. v. Emenes 1777. Behalven de Voorreden 327 bladz. in gr. octavo.
Nademaal deze oordeelkundige behandeling der Christelyke Zedekunde, die van alle zyden leerzaem is, in de schikking grootlyks verschilt van de gewoone Zedekundige Zamenstellen, zo hebben wy geoordeeld, den Lezer geen ondienst te zullen doen, met hem de uitvoering schetswyze voor te dragen; waer toe de Hoogleeraer ons, door de inrichting van zyn Werk, aenleiding verleent. Onze Zedekundige Schryver naemlyk geeft, op ieder Hoofdverdeeling, ene voorafgaende chets, welke hy vervolgens uitwerkt, en van nevensgaende byzondere beden ingen, daer toe betreklyk vergezeld doet gaen. Deze Schetzen zullen wy byeen verzamelen, om dus het beloop van 't Werk, als in enen opslag, onder 't oog te brengen; dat, vooral in dezen, zo wy vertrouwen, ve- | |
| |
len niet onaengenaem zal zyn; een denkbeeld van deszelfs inhoud zal voordragen, en tevens ene beknopte ontvouwing van de voornaemste deelen der Christelijke Zedekunde aen de hand zal geven, dat van ene wezenlyke nuttigheid kan zyn.
In ene voorafgaende aenmerking, over het belang van dit onderwerp, stelt ons de Hoogleeraer voor, hoe de Christelyke Zedekunde den veiligsten weg ter ware gelukzaligheid toont, en het doeleinde van de beschouwende Godgeleerdheid is; waeruit hy afleid, dat derzelver gegronde kennis door den mensch niet ontbeerd kan worden; terwyl hy te gelyk opmerkt, dat die kennis de overtuiging van den Godlyken oorsprong van 't Christendm bevestigt. Verder omschryft hy de Christelyke Zedekunde aldus: ‘Ze is de in de Bijbelboeken vervatte weetenschap, of kennis, aangaande de voorschriften, hoe een Christen zich gedragen moet. En vervat in zich de leere van den in- en uitwendigen Christelijken Godsdienst, en van de daartoe dienende middelen: of van de deugd, en de middelen tot dezelve’. Ze vervat dus twee voorname hoofddeelen; (1.) de Deugd, zo inwendig als uitwendig, of de deugdzame gezindheden, die de bronwel aller zedelyke bedryven moeten zyn, benevens de deugdzame handelingen, die uit deze gezindheden voortvloeien; en (2.) de algemeene middelen tot de Deugd. Gevolglyk leert zy in drie deelen, I. De deugdzame gezindheden; II. De deugdzame handelingen, en III. De middelen tot de deugd. Naer deze drieledige verdeeling schikt de Hoogleeraer zyne ontvouwing der Christelyke Zedekunde; dan eer hy hier mede een aenvang maekt, deelt hy, by manier van Inleiding, enige wel overdachte en in ene goede orde geschikte aenmerkingen mede, over de volgende gewigtige onderwerpen. De Zedelyke natuur der Menschlyke Ziele; der Menschen Affecten, Gezindheden en Temperamenten; den tegenwoordigen toestand der Menschlyke Natuur, of het Zedelyk Verderf, den grond der Zedelykheid, en de grondslagen der Zedekunde; Gods Wetten, en onze verplichting tot dezelven, mitsgaders de betrekking der Zedekunde tot de Leerstellige of beschouwende Godgeleerdheid, derzelver voorrechten en geschiedenis. - Op de behandeling dezer onderwerpen treed de
Hoogleereer ter zake, om de Zedenkunde, naer de voorgestelde verdeeling. te ontvouwen.
| |
| |
I. De Leer van den Inwendigen Godsdienst, die men bepaeldlyk de Christelyke Ethica of Zedeleer mag noemen, is ‘de leer van de deugdzaame gezindheden van eenen Christen, naamelijk, de dankbaare Liefde tot God, benevens derzelver middelijke en onmiddelijke werkingen’. In de verklaring dezer Leere brengt ons de Hoogleeraer onder 't oog.
