Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 205]
| |
Verklaring der Unie van Utrecht, door Mr. Pieter Paulus. Derde Deel. Te Utrecht by J. v. Schoonhoven en Comp. 1777. Behalven de Voorreden 354 bladz. in gr. octavo.'t Is met een byzonder genoegen, dat wy thans onzen Leezeren het Derde Deel van dit beroemde Werk van den Heer en Mr. Paulus aankondigen; nadien het geheele Werk daar mede ten einde loopt; en dus de vrees wordt weggenomen, dat het zelve, 't zy door den onverhoopten dood van den Autheur, 't zy door andere onvoorziene beletzelen, mogt blyven steeken. Dit zekerlyk moet veelen ten hoogste aangenaam zyn; en heeft onze Staatkundige Regtsgeleerde, door de twee voorige Deelen, een algemeenen lof behaald, dit Deel gewislyk zal deezen zynen roem niet verminderen. Veel eer zal het, naar onze gedagten, genoegzaam een ieder te meerder verwonderd doen staan, over de uitgestrekte kundigheden van onzen Schryver, en de naauwkeurigheid zyner uitvoeringe; daar hy, zo als ons van goeder hand verzekerd wordt, den ouder om van vier- en twintig jaaren nog niet bereikt heeft. Het is inderdaad iets byzonders, dat iemand, op die jaaren, groote vorderingen heeft kunnen maaken, in eene Weetenschap, waarin men bykans nergens Leermeesters aantreft; en wel zulke vorderingen, die aan eenen Man van gryze ervarenheid eer zouden hebben aangedaan. Dan wy treeden, om niet alles te zeggen, 't geen wy op dit oogenblik voor den Autheur gevoelen, ter zaake. Hy had zyn Werk, in de twee voorgaande Deelen, gebragt tot het Zeventiende Artykel ingeslooten; en dus neemt dit Deel zyn aanvang met de verklaaring van het Achttiende Artykel; waar op verder die der overige Artykelen volgt, met nevensgaande aanmerkingen over derzelver ondertekening. De Autheur ontvouwt ons ieder deezer Artykelen even als de voorigen; zo om den zin en de meening der Bondgenooten aan te toonen, als om ons onder 't oog te brengen, in hoe verre die Artykelen al of niet in een bestendig gebruik gebleeven zyn. - Op ieder deezer Artykelen byzonder staan te blyven, zou ons te breed doen uitweiden; en ook voor veelen onzer Leezeren meer lastig dan nuttig zyn: gevalliger zal het weezen, den merkwaardig- | |
[pagina 206]
| |
sten inhoud van één enkel Artykel voor te draagen, om dus eene nieuwe proeve van des Schryvers oordeelkundige oplettendheid mede te deelen. En hier toe zal ons het Negentiende Artykel, waar by de Bondgenooten ordre stellen op hunne te houdene Vergaderingen, overvloedige stoffe aan de hand geeven. Met den aanvang der verklaringe van dit Artykel stelt ons de Heer en Mr. Paulus eenige zeer weetenswaardige en opleidende aanmerkingen voor, zo nopens de Vergaderingen der Staaten van alle de Nederlanden in 't gemeen, als die van de Bondgenooten deezer Unie in 't byzonder. En dit afgehandeld hebbende schikt hy zig ter beantwoordinge van de drie volgende Vraagen. (1o.) Over welke zaken kan 'er, thans, gehandeld worden ter vergadering der Algemeene Staten? (2o.) Hoe ver gaat het gezag (dispositie) dier vergadering in zaken, welken het voorwerp harer raadplegingen zyn? En, (3o.) Of, en in hoe verre, kan de Souvereiniteit van den Staat gezegd worden te berusten in die Vergadering? - Dan vooraf maakt hy deeze twee zeer weezenlyke aanmerkingen. (1o.) Dat hy door de vergadering der Algemeene Staten, in de behandeling der voorgestelde Vraagen, alleen bedoelt de Vergadering der Algemeene Staten, dat is, van de gezamentlyke Staten der Zeven Provincien; en geenzins de doorgaans zogenoemde