Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Overeenstemming der Godlyke Eigenschappen in het beraamen en daarstellen van 's Menschen Verlossing, door den Heere Jesus Christus: betoogd door W. Bates, Dr. der H. Godgel. Naar den vierden druk, uit het Engelsch vertaald, door E. Noteboom. Met ene Voorreden van J.H. Schacht, Dr. en Pr. der H. Godgel. enz. op 's Lands hooge Schole te Harderwyk. Te Utrecht by A. v. Paddenburg, en te Amsterdam by J. Wessing Willemsz. 1777. Behalven het Voorwerk en den Bladwyzer 715 bladz. in gr. octavo.IN dit werk ontvouwt de Eerwaerde Bates, die met het afloopen van de voorige Eeuw in 't nabuurig Engeland in ene algemene hoogachting deelde, de Leer van 's Menschen Verlossing, op ene soortgelyke wyze, als ons dezelve in de Schriften van Hervey, Booth en dergelyken voorgedragen word; des zy, die deze denkwyze toegedaen zyn, dit Geschrift met een volkomen genoegen zullen doorbladeren. Het behelst in dien smaek ene oordeelkundige ontvouwing van het Werk der Verlossing, voorgesteld in practicale Redenvoeringen, geschikt om de aenleidende oorzaek, den aenvang, voortgang en voltrekking van het zelve voor te dragen; met aentooning hoe Gods voortreffelyke Eigenschappen daer in op ene luisterryke wyze doorstralen; hoe groote voorrechten het Menschdom, door de verkondiging der Euangelieleere, te beurt gevallen zyn; en hoe de Christenen, van alle zyden beschouwd, onder de sterkste verplichtingen liggen, om hun geloof te vercieren met enen heiligen wandel, en ryk te worden in goede werken. - De Eerwaerde Bates is dus niet minder een ernstig Voorstander van de Leer der Deugd, dan van de Leer der Genade; en bestryd in zyne leerwyze hier en daer, de leiding van andere, die in oprechten gemoede oordeelen, dat zy de Leer der Genade in hare zuiverheid handhaven, schoon hunne denkwyze niet in alles eenstemmig met de zyne gevonden worde; dezelve bestryd vooral niet minder sterk het misbruik, dat mondbelyders onder de Christenen maer al te dikwerf van Gods Genade maken. - Meermaels gaet hy de zulken, die denkbeelden van Gods Genade in Jesus Christus voeden, ten nadeele van de Godzaligheid, ten sterkste te keer. Inzonderheid is hier toe by uitstek geschikt het ne- | |
[pagina 6]
| |
gentiende Hoofdstuk van dit Werk; als waer in hy zich verledigt, om te toonen: Dat de volkomenheid onzer Verlossinge hier in bestaet, dat Christus ons bevryd, zo wel van de heerschappy, als van de schuld der zonden: Dat de zaligmakende Genade in haer eigen aert op generleie wyze dient om het plegen der zonde aen te moedigen; en dat derzelver misbruik onteert, en den mensch in 't uiterste gevaer brengt: Dat de voortreflykheid van den Christelyken Godsdienst boven alle andere Godsdiensten zich hier in openbaert, dat dezelve de heiligheid des levens bedoeldt, bevordert en ook daedlyk te wege bragt, in hun die van harte gelooven. Het voorstellen van dit alles geeft hem aenleiding, tot ene ernstige vermaning, om naer de reinigheid van het Euangelie te leven; en om die vermaning te meerder kracht by te zetten, hecht hy 'er aen een bondig voorstel, nopens de groote verplichtingen, onder welken onze Zaligmaker ons gebragt heeft. De nadruk van dit voorstel heeft ons bewogen, hetzelve over te neemen: het luidt aldus. ‘Het zal, om ons op te wekken, van belang zyn, dat wy de groote verpligtingen, welke het Euangeli den Christenen oplegt, om heilig te worden, overweegen. Door dat verbond behaagt het de Heilige God, hun in de betrekking van zyne kinderen aan te neemenGa naar voetnoot(*); en gelyk in dien naam de natuur der heiligmaaking vervat is, zoo zyn ook daarin de beweegredenen van dezelve begreepen. Want zulk eene nauwe verwandtschap verpligt hun tot eene getrouwe onderhouding van zyne geboden, en om Hem met de grootste zorge naa te volgen, op dat de ader van zynen Geest en de kenmerken van zyn bloed