hy zich genooddwangd vindt tot Zelf-Kitteling, en op de buitenspoorigste wyze zich daar aan overgeeft.
Behalven de reeds bygebragte bewyzen van den invloed des Oors, in dit Land, bewyzen veele onzer gewoone uitdrukkingen en spreekwoorden, waar uit men altoos de geesmeiging eens Volks kan opmaaken, dat het Oor het voornaamste en heerschende deel van ons geheele gestel uitmaakt. By voorbeeld,
Het Oor van den Vorst te hebben, begrypt een ieder dat zo veel zegt als een goed deel van zyn gezag, indien niet het geheel, te bezitten: ten klaarsten aanduidende hoe dien invloed verkreegen wordt.
Het Oor van een eersten Staatsdienaar te hebben, is bykans even voordeelig. Ik verwonder my over zulks niet, dat men zo dikwyls na 't zelve dingt, en ernstig poogt om het te verkrygen. Dan ik moet elk, die zyn Fortuin op deeze wyze zoekt te maaken, waarschouwen, dat hy zich strikt bepaale tot het ééne Oor: het toe te leggen, om beide de Ooren van een Staatsdienaar te krygen, is, hoe regtmaatig het ook zyn moge, zeer bezwaarlyk en met gevaar omgeeven.
Iemand het Oor geeven betekent, zodanig een Persoon te gelooven, door hem overtuigd te weezen, zich door hem te laaten leiden: alles geschiedende door het welgelukken van zyne pooging op dat veelvermogend Zintuig.
Iemand het Oor leenen, is iets minder; doch geeft te kennen eene gereedheid en geneigdheid in den Leezer om overgehaald te worden door nog een weinig Kitteling: te dier oorzaake is het leenen van het Oor een zeker voorteken van wel te zullen slaagen voor een bedreeven Kittelaar. Een Persoon, by voorbeeld, die het Oor leent aan een Staatsdienaar, zal wel haast in zyne belangen treeden; en wanneer eene Schoone het Oor aan een Minnaar leent, toont zy, ten minsten, eene geneigdheid om meer gekitteld te worden.
Doof te weezen, het Doove Oor toe te keeren, iemands Ooren te stoppen, zyn gemeene en bekende uitdrukkingen, om eene volslaagene weigering van eenen Persoon of Voorslag te kennen te geeven. In welk geval ik dikmaals heb opgemerkt, dat de handdaadige bewerking zich by de zinnebeeldige uitdrukking voegde.
Geen sterkspreekender voorbeeld kan 'er bygebragt worden van de groote waarde, altoos op deeze deelen onzes Lichaams gesteld, dan de bestendige gewoonte om de kragtigste begeerte, die men kan hebben tot eenig ding, aan te duiden, men zou 'er zyn Oor voor geeven, een prys zo groot dat dezelve zelden of betaald of gevorderd wordt. Getuigen hier van de groote menigte, die nog Ooren heeft, schoon zy ze zints lang, door dusdanige betuigingen, verbeurd hebben.
De spreekwyze over 't Hoofd en de Ooren in schulden of bezig-