Vergadering van Hun Hoog Mogenden, dat is, van de Gedeputeerden, die deeze Vergadering gewoonlyk uitmaaken. (2o.) Dat het de Vraag niet is: Of 'er zaaken zyn, waar over de Provincien zamen kunnen raadpleegen ter Generaliteit? maar, welke zaaken uit haaren aart en natuur zodanig behooren tot de Vergadering der Algemeene Staaten, dat geene Provincie zig, naar regten, kan onttrekken, om daar over met haare Bondgenooten te raadpleegen en te handelen, of zich te onderwerpen aan 't geene door de meerderheid of met eenpaarigheid, ingevolge de ordre van regeering, welke daar in moet plaats hebben, vastgesteld is? - Op die wyze het bedoelde nader bepaald hebbende, toont hy ons, met betrekking tot de eerste Vraag, eerst, welke zaaken, volgens de Letter der Unie, en dan, welken, uit den aart der zaake, tot de Vergadering der Algemeene Staaten behooren. Even zo wyst hy, in de beantwoording der tweede Vraage, aan, eerst, waar in, volgens de Unie, eenpaarigheid, en dan, waar in, volgens dezelve, slegts de meerderheid vereischt wordt. Des Autheurs behandeling deezer onderwerpen, hoe na- | |
[pagina 207]
| |
tuurlyk dezelve ook schyne, is ons egter genoegzaam geheel nieuw voorgekomen. Zyn Ed. stelt alles, met de daaruit voortvloeiende gevolgen, zeer oordeelkundig, zo bondig en klaar, en tevens zo eenvoudig en gemaklyk voor, dat men zig van agteren, ten hoogste moete verwonderen, hoe 't mogelyk zy, dat niemand, te vooren, om zulk een plan gedagt, of zodanig iets in 't openbaar uitgegeeven, heeft. Op eene dergelyke wyze is 't gesteld, met de beantwoording der derde Vraag. Niemand zal, zo 't ons voorkomt, na eene bedaarde en onpartydige overweeging der redeneeringe van onzen Schryver zig als nog verbeelden, dat de Bondgenooten, by 't aangaan der Unie, of kort daar na, van begrip zouden zyn geweest, dat zy hunne souvereiniteit onderling hadden gemeen gemaakt. En ware dit Werk honderd jaaren eerder in 't licht geweest, 'er zouden misschien, nopens dit Stuk, nimmer zoo veele grillige en tegenstrydige gedagten in de Waereld gebragt zyn. Na dus op deeze Vraagen zeer onderscheidenlyk geantwoord te hebben, geeft ons de Heer en Mr. paulus eene beschryving van de Vergadering der Algemeene Staaten, den rang der Bondgenooten, zo onder elkanderen, als onder vreemde Mogendheden, en voorts van hunnen Titel en WapenGa naar voetnoot(*) Vervolgens verledigt hy zig, tot ee- | |
[pagina 208]
| |
ne zeer naauwkeurige ontvouwing van de magt der gewoonlyk Afgevaar dig den ter Vergadering van H.H.M., dat is, der geenen, welken thans de gezamentlyke Staten der Zeven Provincien, gewoonlyk representeeren. In de behandeling van dit punt ontmoeten we een verslag van de onderscheiden Berigtschriften dier Afgevaardigden; met aanwyzing van hunne magt, zo omtrent zaaken, waarin geen last van Principaalen te pas komt; als omtrent die, welken aan deeze Vergadering stilzwygend zyn opgedraagen; waar omtrent de Provincien vryheid hebben om last te geeven aan hunne Afgevaardigden; zonder egter, by overstemming, geregtigd te zyn, om het besluit, door overneeming, te stremmen. - Een opmerkzaam Leezer, die het bygebragte nopens dit Stuk, in 't Werk zel- | |
[pagina 209]
| |
