Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Historie der Stad en Meijerye van 's Hertogenbosch, als mede van de voornaamste daaden der Hertogen van Brabant, door Mr. J.H. v. Heurn, Oud-Schepen en Raad der Stad 's Hertogenbosch, en Griffier der Leen- en Tolkamer aldaar. IIde. en IIIde. Deel. Te Utrecht by J. v. Schoonhoven en Comp. 1777. In groot octavo 1015 bladz.HEt eerste gedeelte van dit werk bragt, als voorheenen gemeld isGa naar voetnoot(*), deeze geschiedkundige ontvouwing tot op den afstand der Nederlanden, door Keizer Karel, aan zynen Zoon Filip, in den jaare 1555; en dezelve wordt, in dit tweede en derde Deel, agtervolgd, tot op het Jaar 1729; of eene Eeuw, naa de verovering van 's Hertogenbosch, door de de Staatsche Wapenen, zedert welken tyd dit Gewest van Brabant, (of het thans genoemde Oostenryksche Brabant,) gescheiden was geworden. De Heer en Mr. van Heurn behandelt dit vervolg, even als de vroegere geschiedenissen, met alle oplettendheid, en een oordeelkundig gebruik, zo van de gedrukte als ongedrukte Stukken, welken hem in staat stelden, om dit onderwerp vollediger uit te werken, dan tot nog geschied was; weshalven de beoefenaaars onzer Vaderlandsche Geschiedenissen 'er nog al etlyke byzonderheden nader in opgehelderd of bevestigd zullen vinden. Geduurende het tydsverloop van 1555 tot 1629, toen 's Hertogenbosch Staatsch wierd, is de Historie der Stad en Meijerye ten nauwste verknogt met de Brabantsche Geschiedenissen; en ter deezer oorzaake behelst de voordragt van dat tydperk, overeenkomstig met het bedoelde van den Autheur, een beloop van het voorgevallene, zo in Brabant in 't algemeen, als in de Stad en Meijery in 't byzonder. Dat gedeelte levert ons des, met het voorgaande, eene doorloopende Brabantsche Geschiedenis van de eerste bevolking af, tot op het jaar 1629; in 't welke 's Hertogenbosch, na eene belegering van ruim vier maanden, op den dertienden September, tot de Staatsche zyde overging. Hier mede kwam vervolgens de geheele Meijery, hoewel niet zonder gestadige belemmeringen | |
[pagina 32]
| |
en tegenkantingen van de Spaansche zyde, in de handen der Staaten; dat zyn volkomen beslag kreeg, toen de Koning van Spanje, by de Munstersche Vrede, in den jaare 1648, dit Gewest den Staaten geheel en al afstond. Zints dien tyd, dat de Stad voor der Staaten overmagt moest bukken, laat onze Historieschryver de verdere Brabantsche Geschiedenissen, zo verre zy het Spaansche Bestier betreffen, aan eene zyde; als niet meer behoorende tot het onderwerp van dit zyn Geschrift; nadien de Stad, en voorts de Meijery, van toen af, van dat gedeelte van Brabant gescheiden, niet meer in dat voorige verband met het zelve stond. Hy geest dan voorts een meer bepaald gezet verslag nopens de lotgevallen van dit byzondere Gewest, tot op het Jaar 1729; met eene naauwkeurige melding van de gewigtigste gebeurtenissen, maatregelen en schikkingen aldaar, die, schoon ze grootlyks inzonderheid dat Gewest betreffen, egter ook in veele gevallen betrekking hebben tot 's Lands algemeene Geschiedenis. Uit dien hoofde verleent hy ons, met het voorstellen van dit alles, te gelyk een agtervolgend berigt van de merkwaardigste gebeurtenissen des Lands; vooral in zo verre, als Staats-Brabant, (of dat gedeelte van Brabant, 't welk tot de Staatsche zyde overgegaan