Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 451]
| |||
Brief van Petrus Camper,
| |||
[pagina 452]
| |||
verlooren te hebben, om dat hy den Steen niet langer aanstonts uithaalde; maar op den dag, tot de heelkonstige geneezing bestemd, alleenlyk op de wyze van Hawkins, de uit en inwendige snede tot in de Blaas deedt. Deeze verrigt zynde, dat hy als dan den Lyder, als reets genoeg hier door afgemat, te bedde bragt, die door de opening in de Blaas onderwylen, aanstonts dit groot voordeel ondervondt, van het water gemakkelyk, en zonder smert, te loozen, en derhalven van geene hevige prikkeling en persing meer te gevoelen. Ofschoon de Heer louis de wyze van Hawkins volgt, keurt hy nogthans alle andere zydelingsche manieren als die van Rau, Chezelden, Le Dran enz. even geschikt, wanneer men aan dezelve gewoon is. Des daags naa deeze bewerking beschouwt hy de wonde nauwkeurig, en merkt zorgvuldig op, welke poogingen de wyze natuur reets gedaan heeft, of werkelyk doet, om den Steen voort te stuuwen? Hy wagt zomwylen tot den Derden, Vierden, zelfs tot den Vyfden dag, eer hy met eenig werktuig den Steen voorthaalt; 't welke als dan meestal, zoo gemakkelyk, en met zoo weinig smert voor den Lyder gelukt, dat het alle geloof te boven gaat. Zyn 'er meer Steenen dan een? zoo gebruikt hy dezelfde voorzigtigheid, en wagt op de gunstige gelegenheid om wel te slaagen. De groote voordeelen van deeze vreemdschynende handelwyze kwamen my zeer aanneemelyk voor, en ligt afteleiden uit de vergelyking met allerleye andere vreemde Lighaamen, welke door de kracht der goede Natuur, tot verbaazens toe, door middel van den etter, langzaam, en byna zonder smert naar buiten gebragt worden. Hout, glas, kogels, en het afscheiden van groote beenstukken enz. leveren daar van dagelyks de allerklaarste blyken op. Ik begreep derhalven ligtelyk, dat de Steen, als een vreemd Lighaam zynde, zig mede, op dezelfde wyze, gemakkelyk eenen weg moest baanen. Ook was my niet onbekend, dat Steenen, naa de gewoone Konstbewerking agtergebleeven, op gelyke wyze van zelven waren uitgedreeven, bynaa zonder weeten des Lyders. Ik twyffelde daarom geenzints aan den goeden uitslag van deeze zeldzaame geneezingswyze. De Heer louis bevestigde wyders deeze nieuwschynende manier met het gezag van Pieter Franco, als die dezelve reets vóór ruim twee Eeuwen, met veel naadruk, aangepreezen hadde. Het boek van Franco had ik toen geen tyd om te leezen, | |||
[pagina 453]
| |||
en, als ik Parys verlaaten hadde, geene gelegenheid om het magtig te worden; ik beloofde UL. het uittrekzel daar van naa myne te huiskomste, om dat ik dit zeldzaam en schoon Werk, als een geschenk my door wylen den Hooggel. Heer Profr. roëll, in den Jaare 1758, gedaan, in myne boekerye bewaarde. Ik noeme het zeldzaam om dat het niet gevonden wordt in de Groote Bibliotheek van de Leidsche Hooge Schoole, ook niet in die van Franeker en Groningen. Nog in de verzamelingen der voornaamste Heelmeesters door Gesner en Uffenbach uitgegeeven. Haller evenwel schynt de waarde van deezen Heelmeester wel gekend te hebben. Bibl. Chir. Tom. I. §. CXXIV. p. 211. Des niet tegenstaande heeft hy met minder aandagt gelet op deeze zoo zeer pryzenswaardige manier. Het opschrift van P. Franco's boek, om weder te rug te keeren, is Traité des Hernies enz. en Traité tres ample des Hernies gedrukt te Lion 1561, in 8vo. In den Jaare 1556, is het, volgens Hallers aantekening, onder eenen anderen tytel uitgegeeven. In dit stuk verhandelt hy zeer veele der voornaamste Heelkonstige geneezingswyzen, en is zeer breedvoerig over het Steensnyden. In het XXXII. Hoofddeel, spreekt hy over het afmatten der Lyders, wanneer 'er meer dan een Steen plaats heeft; zeggende zeer uitdrukkelyk bladz. 128: ‘Zommige hebben hunne Lyders zoo lang onder handen gehouden, tot dat zy stierven, het zoude beter zyn, de Konsthewerking in twee reizen te doen, gelyk ik in het vervolg toonen zal, dan den dood te verhaasten. - Ondertusschen zoo ontlast zig het water eenige dagen gemakkelyk, om dat de wond open is, ofschoon 'er nog een Steen in de Blaas overgebleeven zy. - Het is wel waar, dat men den Steen, als hy zig in de geëtterde wonde vertoont, of in dezelve rust, niet zonder smert uithaalen kan, (bladz. 129.) Echter moet men den Steen niet trachten uit te haalen, dan wanneer de Lyder zonder koortze is, en niets hem hindert; want meestentyds vertoonen zy zig van zelven in de wonde, het zy 'er een, of meerder zyn. En als dan is het zeer ligt te doen om ze uit de wonde zelve te haalen. Dog zoo zy van zelven niet nederzakken, of zig aanbieden, moet men de manieren, door my te voren aangeweezen, in het werk stellen, enz.’ Vervolgens bladz. 133. ‘Als de Steen groot, of getakt is, kan de Lyder onder de handen dood blyven, zoo door de pyn, als bloedstorting. - Ik vinde het als dan beter, | |||
