Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1778
(1778)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen, waar in de boeken en schriften, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden.Verklaaring over het Nieuwe Testamemt van Ch.H. Heumann, in deszelfs leeven Hoogleeraar der Godgeleerdheid, Wysgeerte en geleerde Geschiedkunde op de Hooge School te Gottingen. Tweede Deel. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Leeuwarden en te Franeker, by H.A. de Chalmot en D. Romar 1777. Behalven de Voorreden 435 bladz. in gr. octavo.ONs gezegde, tot aenpryzinge van dit Uitlegkundige Werk van den Hoogleeraer Heumann, by gelegenheid der afgifte van 't eerste DeelGa naar voetnoot(*), zal de Lezer, by 't doorbladeren van dit tweede Deel, nog nader bevestigd vinden; daer 't zelve, gaende over de Euangelien van Marcus en Lucas, verscheiden, zo zaeklyke als letterkundige, aenmerkingen behelst, die de overweging van hun, welken zich op de beoefening der Bybelbladen toeleggen, waerdig zyn. - 't Lust ons, tot een voorbeeld hier van, staen te blyven, op 's Mans voorgestelde gedachten, wegens de benoeming der zeventig Discipelen, Luc. X. 1; waeromtrent hy zich genoodzaekt vind, van het gewoone gevoelen af te zien. Men heeft, naemlyk, vry algemeen, als ene zekere waerheid aengenomen, dat Christus toen, by het gezelschap der twaelf Apostelen, een nieuw genootschap, | |
[pagina 2]
| |
uit zeventig Jongeren bestaende, gevoegd heeft, het welk, zo wel als het eerste, een blyvend genootschap zyn moest. Dit genootschap hebben zommigen aengezien als ondergeschikt aen de Apostelen, of althans minder dan dat der Apostelen; terwyl anderen echter beweren, dat ze den Apostelen geenszins onderworpen waren. Zyn Hoogeerweerde deze verschillende denkbeelden, die nogtans daerin overeenkomen, dat de zeventig Discipels een blyvend genootschap uitmaekten, voorgedragen hebbende, stelt dezelven onder het getal der doolingen, en laet zich voorts deswegens aldus uit. ‘Lukas zelfs baant ons den weg, om overtuigd te worden, dat dit gevoelen eene dooling is, door de wyze, op welke hy dit verhaal begint. Μετα ταίτα zegt hy, (hier op) is het gebeurd, het geen ik thans voor heb te verhaalen. Hy wyst ons daar mede na het voorgaande Hoofdstuk te rugge. Daar wil hy, dat wy de rede zullen zoeken, dewelke onzen Heiland bewoog, om deeze zeventig uit te zenden, en hen van het vermoogen, om wonderdaadige geneezingen te doen, te voorzien. Wy vinden daar, dat christus weinig tyds te vooren zyne twaalf Jongeren hadt uitgezonden, om niet alleen het Euangelie te verkondigen, maar ook om de Kranken, en die door den Duivel bezeeten waren, gezond te maaken. Toen deeze dit gedaan hadden, en van hunne heilige reize waren wedergekeerd, vervoegden zich veelen van die geenen, die zoo yverig in jesus geloosden, dat zy hem op zyne reizen geduurig vergezelden, (zie hand. I. 21.) tot bem en verzochten hem, dat hy hen ook als zyne Jongeren wilde aanneemen, en met het vermoogen, om wonderwerken te doen, uitzenden. Zy hadden, geduurende de afweezendheid der twaalf Apostelen, gelegenheid gehad om jesus te dienen, en dus, om met hem beter bekend te worden. Dit maakte hen vrypostig genoeg, om dit verzoek te doen. Lukas spreekt alleen van drie van hen, wegens het geen 'er met hun byzonder voorviel, Kap. IX. 57. enz. Christus stondt hun verzoek toe, en benoemde 'er zeventig van, om het zelfde te doen, het geen de twaalf Apostelen gedaan hadden. Deeze hadt christus, zonder eenig voorasgaand verzoek, en uit eige verkiezing, tot deezen post geroepen, gelyk lukas niet alleen, Kap. IX. 1. maar ook mattheus, Kap. X. 1. en markus, Kap. VI. 7. melden. Maar aan deeze zeventig gaf hy dit bevel op hun verzoek. Daarom zegt | |
[pagina 3]
| |