was,) waar onder dan ook de Stad en Meijery behoorde, in dezelven deelden. By die gelegenheid maakt hy ook van tyd tot tyd gewag, van de herhaalde poogingen, die men in Staats-Brabant aangewend heeft, om, nevens de andere Vereenigde Gewesten, deel in 's Lands Regeering te bekomen; en dewyl zulks wel inzonderheid merkwaardig is, zullen wy het geen hy hier omtrent gemeld heeft, in deezen byeen brengen. ‘Na dat de Hoofdsteden van Brabant, en laatstlyk Antwerpen, (dus vangt hy aan,) aan Spanje overgegaan waren, hield men de overigen te gering, om op zig zelven geregeerd te worden. Deeze hadden, van de Algemeene Staaten, Wethouderen en Wetten ontfangen. Bergen op Zoom, dat altyd der Staaten zyde gehouden had, Breda en anderen, die gedurende den Oorlog verloren, en herwonnen waren, eischten in het jaar 1608, uit kragt der Utrechtsche vereeniging, in hunne vryheden, om ter Staatsvergadering mede te stemmen, hersteld te worden. Doch zy verwierven niets. De tyden waren toen reeds veranderd, en het gezag der Staaten te wel | |
[pagina 33]
| |
bevestigd, om het getal der stemmen te vermeerderenGa naar voetnoot(a). Na het overgaan van 's Hertogenbosch, de vierde Hoofdstad van Brabant, kwamen de Gemagtigden dier Stad, nevens die van Bergen op Zoom, zo voor zig, als voor die van de Willemstad, en Graave, in 't Jaar 1631, op het Stadhuis alhier, by elkander, om onderling te beraamen, op wat wyze zy, in de regeering der Vereenigde Nederlanden, zitting en stem konden bekomen. Bergen op Zoom wilde toen zig met die van 's Hertogenbosch niet inlaaten, voor en aleer deeze Stad zekeren verbandbrief, den zes- en twintigsten Maart 1609, tusschen de Brabantsche Steden gemaakt, ondertekend hadt. De inhoud daar van kwam hier op uit. ‘Dat vermits, gedurende de voorslagen eener vrede, tusschen Spanje en de Staaten, en naderhand by het maaken eenes Bestands, de Brabantsche Steden, die de zyde der Vereenigde Nederlanden hielden, zeker vertoog hadden overgegeeven, om in die handeling begreepen, en als Bondgenooten der Utrechtsche Vereeniging erkend te worden, als mede, om zitting en stem in de regeering der Vereenigde Nederlanden te bekomen, het welk niets te weeg gebragt had, dan dat de Algemeene Staaten verklaard hadden, dat by het sluiten des Bestands, de Steden, Dorpen en Gehugten van Brabant, die zy bezaten, daarin mede zouden begrepen wezen, en, na dien tyd, by hun beschermd worden: het welk dus niet dan tot nadeel der Brabanders uitgelegd kon worden. Dit was in den jaare 1609 den Staaten, doch zonder gevolg, vertoond. Die van Bergen op Zoom, Breda, en de Willemstad, hadden derhalven goedgevonden, op hun verzoek aan te houden, en om daarin te slagen, zig onderling te verbinden, om nimmer van de Utrechtsche Vereeniging, van den Hervormden Godsdienst, noch van elkander te scheiden, ook niet om wat oorzaak te gedogen, zig te doen scheiden: zy zouden gelyklyk hun oogmerk tragten te bereiken, en met raad elkander ondersteunen, tot welk alles zy zich met eede verpligt hadden.’ In dit alles bewilligde de Regeering van 's Hertogenbosch. De Gemagtigden dier stad sloegen voor, of het niet best ware, alvorens dit aan te vangen, den Prinse van Oranje hun voornemen bekend te maaken, en zynen | |
[pagina 34]
| |
