Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschouwing der Natuur van den Heer C. Bonnet, Lid van verscheiden Genootschappen; vertaald, en met eenige aanmerkingen vermeerderd, door G. Coopmans, Hoogleeraar in de Scheikunde, enz. te Franeker. Derde Deel. Te Franeker by P.N. Lomars 1777. In groot octavo 394 bladz. in gr, octavo.In dit laatste gedeelte, waar mede dit weldoorwrogte Werk beslooten wordt, ontvouwt ons de oplettende Bonnet twee gewigtige onderwerpen; te weeten, de overeenkomst, welke 'er plaats heeft, tusschen het Ryk der Dieren en dat der Gewassen, mitsgaders de noestigheid of het vernuft der Dieren. - Met betrekking tot het eerste, verleent hy ons eene trapswyze voortgaande vergelyking der Planten en der Dieren; welke toont, dat zy, in allerleie opzigten, zo veel overeenkomst met elkander hebben, dat het niet wel mogelyk zy, een waarlyk onderscheidend kenmerk, 't welk de Gewassen van de Dieren wezenlyk onderscheidt, op te geeven. - ‘De Natuur daalt hier, zegt onze naauwkeurige beschouwer, by trappen neder van den Mensch tot den Veelvoet, van den Veelvoet tot het Kruidje roer my niet, van het Kruidje roer my niet tot de Truffel. De bovenste soorten grenzen altoos door eenig kenmerk aan de benedenste; deze wederom aan soorten die nog laager geplaatst zyn. Wy hebben deze verwonderlyke Keten dikwils gade geslagen. De bewerktuigde stof ondergaat een byna oneindig gteal van verschillende wyzingen, en alle smelten zy in een, gelyk de koleuren van den Kantzuil. Wy maaken eenige punten op het Beeld, wy schetzen 'er eenige trekken van, en dat noemen wy Geslachten en Rangen bepaalen. Wy ontdekken alleen de | |
[pagina 69]
| |
voornaamste koleuren, en de tedere smeltingen ontsnappen ons oog. - De Planten en Dieren zyn derhalven niet anders, dan wyzingen van de bewerktuigde Stof. Zy deelen alle in het zelfde Wezen, en de onderscheidende Eigenschap is onbekend’. - En wat verder het tweede gemelde onderwerp betreft, in deszelfs beschouwing, draagt ons de Heer Bonnet eene zeer groote verscheidenheid van vernuftige werkzaamheden der Dieren voor. Zulks gaat vergezeld van oordeelkundige aanmerkingen over dezelven; welken, terwyl ze deeze zo zeldzaame verschynzelen ophelderen, tevens dienen, om ons op een middelweg te leiden, tusschen de gedagten der zodanigen, die het redenlooze Dier, ten opzigte van het vernuftige, genoegzaam tot Mensch maaken; en het gevoelen van hun, die alles tot een enkel werktuiglyk gestel brengen. Menigwerf verleent hem het nagaan van die werkzaamheden gelegenheid, om de onbestaanbaarheid, zo van de eene als de andere stelling, te toonen, en ons te leeren opmerken, hoe men den Dieren eene natuurlyke neiging hebbe toe te schryven, zonder hun het vormen van verstandige oogmerken toe te eigenen; en hoe wy daar door opgeleid worden, tot den wyzen Maaker en Bestuurder van alles. Dit doet hem, in eene zamentrekkende overdenking nopens dit onderwerp, schryven. - ‘Laaten wy over de werkingen der Dieren redeneeren als hun maakzel. Dezelfde WYSHEID, welke met zo veel konst hunne verscheide Werktuigen gevormd, en geschikt heeft, die dezelve tot een bepaald oogmerk heeft doen zamenloopen, heeft tevens tot een oogmerk de verscheide werkingen doen zamenloopen, welke de natuurlyke gevolgen zyn van de Huishouding van het Dier. Het wordt tot zyn einde gestierd door eene onzichtbaare HAND; het maakt met juistheid, en zonder voorafgaande beproeving, werken, welke wy bewonderen; het schynt te handelen, als of het redeneerde, van passe het werk af te scheiden, zyne werkwyze naar behoefte te veranderen, en in dit alles doet het niets anders, dan gehoorzaamen aan de geheime beweegoorzaaken, door welke het wordt aangezet; het is niets anders dan een blind werktuig, 't welk over zyne eigene daaden niet kan oordeelen, maar 't welk in beweging gebracht wordt, door die AANBIDDELYKE KENNIS, welke aan ieder Gekurven Diertje zynen kleinen kring heeft voorgeschreven, gelyk zy aan ie- | |