lukas thans niet, gelyk hy Kap. IX. 1. gedaan hadt: hy riep hen tot zich; maar hy benoemde (ανέδειξε) hen tot deezen post, dien zy van hem verzocht hadden. Waarom christus hun dit verzoek toestond, kunnen wy gemaklyk nagaan. Hy hadt door dit middel gelegenheid, om de geenen, die aan hem geloofden, in hun geloof te versterken, en veele ongeloovigen tot hem over te haalen, wanneer hy hun toonde, dat hy eene Godlyke kracht bezat, om niet alleen zyne gewoone Jongeren, maar ook veele anderen, met het vermogen, om wonderwerken te doen, uit te rusten. Daarenboven, hy konde door dat middel te kennen geeven, dat hy, naar zyn vertrek van deeze aarde, niet alleen zyne twaalf Apostelen, maar nog veele anderen, tot bekeering van Jooden en Heidenen zou uitzenden. Hy gaf dit zelf duidelyk genoeg te verstaan, toen hy, vers 2. tot deeze zeventig Jongeren zeide, dat 'er een groote oogst voor hem voor handen was, tot welke hy eene menigte van Arbeideren noodig hadt. Hy zondt dan nu deeze zeventig uit, nochtans met bevel, om gelyk te vooren de twaalf, binnen korten tyd weder tot hem te komen. Dat zy dusdanig een bevel van hem ontfangen hebben, kunnen wy daaruit opmaaken, dat zy allen, en wel allen op éénmaal, weder by hem kwamen, en hem van het geen zy verricht hadden, verslag deeden. En toen hadt hunne bediening een einde. Christus gebruikte hunnen dienst niet verder; zy keerden nu wederom tot denzelfden rang, waarin allen, die aan jesus geloofden, zich bevonden; en 'er was tusschen hen en de Apostelen nu voortaan wederom het zelfde onderscheid, het geen 'er te vooren geweest was. Zien wy uit dit alles niet duidelyk, dat onze Zaligmaaker op dien tyd geen nieuw gezelschap van Apostelen heeft aangesteld; en dat dit slechts een werk van korten tyd geweest is, het geen eerlang wederom een einde moest neemen; bygevolg, dat men grootlyks dwaalt, zo men 'er anders over denkt, en zich verbeeldt, dat 'er een tweeërlei genootschap van Apostelen heeft plaats hehad? Naa dit dan genoeg beweezen te hebben, zullen myne Leezeren my te eer hunne toestemming geeven, indien ik hun twee, meer dan gemeen bedreeven, Godgeleerden voorstelle, die voor my reeds dit gevoelen omhelsd, en de gemeene dwaaling verworpen hebben. De eerste is marcus antonius de dominis, dewelke in | |
[pagina 4]
| |
zyn boek, de republica Ecclesiastica, lib. II. cap. 3. § 4 & 6. oordeelt, dat christus toen geen bestendig genootschap van zeventig Jongeren heeft ingesteld; en de tweede franciscus burman, de oude, dewelke in zyne Exercitationes Academicae, p. 96, 99 en 101. schryft, dat die geene geduurzaame bediening was, maar alleenlyk voor eenen tyd lang ingesteld; en dat dezelve, zo ras zy tot christus wederkeerden, een einde nam. Nochans kunnen wy 'er hierby dit besluit uit opmaaken, dat christus, door deeze uitzending van de zeventig, te kennen gegeeven heeft, dat zy, naa zyne Hemelvaart, onder den naam van Evangelisten, door zyne Apostels, als Medehelpers zouden aangenomen worden, en met dezelve, aan de bekeering van Jooden en Heidenen, met alle naarstigheid arbeiden. Dat matthias onder dit getal geweest is, dewelke naderhand, in plaatze van den Verraader judas, als Apostel werdt aangenomen, gelyk ook joseph barsabas, kan men niet in twysel trekken, indien men zich te binnen brengt, het geen men hand. I. 21, 22, 23. geleezen heeft. Ook heb ik in myn Twistschrift nopens dit onderwerp, in 't Jaar 1741 uitgegeeven, meer dan waarschynlyk gemaakt, dat barnabas, sosthenes, en nog eenige anderen, welke naamen ons uit de gewyde Schriften bekend zyn, ja onze lukas zelf, mede onder dit getal der zeventig behoord hebben’. Deze uitlegging pryst zich, zynes oordeels, te meer aen, om dat dezelve ene oplossing aen de hand geeft, hoe 't bykome, dat niet alleen de andere Euangelisten van deze zending geen gewag maken, en juist Lukas, maer dat men ook in 't vervolg gene de minste melding van die zeventig vind, zelfs niet in zodanige omstandigheden, daer men ze anders, met en nevens de Apostelen, natuurlyk zou verwachten. Zulks is en blyft, in 't gewoone gevoelen, een onoplosbaer raedzel. Maer zo dra men bezeft, dat deze benoeming dier zeventig Jongeren slechts voor een korten tyd was, en dat zy, na verloop van dien tyd, als geen byzonder genootschap van de overige Leerlingen van Jezus onderscheiden waren, vervallen alle bedenkingen van dien aert. Voor 't overige is 't minder zeldzaem, dat Lukas dit geval byzonder aengetekend heeft, daer de andere Euangelisten 'er niet van gewagen, (hoedanig iets meermaels plaets heeft;) indien 't waer zy dat Lukas zelf ook een van deze zeventig Jongeren geweest is. |
|