bystand daar toe te verzoeken: na dit geschied was, kon men na bevind van zaaken handelen. Dit werd goedgekeurd, en men zond ten dien einde, van ieder Stad, twee Gemagtigden naar den Haage, welke de zaak zo bedekt als mogelyk moesten houden. De Gemagtigden verklaarden den Prinse hun voorneemen, en de redenen, met het regt dat zy daar toe hadden; zy verzogten hem, dat hy, als Baanderheer van Brabant, zig by de Steden geliefde te voegen. De Prins bedankte de Steden voor de eer, die zy hem aandeeden, en beloofde haar in deeze zaak, waar in hy begreep dat zy regt hadden, alle hulp en bystand te zullen doen; dan hy kon niet goed vinden zynen naam by dat verzoek te stellen: in zo een geval kon hy van geen nut wezen, want als verzoeker aangemerkt zoude men nalaaten zyn gevoelen daar over in te neemen. De Gemagtigden antwoordden hierop, dat de Steden op zig zelf geen Landschap uitmaakten, en dus geen stem vraagen konden: noodwendig moest 'er zig een der Baanderheeren byvoegen, om daar door een volkomen Lighaam van één Gewest te vormen: dit zoude ligtlyk by de Algemeene Staaten ook zo begrepen, en daarom het verzoek afgeslagen worden. De Prins antwoordde, dat hy oordeelde, dat het daar toe niet komen zoude. Men herinnerde hem zyne belofte, ten tyde van de overgaaf van 's Hertogenbosch gedaan, de Stad hier in te zullen helpen: niettegenstaande deeze belofte kon hy niet goed vinden, zig thans by de Steden te voegen; egter keurde hy goed, dat het verzoek op den naam der Steden, en daar in belang hebbende Leden van Brabant, geschiedde. Volgens zyn gevoelen kon men wel begrypen, wie daar door verstaan werd. De Gemagtigden beloofden, hier van verslag te zullen doen, en de gezamentlyke Gemagtigden der Steden, eer zy scheidden, beraamden, dat die van 's Hertogenbosch, in deeze, alléén op hunne voorregten, die een Hoofdstad van Braband toekwam, zoude blyven staan; de eene stad zoude de andere helpen, en die, welke door de Algemeene Staaten, aldaar, in eenige ampten waren gesteld, zouden die behouden, en als genaturaliseerde Brabanders aangemerkt wordenGa naar voetnoot(b). Hierop beschreef de Regeering van 's Hertogenbosch | |
[pagina 35]
| |
de Gemagtigden der andere steden. In deeze byeenkomst was men het gantsch niet eens, om dat die van 's Hertogenbosch eenige eischen deeden, die ik egter niet aangetekend vind, waarin de overigen weigerden toe te stemmen. Na lang overleg kwam men overeen, om de begonnen zaak, behoudens het voorregt van ieder stad, te bevorderen. Die van de Willemstad wilden weeten, of zy mede tot 's Lands Regeering zouden toegelaaten werden. De andere Steden verklaarden zig hier toe genegen, om dat de Willemstad in het verbond van den jaare 1609 begrepen was. Men kwam voorts overeen, dat die, welke in 's Hertogenbosch in eenige ampten gesteld waren, voor gebooren Brabanders zouden gehouden worden. Dit werd mede, ten opzigte van Steenbergen vastgesteldGa naar voetnoot(c): In het laatste van dit jaar 1631, ontfing de Regeering alhier eenen Brief van die van Bergen op Zoom, om eenige uit haar in 's Gravenhaage, tot vordering dier zaak te zenden. Het antwoord hier op was, dat die van Bergen op Zoom, en de andere steden, hunne Gemagtigden, in 's Hertogenbosch, met het begin des volgenden jaars wilden zendenGa naar voetnoot(d). By gebrek van aantekeningen in Stads Registers, kan ik het gevolg hier van niet verhaalen. Zeker is het, dat