Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijManier eener bereiding van demercurius sublimatus corrosivus.
| |
[pagina 449]
| |
℔ uitgekraakt ZeezoutGa naar voetnoot(b) 1½ ℔ ruuwe Salpeter, 2 ℔ Kwikzilver, en 2 Oncen reeds bereiden Mercurius Sublim. Corros. - Men weet, dat men, in het bereiden van Sublimaat gewoon is, de Levende Kwik te ontbinden in sterk water, niet anders als om dezelve te mortificeeren, maar alzo ik de onderbrenging der Levende Kwik op eene andere manier kan te weeg brengen, en de vereischte Salpeter, na het uitdampen des waterigen Geests des Salpeters, aan de Kwik toegezet, op zig zelven, by de Specie kan mengen, zo hebben wy reeds veele moeite uitgewonnen: tot dat einde dan ook is het, dat het Mengsel den reeds bereiden Sublimaat word toegevoegd, om de onderbrenging des Kwiks te verhaasten. - Ik vryve dan de Mercur. Sublim. zeer fyn, in een groote steenen mortier, en de Levende Kwik daaronder; altoos wel zorgdraagende, dat de opryzende fyne Stofdeeltjes my door inademing niet kunnen benadeelen; vervolgens voege ik hier de Salpeter by, die reeds vooraf moet fyn gevreeven zyn; indien de Kwik zig nog niet dooden laat, zal men met bygieting van een half once sterk water zeer veel en schielyk vorderen. Op het oogenblik, dat het poeder zwart word, en de Kwik vermengd is, doe ik de alvorens in een andere mortier fyn gemaakte gecalcineerde Vitriool, in het mengzel, en doorgaans na een half uur vryvens het gepoederde gekraakte Zeezout. Na dat dit alles wel ondereen gemengd is, heb ik een glaaze Kolf in gereedheid, 8 a 9 duimen afgebrand, boven zynen Buik, die groot genoeg moet zyn, om niet meer dan tot de helft, door dit mengsel, gevuld te worden. Deeze afgebrande, halfgevulde Kolf stel ik in een Zandbad, de bodem van de yzeren pot slegts met een weinig zands bedekkende, op dat de Kolf daar byna onmiddelyk aanrake, en met zo veel zands aangestrooid van buiten, als het mengzel de vles van binnen gevuld heeft. Dan, met een zagt vuur beginnende, dampt 'er een Salpeter zuur water uit, het vuur vermeerdere ik nu en dan, zo dat in 5 a 6 uuren dit vogt vervlogen is, en zig reeds bloemen opheffen. Waarom ik een papiere muts op de Kolf zette; en het vuur trapswyze vermeerdere, tot dat de yzeren Pot gloeje, het Zeezout | |
[pagina 450]
| |
en de Vitriool, op de Salpeter aangevallen, hebben deszelfs zwaarderen geest, nu ook uitgedreeven; de geest van het Zeezout, door de Vitriool te weeg gebragt, heeft intusschen deszelfs plaats ingenoomen, en het metaal zeer naauw, met zig vereenigd en verbonden, en in zo verre vlug gemaakt, dat de Kwik zig aan de bovenzyde, van den Buyk des Kolfs, onder de gedaante van eene opgeheevene witte korst gezet heeft. Agt a negen uuren ben ik gewoon, na de uitwazeming van het eerste Vogt, met dit vuur aan te houden, of wel zo veel langer, of korter, dat ik geen Sublimaat op de oppervlakte van de in de Kolf zynde Specie, die zig als een hoop Sneeuw zoude vertoonen, meer waarneeme. Alles koud zynde, sla ik de Kolf voorzigtig aan stukken; neeme de Sublimaat daar uit; en hebbe bekomen 38 oncen, dat is, na aftrek van de reeds bygevoegde Sublimaat, 18 oncen uit ieder ℔ Levende Kwik. Zorgvuldig hebbe ik de losse bloemen, boven in de Kolf gesublimeerd zynde, van den zamengedrongenen Sublimaat afgescheiden, alzo het my door figuratie, onder het Microscoop, gebleeken is, hoe allerverschrikkelyks Corrosief de Sublimaat zelve is, dat deeze bloemen, in puntigheid, dezelve verre overtreffen. Middelerwyl kan ik niet verby aantemerken, dat ik uit myne Proeven, onlangs voorgedraagen, (zie Hedendaagsche Vaderlandsche Letteroef. Mengelw. pag. 411, enz.) geleerd hebbe, hoe veel Levende Kwik en hoe veel Zoutzuur wy in eenen goeden Mercur. Subl. Corr. aantreffen; de Nederploffing met de Kalk zal ons dit best leeren. Ik verkreeg daardoor uit 30 greinen Sublimaat 19 greinen Nederplofzel, en met vlug Loogzout, by het zelfde vogt te gieten, nog 4 grein; dat is 23 grein. Dog dit alles is geen zuiver Kwikzilver; reeds heb ik toen aangemerkt, dat de zoutzuure puntjes in de Kalkaarde treeden, terwyl het Caustieke des Kalks zig aan het Metaal legt, en zeer naauw verbind. Hoe veel nu dit vuurdeel des Kalks weegt, leert ons de Beroemde J.F. Meyer in zyn Scheikundige Proeven over de Kalk. Zie Nederduitsche Vertaling, pag. 144. Alwaar wy zien, dat 10 dragma van diergelyke Nederplofzels, 8 dragma Levende Kwik oplevert, en meer zoude kunnen opleveren, indien geene Kwikdeeltjes, door de overhaaling, verlooren raakten. Uit dit alles kunnen wy derhalven berekenen, dat een dragma Mercur. Sublim. Corros. ten minsten 40 greinen Levende Kwik en 20 grein Zoutzuur bevatten. Amsterdam, 8 Sept. 1777. |
|