[pagina 70]
| |
der Dwaalster haaren loopkring bepaald heeft. Wanneer ik derhalven een Gekurven Diertje zie arbeiden aan het vormen van zyn Nest, van zyn Kokertje of Buis, worde ik in eerbied opgetoogen; dewyl ik my verbeelde by eene vertooning tegenwoordig te zyn, alwaar de OPPERSTE KONSTENAAR achter het gordyn verborgen is’. Veelvuldige voorbeelden van die natuur geeft ons de Heer Bonnet aan de hand, welken de Hoogleeraar Coopmans, gelyk hy het geheele Werk door gedaan heeft, met verscheiden aantekeningen opheldert. Zie hier het geen ons onder 't oog gebragt wordt, met opzigt tot de Rupsen, die zig Kokertjes maakenGa naar voetnoot(*); welk voorbeeld wy te eerder gekoozen hebben, om dat het ons tevens eene gunstige gelegenheid verleent, om gebruik te maaken van etlyke aantekeningen, die den Leezer kunnen toonen, op hoedanig eene nuttige wyze de Hoogleeraar dit Werk behandelt. ‘Het is bekend, dat de Zydewormen zich in Kokertjes insluiten, in welken zy bedekt hunne veranderingen ondergaan: maar men zoude zich, zegt de Heer Bonnet, bedriegen, indien men dacht, dat alle Rupsen, welke zich Kokertjes maaken, op dezelfde wyze werkten als de Zydewormen. In haare Weveryen is een zo groot onderscheid, als in die, welke ons van onze klederen en huisgeraden voorzien. Wy moeten ons beklaagen, dat onze gang ons niet toelaat, by die kleine Werkplaatzen te blyven stille staan, om 'er van nader by de vernuftige en verscheide handelwyzen der Werkmeesters, de gedaante en uitwerkzels hunner Werktuigen, van welke zy zich met zo veel handigheid weeten te bedienen, te beschouwen: wy zullen echter ten minsten een flauw denkbeeld krygen van hunnen arbeid, en van de verscheidenheid hunner werken. De Kokertjes, die het algemeenst bekend zyn, zyn van loutere zyde. Zodanige zyn die van den Worm, welke zo veel tot onze pracht toebrengt. Hunne gedaante is gewoonelyk eyrond. Zy zyn dezelve verschuldigd aan het Lichaam van het Diertje zelf, om het welk zy als om eenen vorm gemaakt zyn. Terwyl het werkt, draait het | |
[pagina 71]
| |
zich in de gedaante van eene S, of halven ring om; en hier uit ziet men ligtelyk, dat de draaden, met welke het zich als dan omkleedt, rondom hem een eirond, dat meer of min verlengd is, moeten vormen. Het Kokertje is een soort van kluwen, gemaakt uit de omwindzelen van eenen en denzelfden draad. Ik bediene my hier van eene ruwe en weinig nauwkeurige vergelyking: 'er is veel meer konst in de vorming van een Kokertje, dan in het maakzel van een kluwen, maar deze konst is gedeeltelyk verborgen. De draad maakt eigenlyk geene omwindzelen rondom het Kokertje; hy maakt eene oneindige menigte puntige bogten, die verschillende laagen van zyde vormen, waar uit de dikte van het weefzel voortkoomt. Eene opening, geplaatst by den Mond van het Diertje, is de vorm, in welken deze kostbaare draad zyne gedaante krygt. Voor dat dezelve door deeze opening doorgaat, vertoont zich de Zyde stof als eene byna vloeibaare Gom, die in twee groote vergaderplaatzen bewaard wordt; dezelve