men zig by de byzondere Gewesten heeft vervoegd, en dus niets op deeze zaak gevolgd is’Ga naar voetnoot(e). Men heeft vervolgens, gelyk onze Autheur verder meldt, dit stuk in den Jaare 1647 hervat, waar toe Breda de eerste aanleiding gaf. ‘Deszelfs Regeering, zegt hy, magtigde Eenen uit haar herwaards, en ook eenen naar Graave. Deeze stelden voor, dat het noodig ware; dat eenigen uit de Regeeringen der Brabantsche Steden in den Haage te saamen kwamen, om daar omtrent middelen te beraamen, en toe te zien, dat, by de algemeene Vredehandeling, niets tot nadeel haarer Steden en derzelver Voorregten besloten wierd. De Regeering alhier kon daartoe niet komen. Zy gaf egter last aan eenen van haar, die om andere zaaken zig naar den Haage moest begeeven, te onderstaan, op wat wyze die zaak best onder- | |
[pagina 36]
| |
nomen kon worden; van dit voorneemen gaf zy aan de Regeering der Stad Graave kennisGa naar voetnoot(f). Kort hier na kwamen eenige Gemagtigden der Stad Breda herwaards; deeze verwittigden de Regeering, dat die van Bergen op Zoom, Steenbergen en Willemstad beslooten hadden, met allen yver eenige Gemagtigden naar den Haage te zenden. Zy oordeelden, dat de onwilligheid der Regeering alhier voor de gemeene zaak zeer nadeelig was, en verzogt, dat zy haare Gemagtigden, thans in den Haage, gelasten wilde, met de verdere Brabantsche Steden in onderhandeling te treeden, men zoude ten Hove hulp vinden. De Regeering nam hier op aan, mede eenige Gemagtigden tot dat oogmerk naar den Haage te zendenGa naar voetnoot(g). Zy benoemde daar toe de Stads eerste Pensionaris van BerestynGa naar voetnoot(h). De voorzittende Schepen, mede naar den Haage afgevaardigd, kwam eerlang te rug. Hy berigtte, dat 'er, om redenen, niets was in het werk gesteld: dit gaf hy in bedenking, of het niet best ware, daar naar te tragten, dat Staats-Brabant Staatsgewyze, gelyk de andere Nederlanden, bestierd werd. Voorts maakte hy bekend, dat alle de Gemagtigden in den Haage goedgevonden hadden, eenen hunner naar ieder Stad te zenden, om het goedvinden der Regeeringe daar over te verstaan: zy hadden 'er drie benoemd, om in den Haage te blyven, ten einde het goeddunken der Steden te ontfangen, en nu en dan over te zenden, wat zy, tot bevordering van dit werk, ondernomen hadden. Wanneer de zaak voltooid was, zouden de Gemagtigden der gezamentlyke Steden herwaards komen. De Regeering, die reeds begreep, dat 'er tot het bekomen van aandeel in 's Lands Regeering weinig hoop was, vond nogthans goed, dien voorslag, onder goeddunken van den Prinse, te onderstaan, om als dan daarop te besluiten; en gelastte haare Gemagtigden in den Haage niets, zonder haaren last, te verrigtenGa naar voetnoot(i). De Gemagtigden der Stad keerden eerlang te rug, met verslag: ‘Dat zy eenige aanmerkingen op het vertoog der Baanderheeren, Edelen en Steden van Brabant, toen het nog vereenigt was, gemaakt hadden, om die aan de Steden voor te houden. De Hoog- | |
[pagina 37]
| |
