| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Gods goedheid over ons, ten opzigte van het geopenbaarde woord, en onze daar uit volgende verpligting, om de Kristen leeraars, als uitleggers der Godlyke openbaring, hoog te achten.
(Vervolg van Bladz. 404.)
De voorheen afgegeven beschouwing van Gods Goedheid over ons, ten opzigte van het geopenbaarde Woord, bragt my tot het besluit, wat wy daar uit af te leiden hebben, met opzigt tot de Kristen-Leeraars, die ons dat Woord verkondigen; 't welk my derhalven, volgens de gemaakte verdeling myner Verhandeling, nu nog wat nader staat aan te dringen.
IV. Ik had my naamlyk in de vierde plaatse voorgesteld, uit de opgenoemde voorregten af te leiden, dat wy ten duurste verpligt zyn, onze Leeraars ten allen tyde hoog te achten, en denzelven nimmer kleinigheden aan te doen, veel minder te verachten; om dat men in hun ook gebreken en zwakheden ontdekt, die ze, als menschen van gelyke beweging als wy, met ons gemeen hebben. - Een onderwerp, dat te meer onze oplettendheid vordert, ter oorzake dat 'er velen gevonden worden, die zich hier omtrent schandelyk en ondankbaar gedragen.
Het is in de Eeuw, welke wy beleven, ook onder onze Nederlands, voorwaar tot schande der Natie, by velen, tot die hoogte van losbandige baldadigheid gekomen, dat ze 't een zeker point van eer agten, met al wat ernstig is, met al wat naar Godsdienst zweemt, te spotten. Dezulken zyn vooral nooit meer verheugd, dan wanneer zy, met de uiterste kleinagting, met de diepste versmading, van de Verkondigers van het Euangely spreken mogen; zy maken, in alle gezelschappen, in alle byéénkomsten, onder allerlei slag van menschen, 'er opzetlyk hun werk van om met hun vernuft te willen schitteren, door alles voort te brengen, wat zy maar met mogelykheid kunnen, om de Geestelykheid op
| |
| |
een bespottelyken trant door te stryken. - Om aartig te wezen, verzinnen zy alles, wat naar hunne gedachten dienen kan, om die menschen als het slegtste, het veragtelykste, en het schadelykste slag, dat 'er in eene Maatschappy te vinden zy, af te schilderen; ten einde hen onder de onnutste Meubels der Zamenleving te brengen; men kan het, volgens de zodanigen, niet alleen zonder hun stellen, maar ze zien hen aan als zulken, die de Maatschappy bederven en verpesten. - Luiden van dien stempel, welke dus te werk gaan, zyn doorgaans van die welgemanierde, die wellevende Vrygeestjes, welker opperste verdieping het minste gestosfeerd is, of in wier brein geen verstand gevonden word. - Vrygeestjes van den eersten smaak, zo ligt als de ligtste veeren; copyen van Originele Engelschen of Franschen, welken zy in kleeding, manieren, eten, drinken, slapen, waken, denken en redeneren naäpen. - Dan, laat ik, in eene ernstige zaak, ernstig blyven. 't Is waar hunne redeneerwyze toont best, van hoedanigen Geest zy gedreven worden; en hoe ze niet verdienen, dat men één enkel woord ernstig met hun wissele; om dat zy noch voor ernst, noch voor verstand, vatbaar zyn. - Edog, ik wil hun grootere eer aan doen, dan zy verdienen: ik zal hun een oogenblik te spraak staan, en dat moet genoeg wezen.
In welk eene taal, of onder wat beschaafde Natie, zal het kwaadspreken, het benadelen van zyn Evenmensch, 't zy in deszelfs Goederen, 't zy in deszelfs naam en eer, de betekenis dragen van Wellevenheid? Zal zulks niet veel eer een bewys opleveren van onwellevenheid; ja, dat verder gaat, van een staal van laagheid, van bekrompenheid van Geest; en, dat nog hooger klimt, van de uiterste kwaadaartigheid? Wat kan men tog vuiler, wat boozer uitdenken, dan, met de grootste verachting en laagheid, van Luiden te spreken, welken ons niet in 't minste beledigd hebben. - Zulks is, voorwaar, eene vuile, eene Godlooze Kwaadaartigheid. - Dan dit overtreft alle hoogte van Boosheid, kwaad te spreken van Menschen, welke der Maatschappy het grootste nut aanbrengen: en tot die hoogte is de baldadige Kwaadaartigheid dezer Deïsten gestegen. Zy verachten en bespotten de beste Leden der Maatschappy, en zoeken hun alle eer en goeden naam te ontroven; zelfs zouden zy met genoegen zien, dat zy onder de Zamenleving ten eenemaal wierden uitgeroeid. Brengt dit dan de Leer der Deïsten, of hunne Zedekunde mede? Zyn dit algemeen aangenomen gevoelens onder hen? Zo dat waar zy, dan zeker
| |
| |