in alle hunne daaden gezien moogen worden. Een ieder, die uit God gebooren is, doet de zonde nietGa naar voetnoot(†). Zig toe te geeven in het bedryven van dezelve is met het karakter van eenen Zoon van God onbestaanbaar en strydig teegen de heerlykheid van zyne Godlyke geboorte. Ja het naalaaten van het goede zoo wel, als het pleegen van het kwaade, kan met die betrekking niet bestaan. Het is daarom, dat de heiligheid een zoo uitneemend karakter van een waar Christen is, dat een Christen, en een Heilig, in de Schriften der Apostelen, een en dezelfde persoon zy. Die eerwaardige naam verpligt Hem, | |
[pagina 7]
| |
tot eene verheevener betrachting van deugd, dan de Heidenen zig ooit verbeeld hebben. Hy is verre beneeden hun, indien Hy hen niet overtreft; en indien Hy door hun word overtroffen, zal Hy met schande overdekt worden. Behalven dat, gelyk onze Verlosser, die door zoo veele titels recht op ons heest, door zyne Godlyke en menschlyke natuur, door zyn leeven en dood, door zyne heerlykheid en lydens, ons striktlyk gebied heilig te zyn; zoo heest Hy ook by zyn gebod een voorbeeld gevoegd: Wy moeten wandelen gelyk Hy gewandeld heest, en in de weereld zyn, gelyk Hy geweest is. De Apostel Paulus, om de Discipelen van Christus van alle zonden te rug te houden, en om hun tot eene algemeene heiligheid te overreeden, bedient zig van deeze aanmerking. Naa dat Hy de ongereegeldheeden der Heidenen gemeld hadde, om de Esezers van dezelve af te schrikken, zegt Hy hunGa naar voetnoot(*): Maar gy hebt Christus alzoo niet geleerd; dat is, zyn voorschrift en wandel leerde hun anders. En wanneer Hy de Romeinen beveelt: Als in den dag eerlyk te wandelen; niet in brasseryën en dronkenschappen, niet in slaapkaameren en ontuchtigheeden, niet in twist en in nydigheid; stelt Hy tegen alle deeze deugden het voorbeeld, dat Christus ons heeft voorgesteld: Maar doet aan den Heere Jesus ChristusGa naar voetnoot(†). De uitdrukking geest de pligt te kennen, dat wy, gelyk het kleed eevenreedig naar het lighaam is, zoo ook Hem in alle de deelen van zynen heiligen wandel moeten naavolgen. Het is niet te verwonderen, dat de Heidenen hunne neigingen tot wellust, of gramschap, den lossen teugel vierden, wanneer hunne Goden hun vertoond wierden, als te werken, op zoodaanig eene wyze, welk aan hunne ondeugden gezag byzettede: Semina pene omnium scelerum, à Diis suis peccantium turba collegit; gelyk Julius Firmicus hun te recht verwyt. Daar was geen schelmstuk, hoe tastbaar ook, of het hadde eene Godheid tot zyn beschermer. Zy vonden in den hemel eene billyking van alle hunne misdaaden, en wierden ondeugend door naavolgingGa naar voetnoot(§). Want het past den menschen naa te volgen, den geenen, dien zy volmaakt schatten, en aan wien zy zigzelven verantwoordelyk achten. Indien zy aan hunnen | |
[pagina 8]
| |
hoogsten God, den Rechter der weereld, de ondeugden als deugden toeschryven, wat deugden zullen 'er in de menschen dan beloond, of wat ondeugden gestraft, worden? Maar den genen, die den naam van Christus noemt, en in de zonde blyft, gedraagd zig het alleronbetaamelykste in de weereld. Want zulken leeven volstrekt strydig teegen hunne belydenis. Een onheilig Christen is weezenlyk een afvallige van Christus, om dat hy de opdragt, van hem in zynen doop gedaan, door zyne Godloosheid herroept. Ofschoon hy onze Zaligmaaker niet met zyne woorden afzweert, nochthans verloochent hy Hem met zyne werken. De hoogmoedige verloochent zyne needrigheid, de wraakzugtige zyne barmhertigheid, de laauwe zynen iever, de onreine zyne reinigheid, de gierige zyne goedheid en meedelyden, en de geveinsde zyne oprechtheid. Kan 'er wel eene zoo onbetaamelyke en ongerymde zaak zyn, dan zig voor Discipelen van zulk eenen Heiligen Meester uit te geeven, en nochthans door ongehoorzaamheid Hem te verloochenen? Wanneer de bloedige Schouwspeelen