ve, nagaat, zal met ons reden vinden van zig te verwonderen, dat men ooit over het gezag der Vergadering van de Gedeputeerden der Algemeene Staaten zoo zeer heeft kunnen twisten; daar het zelve, wel in gezien, en slegts getoetst aan die eenvoudige voorschriften en regelen, welken ons hier aan de hand gegeeven worden, naauwlyks aan eene tweederleie opvatting onderhevig schynt te kunnen zyn. - Wyders hegt de Heer en Mr. paulus aan dit alles nog eenige leezenswaardige aanmerkingen, over de verdere byzonderheden nopens deeze Vergadering, en besluit de verklaaring van dit Artykel ten laatste met eene zeer gewigtige bedenking over de verpligting der Bondgenooten, om ter Algemeene Vergaderinge te verschynen; met aantooning in hoe ver dit gedeelte van het Negentiende Artykel, in den tegenwoordigen toestand van zaaken, nog van kragt zy. - Veelligt wenschen onze Leezers, dat wy, na deeze algemeene opgave van den inhoud, nog een byzonder staaltje uit de verklaaring van dit Artykel zullen mededeelen. Dan hieromtrent staan wy, door de menigte van fraaie en in de uitwerking en toepassing zo gewigtige stukken, als verlegen; te meer, daar wy 'er zo veel uit geleerd hebben, dat de keuze te bezwaarlyker valle. Om 'er egter aan te voldoen, zullen wy ons bepaalen tot het voornaamste gedeelte zyner beantwoordinge der Vraage; Of, en in hoe verre, kan de Souvereiniteit van den Staat gezegd worden te berusten in de Vergadering der Algemeene Staten? - Dus luid het: ‘De Vergadering der Algemeene Staten moet aangemerkt worden in tweeërlei opzichten: in 't eerste, tot all' 't gene wy, hier voren, gezien hebben, dat, of volgens de Unie, of uit den aart des Bondgenootschaps, of volgens eene uitdrukkelyke of stilzwygende overgifte van alle de Bondgenoten tot de Vergadering der Algemeene Staten behoort: - in 't tweede tot de byzondere Gewesten. Met betrekking tot het eerste, is de Vergadering der Algemeene Staten op dezelfde wys Souverein, als de Staten van eene byzondere Provincie Souverein zyn van hunne Provincie. Dit, meen ik, dat buiten 't bereik van tegenspraak gesteld is. Maar met betrekking tot het tweede, of de byzondere Provincien, is de Vergadering der Algemeene Staten al zo min Souverein, als met opzigt tot eenigen anderen vryen | |
[pagina 210]
| |
Staat in Europa; om dat all' 't geene niet, met name, of stilzwygend, aan het gemeene Bondgenootschap opgedragen is, moet geagt worden aan elke Provincie verbleven te zyn. Zoo nu de zulken, die over het algemeen Staatsregt deezer landen, en, met name, over het gezag der Algemeene Staats-Vergadering, geschreven, of zig dezer zaken gemoeid, hebben, dit onderscheid altyd hadden in het oog gehouden; geloof ik niet, dat men, in den beginne, van begrip zou zyn geweest, dat de Opperste magt over deze Landen by de Algemeene Staten moest gezogt worden. Nimmer heeft men, dan uit Staatkundige redenen, voorgegeven, dat de Algemeene Staten, met opzigt tot de byzondere Provincien, de Opperste magt deezer Landen waren: maar wel, en te regt, met opzigt tot all' dat geene, 't welk wy getoond hebben aan de Vergadering der Algemeene Staten toe te komen. 't Is waar, men brengt eene resolutie voor den dag, genomen op den derden Augusti, 1584, door de Algemeene Staten, waar in gezegd wordt, dat zy (de Algemeene Staten:) behoorden voor hun (de Raden nevens zyne Excellentie, Willem I:) te gaan, als wezende nu ter tyd de hoogste overheid van den lande; en tragt daar mede te bewyzen, dat men, in de eerste tyden van de Republiek, van gedagten was, dat de Souvereiniteit over alle de Gewesten berustte in de Vergadering der Algemeene Staten, of by de gezamentlyke Bondgenooten. Doch op het bewys, uit deeze resolutie getrokken, is reeds zoo voldoende geantwoord, en het regte en eenvoudige verstand derzelve zoo klaar aangewezen, dat