Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijP. Allix. Redenmatige bedenkingen over de Boeken der H. Schrift. Uit het Fransch vertaald enz. door Y. v. Hamelsveld, S.Th. Dr. en Predikant te Grootebroek. Tweede Deel. Te Utrecht by A. v. Paddenburg 1777. In groot octavo.Met de afgifte van het eerste Deel van dit weldoorwrochte Geschrift, hebben wy den Lezer reeds onder het oog gebragt, wat des Autheurs hoofdbedoelde zy, en welken weg hy ingeslagen hebbe, om de waerheid van den Christelyken Godsdienst te bevestigenGa naar voetnoot(*); genoeg zy het derhalven nu nog kortlyk voor te dragen, hoe hy zyn voorgestelde Plan in dit tweede Deel voltrokken heeft. Ten dien einde hecht hy, aen zyne voorgaende beschouwing, nopens Gods oogmerk in de Mozaïsche Wetten, om den Messias, wanneer hy komen zou, kenbaer te maken, ene ontvouwing van de Voorzeggingen, welken God, van tyd tot tyd, door zyne Propheten den Jooden heeft laten verkondigen, om de kenmerken van den Messias, en de gevolgen zyner komste nader te openbaren. En hier op toont hy dan ten laetste, dat men, volgens het geloofwaerdig verhael der Euangelie-Schryveren, ene nauwkeurige ver- | |
[pagina 105]
| |
vulling van dit alles, overeenkomstig met het Godlyk oogmerk, onder de vroegere bedeeling, ontdekt, in het voorgevallene met en omtrent Jezus, zo geduurende deszelfs levensloop op Aerde, als na deszelfs verhooging in den Hemel, met de aenvanglyke oprechting en uitbreiding der Christelyke Kerke; ten ontegenzeglyken bewyze, dat Jezus waerlyk die langbeloofde en onder het Oude Testament steeds bedoelde Messias is. - Om dit bewys in zyne volle kracht te stellen toont Dr. Allix, na ene verklarende voordragt der Godspraken wegens den Messias, in 't laetste gedeelte van dit Werk, vooraf, (1.) dat 'er een zeer naeuw verband is, tusschen de denkbeelden en voorstellen van het O. en NT.:(2.) dat de denkbeelden van den Messias zeer levendig, en het verlangen naer zyne komste groot was, onder de Jooden, omtrent den tyd der verschyninge van Jezus; (3.) dat de Joodsche Staet ten dien tyde nog bestond, en dat Gods opgemelde oogmerk nog bestendig in denzelven achtervolgd werd; als mede (4.) dat alle de aengeduide onderscheidende kenmerken, in die dagen, nog in den Joodschen Staet aen te treffen waren, zo dat men den Messias, wanneer hy verscheen, gereedlyk konde erkennen. - Na het voorstellen hiervan, ter aenduidinge van Gods voorzorg daeromtrent, gaet zyn Eerwaerde over, om de vervulling van alle die kenmerken van den Messias, in Jezus als den beloofden en van oudsher bedoelden Persoon aen te wyzen, volgens het bericht der Euangelische Schriften, welker geloofwaerdigheid hy alleszins ten krachtigste staeft. - En hier op laet hy dan, ter volkomener bevestiginge zyner stellinge, dat Gods oogmerk met de inrichting van de bedeeling onder het Oude Verbond, ten einde liep met de komst van den Messias, en dus ten onloochenbare bewyze dat Jezus de Messias is, volgen ene beschouwing van den tegenwoordigen toestand der Jooden; als waeruit blykt; dat de geheele inrichting van den Joodschen Kerk- en Burgerstaet zodanig te niete gedaen is, dat, indien de Messias nog verschynen moeste, men denzelven onmogelyk meer zoude kunnen erkennen. Hier uit volgt, gelyk hy aen't einde van dat Hoofdstuk met recht aenmerkt, ‘dat men één van beiden moet aannemen, of dat deze kenmerken, aan den Messias toegeschreven, niet meer | |
[pagina 106]
| |
tot kenmerken dienen, om hem te erkennen, maar dan zoude de wijsheid Gods te leur gesteld zijn, en Joden en Christenen gelijkelijk bedrogen wezen, daar zij als kenmerken van den Messias dingen aannamen, die zulks niet waren; of wel, dat de Messias reeds moet gekomen zijn, en dat niemand anders de Messias is dan die Jesus, dien wij aanbidden.’ - Het slot van dit Geschrift is eindelyk geschikt, om nog kortlyk te doen zien, dat de grootheid der Verborgen heden in den Christelyken Godsdienst, en de onderlinge verdeeldheid der Christenen, geen rechtmatig vooroordeel tegen de bewyzen voor de waerheid van het Christendom kunnen verwekken. Wyders heeft de Eerwaerde van Hamelsveld, voor dit tweede Deel, geplaetst het berigt, dat de Heer de Chaufepié, wegens het leven, het character en de schriften van den geleerden Dr. Allix, in zyn Nouveau Dictionaire Historique et Critique, medegedeeld heeft; waer uit men kan afnemen, dat hy onder de voornaemse Fransche Godgeleerden van de voorgaende Eeuw te tellen zy. |
|