schout van 's Hertogenbosch, die zig in den Haage bevond, oordeelde, dat hy mede tot de handelingen toegelaaten moest werden, doch dit was hem geweigerd. Hy had zig deswegens by de Algemeene Staaten beklaagd, en hem was gezegd: dat de Hoogschout geen lid der Regeering was. Hierop was verstaan, dat ieder zyn regt op het papier zoude stellen, en binnen een maand ter Griffie overgeevenGa naar voetnoot(k).’ In het volgende jaar verscheenen, op hun verzoek, in de Vergadering van Schepenen alhier, de Drossard van Breda en de Amptman van de Graave. De laatste droeg voor: ‘Dat de Algemeene Staaten in het jaar 1588 beloofd hadden, dat ingeval de Staat, over eene Algemeene Vrede, of Overdragt der Landen, handelde, de Regeerders van Bergen op Zoom beschreven zouden worden. De Vrede was nu getekend; van deeze belofte had hy in den Haage gesproken; des oordeelde hy, dat, eer de bekragtiging der Vrede geschiede, het tyd was, om het afgebroken werk te hervatten.’ De Drossard van Breda verklaarde reeds tot dien einde naar den Haage gemagtigd te zyn, en verzogt, dat de Regeering eenigen derwaards wilde zenden, ook ten dien einde de Steden Bergen op Zoom, Steenbergen en Willemstad te beschryven. Schepenen antwoordden, dit aan de Regeering te zullen voordraagenGa naar voetnoot(l), gelyk geschiedde, waarop deeze eenigen, ter bestemder tyd, naar den Haage zondenGa naar voetnoot(m). Het verslag hunner verrigting was: ‘Men had den Prinse van de zaak kennis gegeeven, en hem verzogt, dat zyn naam als Baanderheer van Brabant, in het verzoek gesteld mogt werden; zy hadden verstaan, dat dit niet ingewilligt zoude worden, ten zy men men eerst onderstaan had, hoe de zaak zig schikken zoude. De Prins had hun verklaard het best te weezen, dat het verzoek, op den naam der Baanderheeren, en Steden van Brabant, geschiede. Hy had het ontwerp daar van goedgekeurd, zoude het overgeeven, en zyn belang daarin aanbevelen. Hy dagt, dat dit verzoek aan de byzondere Gewesten gezonden zoude worden; in dit geval zoude hy zynen naam en waardigheid bekend maaken. Zy had- | |
[pagina 38]
| |
den alle de leden der Algemeene Staaten hunne zaak aanbevolen. Tot nog toe was 'er egter geen besluit op genomen’Ga naar voetnoot(n). De Gemagtigden der Brabantsche Steden vervoegden zig, eenigen tyd hier na, by den Prinse, die hun zeide, dat hy het noodig achte, dat men zig tot de byzondere Gewesten wendde, en dat hy, in zo een geval, alles, wat behoorlyk was, zou toebrengen. Zyne Hoogheid vergunde hier toe brieven van voorschryvingGa naar voetnoot(o). De Regeering hier ter Stede schreef aan de anderen, om tegen den agtsten van Juni eenige Gemagtigden herwaards te zenden, om te overleggen, wat verder in deeze zaak te doenGa naar voetnoot(p). Men vond aldaar goed, zig onderling te verdeelen, om zig by de byzondere Gewesten te vervoegen’Ga naar voetnoot(q). De uitslag hier van was, gelyk de Autheur denzelven vervolgens breeder beschryft, dat de Afgevaardigden, meerendeels, een beleefd, doch geen beslissend, en veelal uitstellend antwoord verkreegen, als blykt uit de door hen ingebragte Rapporten, door onzen Schryver uit de Stads-Registers geboekt. Hier by bleef de zaak tot in 't jaar 1651, toen de Brabanders, in de bekende groote Vergadering, hun verzoek op nieuw aandrongen, waar van de Autheur nog het volgende meldt. ‘De Regeering van 's Hertogenbosch besloot het Verzoek der Baanderheeren en Steden van Brabant, by gelegenheid dier Vergadering, op nieuw levendig te maaken: hier toe benoemden zy zes GemagtigdenGa naar voetnoot(r). Deeze beschreven die der Brabantsche Steden, tegen den zesden January 1651, te Tilburg. Aldaar werd op welbehaagen der Regeeringe goedgevonden; dat zo haast men vernomen zoude hebben, dat de Groote Vergadering haare zitting begonnen had, men als dan, uit ieder Stad, eenen naar den Haage zoude zendenGa naar voetnoot(s). De Gemagtigden ver- | |