dezelve, waarschynelyk, nimmermeer, door iemand, ten betoge, dat de Algemeene Staten, in dien tyd, de hoogste Overheid meenden te zyn, zal aangevoerd worden. - Ook beroept men zig, tot goedmaking van het begrip der Algemeene Staten, in dien tyd, op een reeks van gevallen, waar in, lang voor dien tyd, eenige ingezetenen (zoo men zig verbeeldt) der byzondere Provincien voor de Algemeene Staten te regt gestaan hebben. Maar dit alles is al meede zoo voldoende wederlegd, dat men, tot nu toe, buiten staat gebleven is, 'er iets op te antwoorden, of eenige andere voorbeelden voor den dag te brengen, waar door aan dat gevoelen eenigen schyn van waarschynelykheid zou kunnen gegeven werden. En waarlyk! zy konnen het zig niet verbeelden zonder zig zel- | |
[pagina 211]
| |
ven rondöm verlegen te vinden. Op welken grond toch konnen de Algemeene Staten zig, met opzigt tot de byzondere Gewesten, verbeelden te zyn de hoogste Overheid van den Lande? Vóór de Unie, ten tyde der Graaflyke Regeering, hebben we te vooren gezien, waren de Provincien reeds saam vergaderd door de Landsheeren, met inzigt, om haar, was 't mooglyk, te gewennen aan 't begrip van slegts één lichaam uit te maken. Doch dit oogmerk hadden onze Landscheeren nimmer kunnen bereiken, om dat de byzondere Landschappen te jaloers waren van hunne verschillende Voorregten, Vryheden en Gewoonten. - Na 't opvatten der wapenen tegen Filips, bleven de Algemeene Staten egter, van tyd tot tyd, vergaderen, om over de gemeene belangens van het Vaderland te raadplegen: doch zonder daar door hunne Opperheerschappy, eenigzins, gemeen te maken. By de Unie, bedongen de Bondgenoten dat gene van elkanderen, 't gene zy, tot hier toe, alleen vrywillig, gedaan hadden, namelyk, om, op eene wettige beschryving, ten bestemden tyde en plaatse, te verschynen, om aldaar over die zaken, welken by de Unie, nominatim, gemeen gemaakt waren, als mede over die, waar aan zy 't gemeen wel of kwalyk varen zouden meenen gelegen te zyn, met elkanderen te handelen. - Maar hoe konnen zy hier uit nu opmaken, dat zy hunne Opperheerschappy aan de gezamentlyke Staten zouden hebben willen opdragen? - Vooral daar zy, te voren, op hunne onafhanklykheid zoo sterk gestaan hadden, dat de Landsheeren hun voornemen, om ze tot één lichaam te maken, eindelyk hadden moeten laten varen? - In tegendeel, wanneer men het Stuk wel inziet, kan men, uit deeze uitgedrukte gemeenmaking der uitoefening van sommige Souveraine regten, de sterkste bewyzen halen voor de Opperste magt der byzondere Gewesten. Ingevalle, de Bondgenoten, door het aangaan der Unie, gemeend hadden, de byzondere Landschappen in één te smelten: dan was de optelling van all' 't gene men gemeen wilde maken niet noodig geweest. - Dan hadden zy, eerst, de Opperste magt moeten gemeen maken, en, dan, slegts bepalen in welke gevallen zy met eenparigheid wilden besloten hebben. Maar nu zy, eerst, plegtig verklaren, dat elk by zyne Voorregten, Geregtigheden, enz., enz., zal blyven, en, daar naa, opnoemen, en welke gevallen zy | |
[pagina 212]
| |
