den anderen; maar dit heeft bovenal plaats, wanneer men verkeerde en kwade oogmerken heeft, dan kan men gene getuigen velen.
Met hoe meêr nare en akelige omstandigheden een geval vergezeld gaat, des te ysselyker is het. - De Dood is natuurlyk verschrikkelyk; nochtans vind men menschen, die 'er niet voor vrezen. - Dan laat de Dood eens met alle zyne ysselyke omstandigheden op dezulken aanvallen, ik houd my verzekerd dat hy hun angst in 't hart zal jagen.
Wanneer men, bemerkende dat men iemand verveelt, hem nog langer blyft vermoeijen, mag men te recht van de grootste onbillykheid, van de grootste onwellevenheid, beschuldigd worden.
Hoe dikwils zouden wy ons de zwaarste ongelukken berokkenen, of een rampzalig uiteinde hebben, als wy alleen onzen gang bestierden, als wy alleen onze daden rigtten. - Dan eene onzigtb're hand waakt gestadig goedertieren voor ons, en bestiert onzen gang, tot ons eigen best. - O aanbiddelyke Voorzienigheid, die veelal dat geen ten goede bestiert, 't welk wy ten kwade bedagt hebben.
Zommige Menschen klimmen langzaam, en als by trappen, tot het toppunt van geluk; anderen schielyk en onverwagt. - Dan de laatsten loopen nog veel meêr gevaar, om uit de hoogte, waartoe zy gestegen zyn, in de laagte ter neder te storten.
Ouders mogen hunnen Kinderen Schatten nalaten: maar de rykste Schat, welken zy hun kunnen nalaten, is de Deugd.
Als iemand groote bezittingen heeft, gelukkig is hy, zo hy ze zichzelven door een kwaad gedrag niet onwaardig maakt.
Onze Geluk-Zon kan even schielyk dalen, als ryzen. Voorspoed is dikwils gelyk aan eenen ligten nevel. Weldaden verkeren wel eens in Straffen. - Dit doet ons zien, dat wy wezentlyk geen wettigen eigendom op de Goederen van deze wereld hebben: maar dat de Wettige Eigenaar ons dezelven slegts leent.
Een al te groot vertrouwen is dwaas, dit heeft al dik wils iemand bedrogen, en is velen nadelig geweest. Maar in 't geheel geen vertrouwen te hebben, al de wereld te wantrouwen, is meest altyd een bewys van een slegt Karakter, van een bestaan, dat zelve ten eenemaal ondeugend is.
Een Mensch, die uit een Voordeligen Stand tot elende vervallen is, kan aan zynen vorigen staat nimmer gedenken, zonder dat het gewigt zyner rampen 'er merkelyk door verzwaard worde.
Een opregt, edelmoedig Man loopt wel eens gevaar van bedrogen te worden: dan het geschied zo dikwils niet als men wel meent; en gebeurt het al eens, hy weet 'er zich vry wel in te schikken, zonder dat 'er zyne rust door verstoord word.
Een Ongeluk kòmt nooit alleen, is eene oude Spreuk. - Doch het is niet minder waar, dat een geluk den meesten tyd met een geluk vergezeld gaat, en 'er gemenelyk onmiddelyk van gevolgd word.