Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschryving der Vereenigde Nederlanden, behoorende tot het Geographische Werk van den Hoogleeraar A. Fr. Busching opgesteld door W.A. Bachiene Leeraar der Herv. Gemeente en Hoogl. in de Sterre- en Aardrykskunde te Maastricht enz. Derde Deels Tweede Stuk. Te Amsterdam en Utrecht by de Wed. van Esveldt en Holtrop en A. v. Paddenburg 1777. In groot octavo 510 bladz.Na het asloopen van de beschryving der zeven Provincien stond den geachten Aardrykskundigen Bachine, ter voltooijinge van de taak, welke hy op zig genomen heeft, nog te gewaagen van de Landen, buiten onze grenzen, die onder den naam van Generaliteits-Landen bekend staan. Zig hier toe verledigd hebbende, heeft hy ook in deezen alle oplettendheid gebruikt, om dit gedeelte zyner beschryvinge niet minder naauwkeurig, dan al het voorgaande, uit te voeren; naar uitwyzen van het geen hy ons desaangaande in dit Stuk mededeelt; dat alleszins ter aanpryzinge van dit nuttige Werk dient. De Hoogleeraar vangt hier aan met een algemeen berigt deezer Landen, die ook wel genoemd worden, het Ressort der Generaliteit, meldt ons, hoe dezelven aan den Staat gekomen zyn; welke schikkingen de Staat hier omtrent al vroegtydig gemaakt heeft; en welke moeilykheden derzelver bezittingen veroorzaakt hebben aan ons Gemeenebest, dat met rede altyd zeer veel belang stelde in derzelver behoudenis. Het voorstellen hiervan doet hem het beloop der oorlogs-geschiedenissen, met betrekking tot deze en de overige Spaansche Nederlanden, inzonderheid zedert de Munstersche tot op de Akensche Vrede, beknoptlyk ontvouwen; met nevensgaande aanmerkingen over derzelver verdeeling tusschen vier Mogenheden, naamlyk; het Huis van ootenryk, de Koning van frankryk, de Koning van pruissen en de republiek der vereenigde nederlanden. Zig, na een kort be- | |
[pagina 216]
| |
rigt van 't geen de eerstgenoemden betreft, tot de laatste bepaalende, geeft hy ons een onderscheiden verslag van de ingerigte bestiering deezer Landen, als onmiddelyk staande, onder het gebied H.H.M. de Algemeene Staaten der vereenigde Nederlanden; hebbende Neêrlands Erfstadhouder, als Erfstadhouder der Unie, tot hunnen Gouverneur Generaal. - Tot deeze Generaliteits Landen nu behooren, gelyk bekend is, eenige districten in de Provincien Vlaanderen en Brabant; waaronder ook de Stad Maastricht, beneven het Graafschap Vroenhove, begreepen worden; een gedeelte der Provincie Limburg, of liever, der drie Landen van Overmaas, en, eindelyk, in het overkwartier van Gelderland. Deeze Districten stelt zig de Hoogleeraar voor afzonderlyk te beschryven, en bepaalt zig, in het tegenwoordige Stuk, tot de twee eerstgemelden, onder de gebruikelyke benaaming van Staats-Vlaanderen en Staats-Braband. Hy verleent van ieder eene voorafgaande algemeene beschryving, verder een onderscheiden berigt van de byzondere verdeelingen, en voorts van de Steden, Dorpen enz. in dezelven gelegen, met aanmerkingen over de voornaamste byzonderheden welken bovenal in agt genomen verdienen te worden. - In stede van op byzonderheden van die natuur staan te blyven, zullen wy, om nog iets uit dit Werk mede te deelen, den Leezer liever onder 't oog brengen, 't geen ons de Hoogleeraar gegrond doet opmerken, wegens het belang dat men stelt in de verdeeling der zogenaamde Spaansche Nederlanden te handhaaven, en wel byzonder de Republiek by deszelfs bezittingen te bewaaren. ‘Alwie, zegt hy, naar de groote verwinningen, door Koning Lodewyk XV in de laatste Krygsverrigtingen in deze Gewesten behaald, eenige gissingen maakte, aangaande den uitslag der Vrede, die eindelyk te Aken getekend werd, kon niet anders vermoeden, dan dat hy de paalen zynes Gebieds ongelyk verder, in deze Nederlanden, zou uitgezet hebben, als zyn Overgrootvader Lodewyk XIV ooit gedaan had, in alle de voorige oorlogen. Tot elks verwondering echter heeft Hy alle de veroverde plaatzen, zo in de Oostenryksche- als in de Generaliteitslanden van onzen Staat, by den gemelden vrede, te rug gegeven. 't Schynt dat de andere nabuurige Mogenheden zeer sterk daar mede zich bemoeid hebben: en dat de afgunst der Mogenheden, onderling, (die men, al voorlang, gezegt heeft, een voornaam middel ter behoudenisse der | |
[pagina 217]
| |