[pagina 454]
| |||
gelyk ik dikwerf gedaan hebbe, de bewerkinge in twee reizen te doen, enz.’ Franco beschryft die wyze van doen in het volgende Hoofddeel, bladz. 134. Chap. 33; leerende, ‘dat men eerst de insnede zal doen volgens de algemeene wyze, en gedaan zynde een steekwiek in de wonde zal brengen - en vervolgens geene moeite zal doen, om den Steen aftehaalen, zoo die bygeval zig niet van zelve aanbiedt. - Anders zal men den Lyder verbinden, en naa eenige dagen, wanneer men wel bewust is, dat de Lyder geene koortse heeft, en in goeden staat is, zal men den Steen af haalen, als die zig in de wonde aanbiedt, gelyk meestentyds gebeurt, en ik zeer dikwerf gezien hebbe. - Dog zoo die zig als dan niet aanbiedt, zal men den Steen met de Vingers door den endeldarm nederwaarts werken enz.’ Hy noemt deeze zyne manier (bladz. 138,) zeer zonderling, en door geenen Heelmeester voorgesteld, en laat 'er op volgen, ‘Het luidt in de daad vreemd zynen Lyder dus gerust te laaten liggen, geduurende 5 of 6 dagen, min of meer, naa dat men de snede gedaan heeft. Echter is dit zeker, dat Lieden van gezond oordeel, wanneer zy de redenen overwoogen hadden, 'er ten uitersten over voldaan geweest zyn, en waarlyk ook behoorden te zyn. Wyders bevestigt hy dit doen met proeven op Lieden, die meer dan een Steen gehad hadden, welker tweede en volgende Steenen by het eerste, en de volgende verbanden, van zelven uitgekoomen waren. - (bladz. 139.) Naa dit alles opgemerkt te hebben, zegt hy, heb ik altoos deeze manier gevolgd, en nimmer den Steen aanstonts naa de gedaane snede afgehaald, als hy zig van zelven niet aanbood, maar gewagt, gelyk ik boven gemeld hebbe.’ Zie daar het geene P. Franco met zoo veel oordeel als nauwkeurigheid hier omtrent der Naakoomelingschap heeft naagelaaten; en de manier van den Heere louis door een uitmuntend gezag bevestigd! Zy verschilt echter hier in een weinig van Franco's manier, dat Zyn Eds. de wonde niet opvult, maar aan de Pis den vryen loop laat, op dat hier door de Lyder niet te vergeefsch gepynigd worde. Zy zal by UL. waarschynelyk te grooter ingang vinden, wanneer ik hier byvoege, dat Hildanus, in zyn uitmuntend Werk over het Steensnyden, Cap. XVI. pag. 730. et seq. deeze manier ten uitersten pryst, en aanbeveelt, 't welke ook Manget schynt bewoogen te hebben, om het woordelyk in zyne Bibl. Chir. p. 274. Tom. I, overteneemen. | |||
[pagina 455]
| |||
Voeg hierby, dat Fr. Colot mede zomwylen de Steensnyding in twee reizen oeffende. Zie daar over, zyne Traité de l'oper. de la taille ouvrage posthume. Paris 1727. bladz. 182, de l'operation faite en deux tems. Hy zegt, dat die manier, in den Jaare 1684, veel gerugt maakte aan het Hof, en dat de Koning deeze uitvinding prees. Colot schynt toen aan Franco niet gedagt te hebben. Echter is aan te merken, dat hy dit alleenlyk in de zulken deedt, die te zwak waren, en niet al te groote smert leden van den Steen; anders immers wil hy pag. 183, 184, dat men den Steen terstont naa de Insnyding zal af haalen. Ingevalle van te groote zwakheid wil Heister mede, (Chir. P. II. Sect. V. Cap. 141. §. 13. pag. 921. Edit. 1739,) dat men Colot's manier zal volgen, of wanneer 'er meer dan een Steen in de Blaas is, dat men de andere eenige dagen naa de snede zal afhaalen, gelyk Saviard Obs. de Chir. Ao. 1702, p. 206, ook schynt gedaan te hebben. Deeze gevallen, hoe verschillende ook van het algemeene Leerstuk van Franco en van louis, bevestigen, nogthans, de mogelykheid, en de goede uitkomste van deeze manier. Het groote oogmerk van den Heere louis, om door de snede den Lyder van zyne hevigste pynen te verligten, wordt van gelyken, door zeer veele groote mannen in de Geneeskonst, bevestigd; ofschoon zy dit voornaamelyk aanpreezen, wanneer de Steen te groot was, om uitgehaald te konnen worden. De Baron van Swieten in zyne uitlegging op de §. 