gemeenzaam zullen te werk gaan: daar, dunkt my, dat zy hunne Opperste magt, met zoo veele woorden in 't helderste Licht stellen. - Zy leiden tot een basis, dat elk de Opperste magt bezat, toen zy bepaalden, welke regten van de Opperste magt, gemeenschaplyk, zouden moeten uitgeoefend worden. - Kortom. - Ingevalle de Vergadering der Algemeene Staten, met opzigt tot de respective Provincien, zig verbeeldde te zyn de hoogste Overheid van den Lande: dan moet zy zig ook verbeeld hebben, dat, overal, in alle zaken, regt gedaan wierd, uit naam der Algemeene Staten: dat alle Ingezetenen der byzondere Provincien den Eed van getrouwheid aan de Algemeene Staten afleiden: enz. enz. - Doch niemand zal, vertrouw ik, ligt, voorwenden, dat de Algemeene Staten zig zulks toen verbeeld hebben: ten minsten niet, dat zy zig zulks, met eenigen schyn van regt of grond, hebben kunnen verbeelden. Om alle deze redenen, is het nauwlyks te gelooven, dat de Algemeene Staten zig, te vooren, ooit, in goeden ernst, verbeeld hebben, dat zy, (en dit houde men altyd wel in het oog,) met opzigt tot de byzondere Gewesten, de hoogste Overheid van den Lande waren. - Doch ik behoef hier niets meer van te zeggen. De groot heeft in het eerste en vystiende Hoofdstuk van zyne Apologie de doorstralende tegenstrydigheid van dit gevoelen zoo klaar aangewezen, dat men het bykans voor onmooglyk rekenen zou, dat iemand, die de voors. Hoosdstukken, zonder vooroordeel, leest, een oogenblik kan twyselen, by wie de Souvereiniteit van den Lande altyd gemeend is te berusten. - Ook is 't niet waarschynelyk, dat men, in later tyd, dit geschil, op nieuw, zou geopperd hebben, indien men, alvorens de pen op 't papier te zetten, deze Hoofdstukken, oplettend en zonder vooringenomenheid gelezen had: althans wyzen de Schriften derzulken, die aan 't begrip der Algemeene Staten van dien tyd eenigen glimp hebben willen geven, om daar door regt te maken, 't gene, buiten dat, altyd krom was, genoeg aan, dat ze, deeze Hoofdstukken, in 't geheel niet, geleezen hebben, (of, 't gene nog erger zyn zou, en daarom minder te veronderstellen is,) dezelven niet hebben willen verstaan. - Neen, die hier niets ontveinzen wil - dien 't alleen om de waarheid te doen is - die erkenne, dat dit gevoelen toen slegts gevoerd is, om reden van Staat, welken een vreedzaam Burger niet telkens behoort op te | |
[pagina 213]
| |
krabben, en elk eerlyk hart wagte zig, om dezelven ooit tegen onze tegenwoordige regeringsvorm, of de perzoonen, die haar uitmaken, aan te voeren’. Voor 't overige moet men, met betrekking tot de verklaaring van dit, en alle de verdere Artykelen, die van meerder of minder aanbelang zyn, zeggen, dat een ieder, die dezelve met oplettendheid gadeslaat, 'er veel uit kan leeren; en 'er zullen waarschynlyk maar weinige Regenten gevonden worden, die 'er niet iets in aantreffen, 't geene zy te vooren niet geweeten, of zo niet begreepen hadden. - Hier benevens staat ons nog te melden, dat de Heer en Mr. paulus, op de verklaaring van het zes- en twintigste of laatste Artykel, laat volgen een beredeneerd verslag van den geheelen inhoud der Unie, zo ten aanzien van den tyd, waar in dezelve gemaakt en aangegaan is, als met opzigt tot den tegenwoordigen. En dit geschiedt met zoo veel juistheid, klaarheid en oordeelkunde, dat dit Stuk ons een der fraaiste is toegescheenen, welken wy in dit geheele Werk aangetroffen hebben. Over den inhoud ran 't geheel te redeneeren, veronderstelt zeker, dat men in staat is, zig het zelve, in alle deszelfs onderscheidene deelen, op eene leevendige en gemaklyke wyze, voor den geest te brengen Zonder dat is men niet in staat het gebrekkige of volmaakte van 't geheel behoorlyk gewaar te worden. En dat het zig vertegenwoordigen en beoordeelen van een Geheel, 't welk uit zeer veele Deelen bestaat, (by voorb. van een geheel Systema) eene zeer moeielyke zaak is, weten dezulken, welken ooit iets van die natuur hebben ondernomen. Met