Nederlandsche Republiek te wezen:) ook, in dit geval, in 't middelyke, veel toegebracht hebbe, om haar in 't bezit te doen blyven, dezer Generaliteits Landen, die ten voormuur Haarer veiligheid verstrekken; gelyk men, mede, hier aan mag toeschryven, de oorzaak, waarom 't Huis van Oostenryk, in 't bezit zyner verloren landen en Steden, ter zelver tyd, hersteld werd. Want deze gezaamlyke X Provincien een al te vetten brok uitmaken, dan om ze aan één Mogenheid alleenlyk te mogen gunnen, 't welk, oogenschynlyk, aan Frankryk zou gelukt hebben; ten ware de andere Mogenheden, welker gevolmagtigden in de vredehandeling te Aken mede jegenwoordig waren, zich niet daartegen aangekant hebben. Onder alle nabuurige Mogenheden is 'er, (behalven de Staaten der Vereenigde Nederlanden,) geen één, die zo veel belang ten allen tyde gesteld heeft, in de verdeeling dezer Landen, tusschen verscheiden Bezitteren, dan Groot Brittanje: in aanmerking nemende, de noodlottige gevolgen, die zeer natuurlyk zouden te vrezen zyn, byaldien, daartegen, de Kroon Frankryk dit altyd zo zeer geliefd doelwit haarer onderneemingen, ter een' of anderen tyd, bereiken mogt. Men begrypt, in Engeland, zeer wel, dat de Neerlandsche Republiek de groote magt van Frankryk niet lang zou kunnen weerstaan, byaldien deszelfs grondgebied tot aan haar grenzen reikte: en ingevalle deze Republyk, door Frankryk verrascht en vermeesterd wierde, zou Groot-Brittanje zich versteken zien, van den magtigsten en getrouwsten Haarer Protestantsche Bondgenooten. Daarbeneven zou de Koning van Frankryk meester zyn van alle die voortreflyke Zeehavens in Vlaanderen; uit welke de gantsche Scheepvaart der Engelschen, op de Noord-Zee, in tyden van oorlog, ontrust en gestremd zou kunnen worden. By aldien toch de eenige Haven van Duinkerke, altyd, voor en na, zo veele bekommeringen in Engeland gebaard heeft; wat zou te wachten zyn, wanneer alle de Havens in der Franschen handen waren? Hierby komt, dat men in Engeland niets gevaarlyker acht, voor hunnen Koophandel, dan, dat Antwerpen door de Franschen bezeten, en, van daar, de Zeevaart door de Schelde zou geopend worden; want Londen is, zo wel als Amsterdam, haaren koophandel, en de daar door verkregen schatten, aan 't verval van Antwerpen verschuldigt, en eeven zoo gereedlyk zou de neering van beiden vervallen moeten, zo | |
[pagina 218]
| |
dra Antwerpen in handen kwam, van een zo naarstig, vernuftig en spaarzaam volk, als de Franschen by de geheele waereld bekend staan. Al wie deeze dingen weet en gadeslaat, zal zich niet verwonderen, dat, noch voorheenen, de Koningen van Spanje, noch daar na de Keizers uit het Huis van Oostenryk, zelve veele kosten en moeite hebben aangewend, om deze Nederlanden tegen de aanvallen der Franschen te beschermen: maar dat zy dezelven, in tyden van Oorlog, somwylen genoegzaam geheel ontbloot, en de verdeediging dezer landen aan de zorge der beide Zeemogendheden overgelaten hebben; wel verzekerd zynde, dat het eigenbelang dezer Mogendheden van zelf medebrengt, om deze landen tegen Frankryk te verdeedigen’Ga naar voetnoot(*). Om de soortgelykheid van 't onderwerp zullen wy hier nog by voegen des Autheurs aanmerking over 't belang der bewaaringe van Staats-Vlaaderen, wel byzonder met opzigt tot Zeeland. Toen 'er, omtrent het jaar 1718, op nieuw, eenige geschillen ontstonden, over de grensscheidingen tusschen het Staats- en Oostenryksch grondgebied, was Gelderland 'er voor, om, ten aanzien van Staats-Vlaanderen, wat toe te geeven; dan Zeeland verstond dit geheel anders; en met reeden. ‘'Er lag, zegt de Hoogleeraar, der Provincie Zeeland, aan de veiligheid en uitgestrektheid van Staats-Vlaanderen, meest gelegen; dewyl 't wel eene Barriere is ter dekkinge van alle de Provincien in 't gemeen, doch van deze in 't byzonder, en voornaamlyk; dewyl niet dan de slinkerarm der Schclde, gemeenlyk de Hond genoemd, tusschen beiden loopt, om ze, ter breedte van niet meer dan ééne Zeemyl, van elkander te scheiden. Al wie, in tyden van Oorlog, meester van Staais-Vlaanderen was, zou gereedelyk, met platboomde schuiten, op de daar tegen over gelegen Eilanden, Walcheren en Zuid-Beveland, eene landing konnen onderneemen. Geen anderen toeleg hadden ook de Franschen, als zy, in 1747, dien onverwachten inval deeden in Staats-Vlaanderen; dan om, na dat alle de | |
[pagina 219]
| |
sterkten zouden vermeesterd zyn, naar Zeeland te konnen oversteeken: hoewel men terstond daartegen op zyn hoede was, door eenige Staatse troupen, ten getale van 12000 man, onder bevel van den Lieutenant-Generaal Smissaart uit 't groot heir te zenden, naar Zuid-Beveland en Walcheren; die een Cordon vormden, langs de Kusten dezer Eilanden: gelyk ook de Koning van Groot-Brittanje niet draalde, met een geheele Vloot Oorlogschepen, beneven andere Vaartuigen, onder bevel van den Kommandeur Mitchell, naar Zeeland te schikken; die in den beginne, toen men deze voor vyandelyke Fransche Schepen aanzag, groote ontsteltenisse onder het gemeen verwekten; maar des te grooter vreugde, zo dra die vergissing bemerkt wierd, en men begreep, dat zy ons ter hulpe waren toegezonden. Deze Schepen lagen ten anker, en maakten een keten, op den Hond of Wester-Schelde; waar door de Generaal, Graave van Lowendaal, in de volvoering van dit beraamd ontwerp, werd te leur gesteld’. |
|