1437, van boerhave, p. 365. E. over te groote Steenen om aftehaalen spreekende, zegt, dat in zulk een geval niets overblyft dan eene opening in het perinaeum te maaken, om uittogt te geeven aan de pis, met deeze byvoeging leniuntur sic mala, licet non tollantur, redditurque vita tolerabilior. Van Swieten zegt wyders, ib. p. 366, dat Douglas dit met een goeden uitslag gedaan heeft, en dat de Beroemde Fransche Heelmeester Collet dit mede onderstaan hadde. Dog ik heb rede te gelooven, dat het Fr. Colot of Collot moet geweest zyn, om dat dezelfde waarneeming, door van Swieten waarschynelyk op het gezag van Douglas aangehaald, gevonden wordt in de waarneemingen van Colot. ib. pag. 188. Onderwylen blykt het uit Avicenna, dat het openen van de Urethra, in geval van pyn in het Wateren door een Steen veroorzaakt, reets voor eenige eeuwen in gebruik geweest is. Deeze zyn zyne eigene woorden. F, en 19. Tract. I. Cap. 6. p. 673. in zeer slegt Latyn overgebragt. Et quando urina fit difficultas, et retinetur causa lapidis vesicae, et non est semita ad scindendum propter aliquid quod prohibet, aut propter time- | |||
[pagina 456]
| |||
rem. Tunc de hominibus est aliquis, qui = in eo quod est inter anum et testiculos, sciffuram efficit parvam; et ponit in ea cannulam, ut egrediatur ex ea urina, et removeatur mors, quamvis vita sit non tranquilla. Dat is, ‘wanneer 'er groote smert in het wateren is, of de pis wegens een Steen in de Blaas weerhouden wordt, en 'er geene mogelykheid is om den Steen te snyden, het zy eenige omstandigheid of de vreeze des Lyders dit belet, zoo zal een kundig man - eene kleine opening snyden tusschen den aars, en den balsak, en daar in eene pyp steeken, om het water te ontlasten, ten einde de dood verschooven worde, ofschoon de Lyder hier door geene volkomene ruste vindt.’ Hoe groot onderwylen de voordeelen van Franco's manier, door louis weder te voorschyn gebragt, en met vrugt geoeffend ook zyn mogen, zoude men echter in Amsterdam verplicht zyn en den Lyder en de Geneesheeren, vooral die amptshalven by de konstbewerking tegenwoordig zyn moeten, eerst wel in te prenten, wat men voorneemens was te doen, en met welk een oogmerk? eer men dezelve onderstont te volgen. Yder een immers, voor al de hedendaagsche Steensnyders, zyn 'er op uit, om den Steen in den minsten tyd af te haalen. De Beroemde Le Cat pleeg hier in de allergaauwste te zyn, en UE. weeten zoo wel als ik, hoe zorgvuldig men te Amsterdam gewoon is op het Horologie te zien, om de juiste minuuten aan te tekenen, die besteed zyn tot deeze konstbewerking! De Manier van P. Franco, door louis weder op nieuw geoeffend, beoogt meer het waare geluk des Lyders, dan den roem des Heelmeesters omtrent zyne gaauwhandigheid. Zy schynt my even daarom toe in alles de voorkeur te verdienen, en waardig te zyn, dat ik dezelve UL. als wel eer myne Toehoorders, en als de voornaamste Heelmeesters van Amsterdam, aanpryze. Moest ik my ooit in de noodzaakelykheid bevinden, om deeze Konstbewerkinge zelf te doen, ik volgde voorzeker de uitmuntende voorbeelden van Franco, en van mynen waarden Vriend louis, omdat zy en op ondervinding, en op de Natuur zelve, gegrond zyn. Gezag alleen komt niet te passe, wanneer men het heil zynes Medemenschs bedoelt; ik beooge daarom alleen het geluk der Maatschappye; en, ofschoon ik onder geene onmiddelyke verplichting ligge om anderen te onderwyzen, zoo beminne ik de Heelkonst te zeer, dan dat ik op zoude houden myne gedagten over dezelve anderen mede te deelen. Ook vordert dit myne verplichting als mensch, en als Lid der zaamenleeving. | |||
[pagina 457]
| |||
Het was te wenschen, dat der Edele Achtbaare Regeeringe van Amsterdam voorgedraagen wierde, het gevaar van zommige Keuren omtrent het SteensnydenGa naar voetnoot(a), schoon met de allerbeste, en in der tyd prysselykste, inzigten gemaakt. Hoe smertelyk valt het niet den Lyder, wanneer zoo veele, en dikwyls onkundige, den snystaf in de tedere, en reets te veel gefolterde, Blaas nederdrukken en beweegen? Die tyd zal eens koomen; UL. yver, en het vertrouwen op UWE. kundigheden zullen dit uitwerken, en Gylieden zult zelfs naa Uwen Dood hier door den ongelukkigen Lyderen aan den Steen hun smert verligten.
Klein Lankum, den 13 September 1777. petrus camper.
|
|