zyn op de wyze als darmen omgekruld, en komen by de opening langs twee zeer syne en evenwydige buizen uit. Ieder Buis geeft dus stof tot eenen draad: de opening vereenigt deze twee draaden in eenen enkelen, en het Vergrootglas toont ons deze vereeniging. Een draad van Zyde, die ons enkel toeschynt, is derhalven wezenlyk dubbel. Een draad Spinrag is gansch anders te zamengesteld, hoewel hy verbaazend fyn is: hy is namelyk uit de vereeniging van verscheide duizenden van draaden gevormd, die door verschillende openingen doorgaanGa naar voetnoot(*). De onsterffelyke Beschryver van den ZydewormGa naar voetnoot(†) houdt zich verzekerd, dat het Kokertje van dit Dier uit een gevlochten werk van eenen en denzelfden draad ge- | |
[pagina 72]
| |
vormd is, wiens lengte grooter is dan van negen honderd voeten van Bologne. Schryvers, die te veel met het wonderbaare zyn ingenomen, hebben veel ophefs gemaakt van de voorzienigheid van den Zydeworm: zy hebben hem ons voorgesteld, als voorziende zyn aannaderend einde, en als zelf regelende de schikkingen zyner begraaving. Aan deze schoone zaaken ontbreekt ons niets dan een weinig meer nauwkeurigheid. De Zydeworm handelt inderdaad, als of hy voorzag; doch volgt daar uit dat hy voorziet, en zoude hy niet juist op dezelfde wyze konnen handelen, zonder iets te voorzien? Wanneer hy tot zynen volkomen wasdom gekomen is, zyn zyne vergaderplaatzen voor de Zyde zodanig opgevuld als zy zyn konnen: hy wordt waarschynelyk door de behoefte van zich van deze stof te ontlasten geperst; hy ontlast zich van dezelve, en het Kokertje is het natuurlyk voortbrengzel van deze behoefteGa naar voetnoot(*), en van de bewegingen, welke het | |
[pagina 73]
| |
Dier maakt, om aan dezelve te voldoen. Deze bewegingen zyn, ongetwyfeld, zodanige welke het best voor het Dier geschikt zyn. Hy verligt zynen arbeid nog daar en boven, door deze bewegingen te veranderen, en dewyl hy van eene byna langronde gedaante is, maakt hy, op welke eene wyze hy zich ook draaije, altoos een eyrond. Door de opening, door welke de draaden heen gaan, naar alle zyden te wenden, verdikt hy meer en meer het weefzel van het Kokertje. Zodanig is in het algemeen het maakzel van alle de Kokertjes van dit soort. 'Er zyn 'er, waar van het zamenweefzel zo fyn, zo in een gepakt is, zo dicht, dat zy geheel Vliesachtig schynen. Zommige onzer spinsters geeven aan haare Kokertjes eene meer uitgezochte gedaante, en zodanige eene, welke | |
[pagina 74]
| |
die van een omgekeerd Schip nabootstGa naar voetnoot(*). Het Kokertjes van den Zydeworm is, om dus te spreeken, gemaakt uit één stuk. De Kokertjes, welke de gedaante van een Schip hebben, zyn uit twee voornaame stukken te zamen gesteld, op de wyze van Schelpjes gevormd, en vereenigd met zeer veel netheit en konst. Ieder Schelpje is op zig zelf gewerkt, en bestaat uit een byna oneindig getal van zeer kleine krulletjes van zyde. Aan het voorste gedeelte van het Kokertje, 't welk het achtereinde van het Schip verbeelt, is een te rug overslaand boordje, waarin men eene zeer naauwe spleet ziet, welke de opening, voor het uitkoomen der Vlinder aldaar gemaakt, aanduidt. Aldaar konnen de beide Schelpjes zich van elkanderen verwyderen, en de Vlinder doorlaaten. Zy zyn met zo veel konst gemaakt en vereenigd dat zy veerkragtig zyn, en dat het Kokertje, waar uit het Diertje reeds is uitgekomen, zo wel gesloten schynt, als dat, waarin het nog huisvest. Door deeze vernuftige werkwyze is de Vlinder altoos vry, en het