zameling, Dichtkundig beschouwd, ook de opmerking der Liefhebberen, van wegen de zuiverheid van de taal, de geschiktheid van den styl, naar den aart der onderwerpen, en de vloeibaarheid van den dichttrant. Men leeze, tot een staal uit deeze verzameling, 's Mans navolging der lessen van den Verlichten Bramin, ter aanspooringe tot Yver, waaromtrent zyn Eerwaarde zig in deezer voege uitdrukt.
De Tijd, die eens verstreek, zal nimmer wederkeeren;
Voor eeuwig vlood hij van de kim;
En gij, die thans u zelv', in 's levens bloei, ziet eeren,
Wordt mooglijk, eer ge 't waant, een bleek geverfde schim:
Gebruik dan, mensch! den tijd, als hij u wordt gegeeven;
Treur min om 't geen verleden is.
Maar zondig nooit op hoop dat gij nog lang zult leven;
Want licht liep in den dood die ijdle hope mis!
Dit oogenblik is 't uw; - 't geen volgt nog niet gebooren,
Wie weet wat zulks nog geeven kan?
Volbreng, met schrandren haast, uw plicht dan naar behooren,
Zoo leeft ge met de daad als een voorzichtig man.
Stel nooit tot d'avond uit wat zijn kan in den morgen.
Is de echte moeder van een heir van nare zorgen:
Maar de arbeid van de deugd wordt door 't vermaak verbeidt.
Zie nijvre Naarstigheid 't gebrek ter nedervellen!
't Geluk aan haare rechtehand;
Aan haare slinke 't heil zijn hare medgezellen.
Wie zag zich ooit geplaatst in een verheven' stand?
Verrrykt met schat en eer? bij stad en vorst gepreezen?
't Is Hij, die, met beraden zin,
De luie ledigheid ter woon heeft afgeweezen,
En zulk een schandvlek doemt als de ergste vijandin.
Hij komt den morgen voor, daar dees, gehuld met rozen,
Den dag aan de oosterkim verbeidt;
Hij oefent nu den geest, dan 't lichaam, elk bij poozen,
Tot zelfs de vale nacht heur floers op 't aardrijk spreidt.
Bespiegling voedt zijn ziel, en arbeid sterkt zijn leden.
Maar Luiaart is zich zelv' ten last;
Verdrietig om zijn tijd schuwt hij de bezigheden:
De Luiheid klonk zijn wil aan ijzren ketens vast.