1. | ‘De bronwel der dankbaare liefde tot God; de bekeering, de zedelijke verbetering. |
2. | De natuur deezer deugd. |
3. | Derzelver onmiddelijke werkingen, naamelijk, de deugden der gemoedelijkheid; der Christelijke aandacht; der hemelschgezindheid; des vertrouwens op God; der zelfsverloogcheninge des Christelijken Patriotismus, of eens Christens ernstige pooging, om de kennis van waarheid en deugd op de meest mogelijke wijze uit te breiden; en de deugd der Christelijke Eerzucht. |
4. | Derzelver middelijke werkingen, naamelijk; de deugden der verlichte eigenliefde, en der Evangelische menschenliefde. |
5. | Derzelver invloed in het vrij gedrag van den Christen, die zig niet gedraagt als een slaaf, maar zijne gehoorzaamheid vestigt op de liefde tot God. - Hier bij komt nog, als een |
Aanhangzel; de onvolkomenheid deezer deugden in het tegenwoordig leven: - het onderzoek of de beproeving van den zedelijken toestand: - en eene practicaale aanwijzing, om daar in te volharden’.
II. De Leer van den Uitwendigen Godsdienst, die, in onderscheiding, den naem kan dragen van de Christelijke Jurisprudentia, of Rechtsgeleerdheid, is de Leer der deugdzame hindelingen, ‘of der uitwendige betoning van de hiervooren staande inwendige deugden, in woorden en werken’. Ter ontvouwinge van dit gedeelte, behelzende des Christens deugdzaem uitwendig gedrag, in woorden en werken, uit de deugdzame gezindheden voortvloeiende, schikt de Hoogleeraer drie Hoofdstukken.
Het eerste gaet over de Godsdienstige schikking van ons geheel uitwendig gedrag, en stelt ons voor
‘De diepste eerbiedigheid jegens God in het uitwendige.
Aanh. Het betamelijke gedrag, bij 't ontstaan van onweder, en andere majestueuze veranderingen der natuure.
| |
| |
2. Den bestendigen of geduurigen uitwendigen Godsdienst’.
Het tweede Hoofdstuk heeft ten onderwerp, de Godsdienstige beoefening der van God bevolen Zelfspligten, uit Liefde tot God ondernomen. Daer toe behoort
1. | ‘De Christelijke beschaaving van de vermogens der Ziele, naamelijk, het vermogen der gewaarwording, der kennisse, van den smaak en der begeerte.
Aanh. Van het leezen der Romans, en van de zedelijkheid der dwaalingen. |
2. | De Christelijke verzorging des lighaams. Zorge voor de goederen des lighaams, leven, gezondheid en welstand.
Den gezonden toestand en welstand der leden des lighaams onderhouden. Het leven bewaaren Voor de gezondheid zorge draagen; in 't gemeen en in 't bijzonder door Christelijke maatigheid, kuischheid en een Christelijk gebruik der zinlijke vermaaklijkheden.
Aanh. Van de inenting der zogenoemde Kinderziekte, van het Bloedeeten, en van den Luxus of Pragt. |
3. | Het Christelijk gedrag ten aanzien van de goederen der tijdelijke eere. Goede naam, achting, waardigheid, tijtels, eerampten. Deeze dingen zoeken als mannen, en, als weldoeners van het menschdom, gebruiken. |
4. | Het Christelijk gedrag met betrekkinge tot de goederen der tijdeli ke sortuine. Rijkdommen, macht enz. Deeze dingen niet verachten of verwaarloozen; maar dezelven altoos en alleenlijk begeeren, zoeken en gebruiken als middelen, om ons van de vriendschap van God te verzekeren’. |
Eindelyk komt in 't derde Hoosdstuk in overweging, de Godsdienstige beoefening der van God aanbevolen Sociale-plichten; zo algemene, jegens het geheele Menschdom in 't algemeen, als byzondere, jegens enkele menschen afzonderlyk.
‘Algemeene Sociale pligten zijn:
1. | De gemeenschaplijke Godsdienst, zo wel plegtige als privative. |
2. | Het vieren van den Zondag.
Aanh. Van het Lot. |
3. | Het Martelaarschap der Religie. |
4. | Het Godsdienstig Eedzweeren. |
5. | De Christelijke Arbeidzaamheid’. |
De byzondere Sociale-plichten zyn van een tweeledidigen aert: ze zyn of absolute plichten, waeraen de mensch
| |
| |
als mensch gehouden is; of hypothetische plichten, waeraen hy als een lid der maetschappye gehouden is.
