Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerigt van de zeden, beginzels en eerdienst der Dunkards; eene zonderlinge volkplanting in Pennsylvania, ontleend uit een' brief van een heer, die zich eenigen tyd daar ophieldtGa naar voetnoot(*).(Uit het Engelsch.)
EPhrata, of Dunker town, gelyk zommigen die Stad noemen, is een kleine Stad, gelegen aan eene schoone klei- | |
[pagina 503]
| |
ne rivier of kreek, in een afgezonderde en romanesque valei, omtrent zeventig mylen van Philadelphia. Deeze Stad en de omliggende landen behooren aan eenen Godsdienstigen Aanhang, Dunkers of Dunkards geheeten; Menschen van zeer zonderlinge beginzelen en zeden. Zy zyn, voor het grootste gedeelte, Duitschers. Hun naam, zo men my berigt, is ontleend van de wyze waar op zy de nieuw bekeerden doopen; door dezelven in eene rivier te dompelen, gelyk de Anabaptisten onder ons de gewoonte hebben. Vast gaat het, dat zy, omtrent vyftig Jaaren geleden, hier eerst ten voorschyn kwamen; en niet als een Aanhang, uit eenig ander land herkomstig, zich te deezer plaatze nederzetten. Hun Genootschap schynt, egter, tegenwoordig in verval, niet boven de honderd persoonen haalende; schoon het te vooren talryker ware. Mannen en Vrouwen gaan beiden des Zomers in linnen, en 's Winters in wolle, gekleed. Hun gewaad bestaat uit een langen rok of tabbaart, met een gordel om den middel vastgemaakt; aan de schouders is een hoed of kap niet ongelyk aan die der Dominikaaner Monniken. De Mannen scheeren hair noch baard. Zy zyn, over 't algemeen yverig, goedaartig, en by uitneemenheid schrander. De Mannen en Vrouwen hebben byzondere wooningen, en een byzonder bestuur. Ten deezen einde hebben zy twee groote houten gebouwen opgerigt, het eene wordt door de Broeders, en het andere door de Zusters, der Maatschappye bewoond: in elk is een eetzaal en een vertrek tot het verrigten van den openbaaren Godsdienst: want de Mannen en Vrouwen komen niet zamen, zelfs in het volvoeren van hunne Godsdienst verrigtingen. Het overige der gebouwen is verdeeld in eene menigte van kleine Kamertjes of liever Celletjes, ieder juist groot genoeg om één persoon te huisvesten. Zy leeven voornaamlyk van Wortelen en Moeskruiden: de regels hunner Maatschappye, het eeten van vleesch niet veroorlovende dan by byzondere gelegenheden, wanneer zy een zogenaamd Liefde-feest houden: als dan eeten de Broeders en Zusters met malkander, in een groot vertrek, Schaapenvleesch; doch geen ander. Geen lid van 't Genootschap mag een bed hebben, dan in gevalle van ziekte. In elke kleine cel hebben zy een vaste bank, die tot een bed dient; en een | |
[pagina 504]
| |
klein houten blok strekt tot een hoofdkussen. De Dunkards staan geene gemeenschap toe tusschen de Broederen en Zusteren, zelfs de Huwelyksgemeenschap heeft by hun geen plaats. Eenigen hebben nogthans deeze bepaaling overschreeden, en het gewaagd zich in 't Huwelyk te begeeven. De Getrouwden worden, egter, niet langer aangemerkt als volkomen leden der Maatschappye, noch mogen onder 't zelfde dak of in dezelfde Stad met de Ongetrouwden leeven: maar zyn verpligt na eene plaats te gaan, omtrent eene myl van Ephrata gelegen, met den naam van den Berg Sion bestempeld. Zy blyven de kleeding hunner Broederen en Zusteren draagen, en worden, in andere opzigten, aangemerkt als leden der Maatschappye. Eene voornaame Leerstelling der Dunkards is, zo men my berigt: ‘Dat een Toekomende Gelukzaligheid alleen verkreegen kan worden door boetedoening en kwellingen deezes leevens, en, dat, even gelyk jesus christus, door zyn verdienstlyk lyden, de Verlosser werd des Menschdoms in 't algemeen, zo ook ieder Mensch, door een onthoudend en bedwingend leeven, zyn eigene Zaligheid kan uitwerken.’ Ja, zy gaan zo verre dat zy overtollige werken stellen, en verklaaren, dat een Mensch veel meer kan doen dan hy naar strikt regt verpligt is, en dat deeze overtollige werken, gevolglyk, tot behoudenis van anderen kunnen dienen. In deezer voege bedriegen zich deeze arme Menschen met ydele overleggingen, zoekende die Godsdienstige voldoening, welke alleen in den inwendigen staat der Ziele kan gevonden worden, in hunnen uiterlyken toestand. Godvrugtige en gelukkige gemoedsgesteltenissen, in de daad, hangen veel min af van uitwendige omstandigheden dan de meesten zich verbeelden. Dwaaslyk verwaarloozen de Menschen agt te geeven op de Godvrugtige aandoeningen, of eene geestlyke gemeenschap aan te kweeken met den Vader der Geesten, en denken dan zich zelven te verontschuldigen, door hun lot in dit tegenwoordige leeven, als ongunstig tot die oogmerken, te beklaagen. Zy die, in 't zweet huns aanschyns, hun dagelyks brood winnen, verbeelden zich gereedlyk, dat zy, zich in ruimer en gemaklyker omstandigheden bevindende, meer tyd zouden hebben om op hunne eeuwige belangen te denken: doch de bezittingen vermeerderen niet, of hunne zorg en moeite wast in evenredigheid aan, en zy voelen zich meer met drukten omzet en min vry dan voorheen. - Anderen denken dat zy, door volstrekt alle gemeenschap en | |
[pagina 505]
| |
verbintenis met de rest des Menschdoms af te breeken, door in sombere wouden te gaan, door zich in holen en spelonken te begraaven, door zich alle de schuldelooze voldoeningender Natuure te ontzeggen, op de allerzekerste wyze, zich in 's Hemels gunst aanbeveelen, en geheel overeenkomstig leeven met het denkbeeld, 't geen zy van de Heiligen op aard vormen. Doch zy moeten, in de eerste plaats, aanmerken, dat zy te vergeefsch onderneemen hunne eigene verkeerde zielsgesteltenissen te ontvlieden, die hun, in de afgescheidenste schuilhoeken, zullen vervolgen en plaagen: en ten anderen overweegen, dat zy, door op deeze wyze uit de wereld te gaan, alle gelegenheden verliezen, die hun by mogelykheid kunnen voorkomen, om duizend tedere aandoeningen op te wekken, duizend daaden van medelyden, liefde en goedwilligheid te verrigten. Behalven de twee groote Gebouwen hier boven vermeld, hebben de Dunkards verscheide kleinder Huizen, voornaamelyk tot handwerken geschikt. Want zy bewerken verscheide dingen met veel kuntst en vlyts. Zy hebben eene zeer geschikte Oliemolen, Papiermolen, en eene Drukkery. Zy maaken Pergament, Leder, Linnen en Wollen Stoffen, meer dan genoeg is tot eigen gebruik. De Zusters toonen haar vernuft in 't vervaardigen van Waschkaarssen, aartige papieren Lantarens, en verscheide soorten van bordpapieren Doozen, die zy aan de Vreemdelingen, die haar komen zien, verkoopen. Desgelyks vermaaken zy zich met het schryven van geliefde Schriftuurplaatzen met groote Letteren, kunstig opgecierd met trekken en bloemen. Deeze schriften zyn veel eer het werk van geduld dan van vernuft: verscheide zyn in lystjes geplaatst en hangen aan de wand, om haare Godsdienstvergaderplaats op te cieren. Nog maar een stuk ten opzigte van de Dunkards, zal ik hier in opmerking neemen, naamlyk de byzonderheid van hun Muzyk. Op eene leuze door een myner vrienden gegeeven, noodigden de Zusters ons in hunne Kapel; en, op eene ry gaande zitten, begonnen zy een haarter Godvrugtige Liederen aan te heffen. De Muzyk hadt weinig of geen vernuftige toonvallen; maar bestond uit eenvoudige lange nooten, op 't welluidenst zamengesteld. De vier stemmen werden, door deeze Zusters, gezongen met zoete, heldere en zagte stemmen; en tevens met eene nauwkeurigheid in maatklank, die verwonderlyk was. Het is onmogelyk myne aandoeningen te deezer gelegenheid te beschryven. De Zangeressen zaten met neergeboogen hoofden, in een geheel staatige en vernederde | |
[pagina 506]
| |
houding; haare weezens waren bleek en mager ingevolge van haare leevenswyze; haare kleeding was wit en gansch schilderagtig, en haar Muzyk trof de ziel. Ik begon bykans te denken, dat ik my in de wereld der geesten bevond, en dat alle voorwerpen rondsom my lugtgewestisch waren. Met één woord, de indruk, welke die vertooning op my maakte, bleef my eenige dagen op 't sterkste by, en ik zal ze, nimmer, geheel vergeeten. |
|