dit alles, is onze Schryver hier in, omtrent den geheelen inhoud der Unie, onzes eragtens, zo wel geslaagd, dat wy twyselen, of iemand immer getoond hebbe, een duidelyker denkbeeld eener zaake te bezitten. Wy zouden, indien wy de paalen van ons bestek niet reeds verre waren overtreeden, ook uit dit gedeelte gaarne eenige trekken opgeeven; welken ons boven anderen zeer hebben aangestaan: dan nu moeten we ons vergenoegen, met den Leezer te wyzen tot eene aandagtige leezing van het zelve, die hy, misschien, met ons wel eens zal herhaalen. Eindelyk is hier nog, om niet van alles te spreeken dat ons meldenswaardig voorkomt, zeer opmerkelyk, het onderscheid, 't welk 'er gevonden wordt, tusschen de ondertekening der Unie in de gedrukte Exemplaaren, en in | |
[pagina 214]
| |
't oorspronglyk handschrift. Onze Autheur, die het oorspronglyke, 't welk ter Secretarye van den Raad van Staate, in den Haag, bewaard wordt, meermaalen gezien, en zelss met het gedrukte exemplaar, waar van hy zig in dit zyn Werk bediend heeft, aandagtig heeft vergeleeken, geeft ons, op 't einde van dit Deel, een naauwkeurig verslag van 't onderscheid tusschen het oorspronglyke handschrift, en de drukken der Unie, met betrekking tot de ondertekenaars, en ondertekeningen: waar uit ook hier en daar der Historie der Unie zelfs eenig licht wordt bygezet. Dus hebben wy, zoo wy vertrouwen, een genoegzaam verslag gegeeven, van een Werk, waar in elk Nederlander, onzes oordeels, belang behoort te stellen. Daar het handelt van dien eenigen band, welke de Zeven Provincien tot hier toe toe één Lichaam naar buiten heeft gemaakt, daar het de gronden ontvouwt, volgens welken dit Lichaam moet geregeerd worden, en welken by gevolg aan niemand, vooral aan geene Regenten, onbekend behooren te weezen; meenen wy, dat 'er geene andere beweegredenen noodig zyn, om de leezing, ja de bestudeering van dit Geschrift eenen ieder ten ernstigste aan te beveelen. Niet, om dat 'er, naar onze gedagten, in dit gantsche Werk niets zoude voorkomen, dat aan eenige tegenspraak onderheevig zy. Wy weeten al te wel, en hebben 't ook voor hem reeds opgemerkt, dat het, in zo groot eene verscheidenheid van zaaken, onmogelyk is alles even juist te voldingen: zelfs maaken wy geene zwaarigheid van openlyk te betuigen, dat wy, met verscheiden redeneeringen, vooral in het tweede Deel voorkomende, met den Heer en Mr. paulus niet geheel instemmen. Maar even hier om wenschen wy vooral, dat dit Werk, door onze Landgenooten, naauwkeurig zal worden nagegaan, op dat nog nader bekragtigd en beschaafd moge worden, 't geene in der daad goed, en op dat wederlegd en verbeterd worde, 't geene verkeerdlyk gesteld mogte zyn. De Autheur zelve is edelmoedig genoeg, om dit met ons te wenschen. ‘Ik betuig in gemoede’, schryft hy deswegen, in zyne Voorrede voor dit Derde Deel; ‘ik betuig in gemoede 't voornaamste voordeel van myn werk daar in te zullen stellen, dat het aan andren de gelegendheid tot nadenken en onderzoek gegeven heeft, en oorzaak geweest is van 't licht, dat kundige mannen, over dezelfde stof, naderhand, verspreid hebben.’ En hier van houden wy ons ten vollen verze- | |
[pagina 215]
| |
kerd; daar zyn Ed., in dit laatste Deel, door etlyke voorbeelden, getoond heeft, dat hy niet vatbaar is, voor die laagheid van ziel, welke eens begaane misslagen altyd hardnekkig staande houdt. Voor hoe veele twistschriften zou de Geleerde Waereld bewaard blyven, indien eens alle Geleerden zig aan zulke voorbeelden spiegelden. |
|