van de Zwaardvechters (Gladiatores) te Athenen voor de eerstemaal ingevoerd wierden, riep een wys man tot den meester der pryzen; dat zy het standbeeld en den altaar van de barmhartigheid uit de Stad moesten wechneemen, om dat 'er tusschen de Godin, welke zy voorwendeden te dienen, en dat wreede offer, welk zy tot vermaak des volks opofferden, geene de minste overeenkomst was. Het zoude de zulken, die zig niet ontzien de allerheiligste wetten te schenden, en het voorbeeld van Christus tegen te spreeken, beeter passen, dat zy hunne belydenis verlieten, en eene andere, die zig meer naar hunne begeerlykheeden schikt, aannaamen. Het is niet de naam van Christen, die de genen, die dezelve besmetten en onteeren, heiligt. Het livry van Christus te draagen, kan de genen, die hetzelve met hunne onreinigheeden bezoedelen, tot geene eere, maar het zal tot verzwaaring van hunne schuld verstrekken. Het is eene onbegrypelyke hoon, die onzen Zaligmaaker aangedaan word, en die de lasteringen der oude Heidenen doet herleeven, als of het Euangeli eene schuilplaats voor misdaadigers ware; wanneer de genen, die Hem Heere noemen, niet doen het gene Hy hun gebiedt. Ik weet, zegt Christus, de lastering der genen, die zeggen, dat zy Joden zyn, en [zy] zyn het niet, maar zyn | |
[pagina 9]
| |
eene Synagoge des SatansGa naar voetnoot(*). Zy, die belydenis doen van den Christelyken Godsdienst, en een onchristelyk leeven leiden, zyn gedoopte Heidenen; ja waarlyk, zy lasteren onzen gezeegenden Verlosser, als of Hy eene straffelooze vryheid voor zondaars hadde uitgeroepen. Zulke zondaars moogen zigzelven, met het voorgeeven en de uiterlyke vertooning, dat zy in Christus gelooven en op Hem vertrouwen, bedriegen; doch dit voorgeeven en die vertooning zullen zoo onvoordeelig zyn, als iedel. Christus zegt uitdrukkelyk: Niet een ieder, die tot my zegt, Heere, Heere, zal ingaan in het Koningryk der hemelenGa naar voetnoot(†). De bloote naam van een Christen kan hun voor den toorn van God niet beschermen. TertullianusGa naar voetnoot(§) vaart zeer heevig uit teegen zommigen zyner tydgenooten, die in hunnen handel en wandel geene blyken gaven van de voortreffelykheid en heiligheid van den Christelyken Godsdienst, van welken zy belydenis deeden, en die zigzelven inbeeldeden, dat zy God in hunne herten dienen konden, zonder dat zy Hem met hunne daaden gegehoorzaam waren. Dat zy: Salvo metu et fide peccare, zondigen konden zonder hunne vreeze Gods en hun geloof te verliezen. Om deeze groote teegenwoordigheid te weederleggen, stelt Hy dezelve in een overtuigend voorbeeld voor: Hoe est salva castitate matrimonium violare, salva pietate parenti venenum temperare; dit is zoo veel als de huwelyk's trouw te verbreeken, zonder de kuischheid te wonden; of een vader met vergif om het leeven te brengen, zonder in zyne pligt als een kind te feilen. En om zyne verontwaardiging te kennen te geeven, zegt Hy hun: Sic ergo & ipsi salva venia in Gehennam detrudunter, dum salvo metu peccant; laat hun hoopen, dat God hun in de hel zal straffen, zonder hunne vergeeving te benaadeelen, gelyk zy voorwenden, te zondigen, zonder de achting, die zy Hem toedraagen, te kort te doen. Tot besluit. Gelyk Jesus Christus, door zyne leere en leeven, onzen pligt klaarlyk geopenbaard heeft, zoo biedt Hy ons de hulp van zynen Geest, tot onzen bystand aan, door welken de onderhouding van de geboden van het Euangelie, niet alleen moogelyk, maar ook gemaklyk, is. En om ons tot gehoorzaamheid te verbinden, | |
[pagina 10]
| |