[pagina 39]
| |
trokken derwaards in de maand Februari. Zy maakten hunne redenen den Raad des Prinse bekend, met verzoek om hun de hand te bieden, doch bekwamen daar op geen volkomen antwoord; des vervoegden zy zig, by alle de Afgezondenen der byzondere Gewesten, aan wien zy hun verzoek schriftlyk overgaven, en leverden het vervolgens aan het voorzittend Lid der Vergadering over.Ga naar voetnoot(*) Op het overleveren van dit verzoek, den twee- en twintigsten Maart, verstond men, dat in de Groote Vergadering goedgevonden was, geene zaaken aan te neemen, dan zulken, die voorgesteld waren, om afgedaan te worden. De Gemagtigden verzogten daarom, dat de Algemeene Staaten geliefden toe te staan, dat zy mondeling hun regt voordroegen, of wel indien dit niet geschieden kon, dat dezelve als dan hunne stukken en bescheiden geliefden naar te zien, en daarop de gedagten der Byzondere Gewesten in te neemen, en dat, op hun regtmaatig verzoek, zodanig besloten mogt worden, dat zy in het gebruik hunner voorregten, volgens de gemeene vereeniging, ter vaststelling van welke die hoogwaardige vergadering voornaamlyk byeengeroepen was, eindelyk hersteld werden. Alle de ingeleverde stukken werden ten zelven dage in de Vergadering gelezen, doch het besluit daarop bleef uitgesteld. Ondertusschen lieten de Gemagtigden geenen tyd te loor gaan, en tragtten hunne zaak by die van Holland smaaklyk te maakenGa naar voetnoot(t). Zy gaven, ten dien einde, de stukken den Raadpensionaris Cats over, met verzoek, dat hy die in de Vergadering der Staaten van Holland geliefde te brengen, gelyk hy deed; en deeze vonden goed, de Brabantsche Gemagtigden voor de Leden, die ter zelver vergadeirng, wegens Dordrecht, Delft, Amsterdam, Rotterdam, Schiedam, Alkmaar, Hoorn en Enk- | |
[pagina 40]
| |
huizen, gekomen waren, te ontbiedenGa naar voetnoot(u). De Brabantsche Gemagtigden vertoonden nader hunne grieven, ten opzigte der voorregten van Brabant, wegens het blyven des Raads van Brabant buiten hun Gewest, het naturaliseeren van Vreemdelingen, ter bekoming van Ampten, het opleggen van lasten, zonder hen te hooren, en het besteden der penningen, uit hun land getrokken, tot zaaken, die hen niet raakten: zy vertoonden mede, dat de Servitiegelden niet te rug gegeeven werden. Verscheiden voordeelen noemden zy op, die de Vereenigde Nederlanden zouden genieten, in geval men de Brabanders hun eigen Geweest bestieren liet, welke ik egter niet geboekt vinde. Men beloofde zich hiervan veel goeds; doch de Vergadering van Holland scheidde, zonder dat 'er een besluit van gemelde Staaten, by de Groote Vergadering, ingebragt werdGa naar voetnoot(v). Andere Gemagtigden waren naar den Gelderschen Landdag gezonden: deeze bragten te weeg, dat de Staaten van dit Gewest goedvonden, dat hunne Afgezondenen by de Algemeene Staaten over het eigen bestier van Staats Brabant, en het stellen van het zelve, op een aandeel in de gemeene lasten, in gesprek zouden treden, alles egter ter hunner goedkeuringGa naar voetnoot(w). Ik vind van deeze zaak niet meer gemeld: zo dat ik gisse dat die daarby gebleven zal zyn.’ |
|