Popje in veiligheit. Onze Spinsters hebben allen geenen gelyken voorraad van zyde; en alle schynen zy, niet te min, zich aan het oog te willen onttrekken. Zy, die niet ryk genoeg zyn, om zich een goede huisvesting van zyde te maaken, vervullen dit gebrek door verschillende stoffen, die minder of meer grof zyn, welke zy met groote handigheid in het maakzel van haar huisje weeten in te vlechten. Zommigen vergenoegen zich met hetzelve met een dekzel van bladeren, welke zy, zonder eenige konst te zamen voegen, te overtrekkenGa naar voetnoot(†). An- | |
[pagina 75]
| |
deren bepaalen zich niet alleen tot het verzamelen en in een vlechten dezer Bladeren, maar zy schikken dezelve met eene zekere regelmatigheid. 'Er zyn 'er die het geheele weefzel van haar Kokertjes met eene stof, welke uit haar achterste voortkomt, en welke zy tusschen de draaden inwerken, bepoederen. Anderen vindt men, die zich van haare hairen ontdoen, en 'er een weefzel van maaken, dat half hair half zyde is. Andere planten, na zich van haare lange hairen ontdaan te hebben, dezelve rondom zich, en maaken 'er eene soort van schutpaalwerk van, in de gedaante eener wieg. Anderen, wederom, voegen, by de zyde en de hairen, een vetachtige stof welke uit het inwendig gedeelte van haar lichaam voortkoomt, en met welke zy de maazen van het weefzel, als met een vernis, digt stoppen. Anderen verbergen zich in het zand of de aarde, waarvan zy de korreltjes met zyde te zamen hechten. Anderen, eindelyk, die geene zyde hebben, booren zich in den grond, maaken 'er zich eene holligheid in, op de wyze van een Kokertje, en bestryken 'er de wanden van met eene soort van gom of lym. Eene andere soort, die veel vernuftiger is dan de voor- | |
[pagina 76]
| |
gaande, maakt een werk, over het welk men zich niet genoeg kan verwonderen. Wy hebben zo aanstonds Kokertjes gezien, welke de gedaante hebben van een omgekeerd Schip: zodanig is ook die welke deze soort aan haar Kokertjes geeft, dan zy maakt het niet van loutere zyde. Met haare Tanden weet zy kleine stukjes schors loste maaken, die van eene rechthoekige gedaante, en byna even groot en gelyk zyn; zy verzamelt dezelve met alle de zindelykheid en handigheid eens schrynwerkers, en maakt 'er de voornaamste stukken van haar Kokertje of Huisje van. Deze groote stukken zyn dus uit eene menigte zeer kleine stukjes, welke op elkander passen, te zamengesteld; dezelve zyn met de eindens aan elkanderen geplaatst, en met zyde vastgehecht. In één woord, men verbeeld zich eenig ingelegd of ruitwerk te beschouwen. Het is ook in Hout, waarin eene andere Rups werkt, maar niet met dezelfde konst. Haar Kokertje, van gewoone gedaante, bestaat geheel uit kleine onregelmatige stukjes, die van droog Hout zyn afgeknabbeld. Het geheim van dit Diertje bestaat in deze stukjes aan elkanderen te hechten, en 'er eene soort van Doos van te maaken. Het bereikt hier in zyn oogmerk, door ze eenige oogenblikken in zynen Mond te houden, door ze aldaar te bevogtigen, en door middel van een zeker lym, 't welk hem in plaatze van zyde gegeeven is, aan malkanderen te lymen. Uit dit mengzel maakt het zich een Kokertje, waarvan de vastheid byna die van Hout evenaart. De Vlinder heeft geen werktuig om het door te booren, waarschynelyk kan hy het week maaken. De Rups bezit een by uitneemendheid zuur Vogt; dit Vogt maakt het Kokertje zeer merkbaar week, en men heeft met rede gegist, dat het vooraf bereid was, om de Vlinder in staat te stellen van uit te konnen komen’. |
|