‘De bijzondere absolute Sociale pligten zijn
1. | De menschlievende zielenzorg. Door 't vermijden van alle gegeevene ergernissen; broederlijke bestraffing; een goed voorbeeld; en eene vriendelijke verkeering, onze medemenschen aftrekken van dwaaling en zonde, en opleiden tot de waarheid en deugd. Als mede nog door onzen dood, voor dezelven van nuttigheid te weezen. |
2. | De menschlievende verzorging des lighaams: zo dat wij voor het leven en de gezondheid van onze medemenschen, als voor het onze, zorge draagen. De levensstraffen Christelijk maatigen. Ook somwijlen, voor het leven van den medemensch, ons eigen voordeel en leven opofferen. |
3. | De menschlievende zorg voor 's naastens eer, zich betoonende in eenen liefderijken geest, omtrent het beoordeelen van anderen; in de zorgvuldige vermijding van alle kwaadspreeken en agterklap; in een Christelijk gedrag, zo wel ten aanzien der dwaasheden, als ook der ondeugden van anderen, en in de lofspraaken van dezelven; benevens eene allernaauwkeurigste oprechtheid. |
4. | De menschlievende zorg voor 's naastens geheelen tijdelijken voorspoed of welstand. Den naasten niets ontneemen, waartoe wij, door geene wet van God, eenig recht hebben; ons over zijnen welstand, met eene Christelijke blijdschap, verheugen; en toeleggen, om voor hem, gelijk voor den geheelen welstand des naasten, door eene Christelijke en verlichte weldaadigheid, op allerleije wijzen vorderlijk te weezen. |
Aanh. Deeze Sociale pligten zijn over te brengen, tot de Weldoeners, Vrienden, Vaderland, Processen en tweegevechten.
De byzondere hypothetische Sociale pligten staan ons te betragten, in byzondere verbintenissen met elkanderen.
1. | In de Huwelijks-verbintenis. (a) Welke persoonen t' samen een Huwelijk konnen aangaan. (b) Hoe veelen. (c) Het Christelijk gedrag der geenen die t' samen trouwen, en der echtgenooten. (d) Of en wanneer deeze verbintenis te scheuren. |
2. | In de Vaderlijke verbintenis of betrekking. De pligten der Ouderen en Kinderen. |
3. | In de verbintenis van Huisheeren en Vrouwen. De slaavernij, de pligten der Dienstbooden, en der Heeren en Vrouwen. |
| |
| |
4. | In de burgerlijke Maatschappije. Onderscheid tusschen enkele Onderdaanen en het Staatslighaam. De rechten en pligten van enkele Onderdaanen; benevens die van den geheeren Staant in 't algemeen, en van de regeerende magt. |
5. | In de Religie Maatschappij of de Kerk. De pligten der Toehoorers en Leeraars; mitsgaders de rechten en pligten der Overheid, met betrekking tot de Kerk’. |
III. By dit alles komt ten laetste de Leer van de Middelen tot de De gd, gewoonlyk die der Ascetica of der Godsdienstige Oefeningen geheeten. Hier onder komen in overweg ng.
‘Verkeerde middelen: Vasten en beloften, of toezeggingen aan God om iets te doen of te laaten.
Echte middelen tot de deugd. Eigenlijk gesproken is 'er niet meer dan één; naamelijk, het behoorlyk gebruikmaaken van den Bybel.
Doch hier toe behooren de volgende oeffeningen.
1. | De plegtelijke Godsdienst. |
2. | De privative of bijzondere Godsdienst. |
3. | Het aanschouwen der Religie, of het vastmaaken van een Religie-begrip aan uiterlijke voorwerpen, als schilderyen, printverbeeldingen, en de geheele Natuur, die ons den Onzienlijken als doet zien. |
4. | Het Gebed. |
5. | De Zelfsbeproeving. |
6. | Het Heilig Avondmaal. |
7. | De Christelijke overdenking des doods. |
Naer deezen leiddraed is dit Werk ingericht; en de Hoogleeraer ontvouwt de hier opgenoemde byzonderheden, met nevensgaende bedenkingen over etlyke onderwerpen, die daer mede verknocht zyn, of tot welker beschouwing dezelven hem aenleiding geven; by welke gelegenheid hy ook meermaels dezen en genen plaetzen der Heilige Schriften licht tracht by te zetten. Over 't geheel heeft zyn Hoogeerwaerde dit stuk oordeelkundig uitgevoerd; en daer hy, eigenlyk een Leerboek schryvende, niet alles in 't breede uitwerkt, is zyn Geschrift by uitnemendheid geschikt, voor hun, die 't 'er op toeleggen om de Zedekunde te beoefenen. Daer uitvoerigheid vereischt word is hy breed genoeg; in 't overige geeft hy beknopte voorstellen aen de hand, die men gereedlyk kan uitwerken; en nu en dan komt hy den Lezer verder te
| |
| |
hulp, door 't aenwyzen van zulke Schryvers, die over sommigen dezer onderwerpen opzetlyk gehandeld hebben: 't welk deze geleidelyke, beknopte en in zyne soort volledige voordragt der Zedekunde, zeer nuttig maakt. |
|