heeft hy de afvalligen zulk eene verschriklyke wraake gedreigd, en de genen, die het Euangeli gehoorzaamen, zulk eenen heerlyken loon beloofd, dat het, indien wy zulks oprechtlyk gelooven, onmoogelyk is, dat wy daar door niet op de gevoeligste wyze getroffen zouden worden; ja Hy heeft zulke bewyzen van derzelver waarheid gegeeven, dat het onmoogelyk is, dat wy dezelve niet gelooven zouden; ten waare de God deezer eeuw onze zinnen verblind hadde. Het is dierhalven eene zaak van rechtmaatige verwondering, dat de Christenen de kracht van het Euangeli in hunne daaden niet betoonen zouden. Hoe kan een redelyk schepzel gelooven, dat de straf der zonde, de eeuwige verdoemenis zyn zal, en eevenwel leeven in het moedwillig pleegen van dezelve? Zeeker Schryver, van de Kampernoeljes, die zomtyds voor geheele huisgezinnen doodlyk zyn geweest, spreekende, vraagt met verwondering:Ga naar voetnoot(*) Wat vermaak konde hun bekooren, om eene zoo gevaarlyke spyze te eeten? Nechthans kan men ze zoo wel toebereiden, dat ze met de minste schroom gegeeten konnen worden. Maar terwyl het zeeker is, dat de vermaaklykheden der zonde doodlyk zyn, kan dan iemand zig door zulke bekoorlykheden laaten verleiden, om dat gene te onderneemen, dat ongetwyfeld voor zyne ziel den dood zal te weege brengen? Laat het gevoel zelve oordeelen, en de vergelyking maaken tusschen alles, wat maar het tegenwoordig leeven tot vermaak in de zonde kan opleeveren, en wat de toekoomende dood zal ten weege brengen, om hetzelve te pynigen. Laat het vleesch eens zien, in wat smerten all' deszelfs genoegens zullen veranderd worden, en in welk vuur, geheel verschillende van dat der onreine begeerlykheden, het voor eeuwig branden zal. Daar beneeven worden wy tot onzen pligt aangemoedigd met de vaste toezegging van eene zoo uitneemende zaligheid, dat niet alleen de genieting daar van in de toekoomende weereld, maar de gegronde hoope van dezelve in dit leeven, ons waarlyk gelukkig maakt. Indien de loon klein, of de beloften onzeeker waren, zoude 'er eenig voorwendzel konnen zyn, waarom wy in het naakoomen van de voorwaarden, op welke dezelve verkreegen | |
[pagina 11]
| |
word, naalaatig waren. Maar dewyl de eerste oneindig groot is, en de andere zoo waarachtig is, als de God der waarheid, kan 'er dan wel eene krachtigere beweegreden uitgedagt worden, om ons heilig te maaken? Het is de uitgeleezene drangreeden van den Apostel: Dat wy moeten wandelen waardiglyk den genen, die ons tot zyn Koningryk en heerlykheid geroepen heest. De Heidenen waren in eene groote maate vreemdelingen, met de verborgenheden van eene andere weereld. Zy hadden maar eene schaaduw van waarschynelykheid. Wy hebben het licht der waarheid, dat ons uit den heemel is gebragt, door den Zoon van God, die ons eene zaligheid openbaart, welke waardig is om van ons met de hertelykste geneegenheeden en oprechtste dankbaarheid aangenoomen te worden. Maar indien de menschen door de natuurlyke reede, of het Godlyk geloof, niet werkzaam gemaakt worden: indien nog de schrik des Heeren, nog de zalige hoope, hun beweegen kan, om van de zonden tot heiligheid over te gaan, is hunne staat onherstelbaar. Hier in stemmen over een de natuurlyke en geestelyke reegelen van gezondmaakingGa naar voetnoot(*). Daar geen bytende, of verzagtende, middelen, vrucht doen, moet het mes gebruikt worden. Indien het onnutte lidt word afgesneeden, moet het deel waar van het gescheiden is, geschroeid worden. Indien het vuur geen vrucht doet, is het gezwel ongeneezelyk. Indien de bedreiging van het helsche vuur, door ongeloof en zorgloosheid, niet gevreesd word, en van geene vrucht is, om de zondaars te veranderen en te verbeeteren, wat is dit anders dan een voorteeken van den eeuwigen dood, die hun onvermydelyk en haastlyk zal overkoomen? En indien eene zoo klaare ontdekking van de heemelsche heerlykheid in de menschen niet te weege brengt een leevendig geloof, dat door de liefde werkzaam is, en eene leevendige hoope, die het harte en den wandel reinigt, wat kan men daar uit anders besluiten, dan dat zy geheel en al aardschgezind en ongevoelig zyn, en voor eeuwig van die zaligheid, welke zy nu verachten en verwaarloozen, zullen beroofd worden’? |
|