zou hunne Zedeleer verderfelyk, de allerschadelykste wezen, die 'er te bedenken is; eene Zedeleer, geschikt om alles in de Zamenleving te verwarren, en de gansche Maatschappy te bederven. - Dan ik deed hunne Leer te kort, als ik dit op rekening van alle de Bestryders der Openbaring plaatzen wilde. Geschikte en eenigermate redelyk denkende Deïsten zyn dien trap van hoogte noch niet beklommen, schoon zy ook anders denken mogen, dat onze Leeraars onnutte Stamkinders van den Staat zyn, en dat men 't geld, aan hun te koste geleid, beter en nuttiger zou kunne besteden. - Dezulken spannen veeleer alle hunne kragten zamen, om de Godlyke Openbaring van onder de Kristenen te verbannen; waardoor dan, indien het hun gelukte, de Uitleggers der Heilige Schriften van zelve ten eenemaal onnut en overtollig zouden worden. - Hier uit volgt dus, dat de Leer der redelykste en geschiktste onder de Bestryderen der Godlyke Openbaring, hoewel ze zo ver niet gaan, als velen hunner Losbollen, echter ook daar toe mede werkt, en 'er de geschiktste aanleiding toe geeft. De beter gemanierde Deïsten nemen eenen omweg, om het zelfde einde te bereiken, waar anderen regelregt en langs den kortsten weg na streven; beide bedoelen zy dezelfde oogmerken; beide werken zy uit dezelfde gronden; 't onderscheid is alleen daarin gelegen, dat de een het doet op eene minder hatelyke wyze, dan de andere. Intusschen zal iemand, die wel denkt, met gene mogelykheid ontkennen kunnen, dat deze Leer eene deur opent tot zeer vele verderselyke ongebondenheden; behalven voor het Zedelyk bestaan van elk mensch nadelig, ten uitersten schadelyk voor de gansche Maatschappy.
Maar ik heb genoeg gezegd met betrekking tot hunne Zedeleer ten dezen opzigte, en zal daarom dezelve niet nader ontleden; maar nog kortelyk aanwyzen, hoe onbetamelyk het gedrag der zulken zy, die het tot een punt van eer achten, en wanen te toonen, dat ze hunne wereld, grondig verstaan, wanneer zy van de Uitleggers der Godlyke Openbaring met versmading spreken. - Welk eene ongeschikte Wellevenheid is het, te spotten met al wat naar ernst zweemt! - Welk eene lage Geestigheid, zyn vernuft te willen toonen, door met Luiden te spotten, die niet tegenswoordig zyn, en zich dus niet kunnen verdedigen! Om dat men waanwys in zyne eigen oogen is, meent men te veel verstand te bezitten, om het te onderwerpen aan de eenvouwigheid der Heilige Schriftuur; en hier uit verbeeld men zich het regt te hebben, om met al wat Godsdienst
| |
| |
heet, om met elk, die den Godsdienst als een noodzakelyken pligt erkent, om vooral met de Uitleggers der Godlyke Openbaring, de Verkondigers van het Euangely, den gek te scheren, hen te veragten, en, ware het mogelyk, by al de Wereld gehaat te maken. Hoe onbezonnen is 't te denken, dat men daartoe eenig regt heeft, om dat men dwaas genoeg is, van zyne oogen te sluiten voor het helderste Licht, en dat gene duisternis te noemen, het welk de wereld verlicht! - Het is 'er ver van daan; geen mensch heeft ooit dat regt, zelfs niet omtrent denzulken, die grovelyk dwaalt. - Zou ik mynen Naasten laagheden mogen aandoen, om dat ik meen dat hy van den regten weg afdwaalt? Zou ik my mogen toeleggen, om hem by al de wereld als een onnut Meubel in de Maatschappy te doen voorkomen, om dat ik my verbeeld dat hy minder verlicht is dan ik? - En zullen deze Spotters zich verbeelden het regt te hebben, om een ieder te verachten, die de Godlykheid van de Schriftuur erkent? - Menschen, die dat wanen, zyn voorwaar pesten in de Maatschappy, Verstoorders van de algemene rust, en de verderfelykste Meubels onder de Zamenleving. - De Rede, daar zy het alleen meê stellen kunnen, schenkt hun zulk een regt niet. De Wet der Natuur verbied zodanig eene handelwys ten strengste; zy leert alle menschen, dat men niemand leed mag aan doen, of beledigen; en daar is geen stand of omstandigheid te begrypen, in welke de Natuurwet zulk eene handelwys zou veroorloven. - Het is dan eene hooggaande, eene tergende Kwaadaartigheid, den Leeraren van het Evangely smaadheden aan te doen. Het loopt aan tegens alle menschelykheid, tegens alle goede Orde, en tegens eene geschikte Zamenleving. - De Natuurwet leert zelfs, dat wy allen Menschen Liefde toedragen en gunst bewyzen; dat wy niemand beledigen, maar allen goed doen zullen. - Waar van daan meent men dan het regt te hebben, om op eene tegengestelde wyze te handelen? Waarom meent men, dat men de Openbare Leeraars zo veel smaads mag aandoen? Hoe
is men zo geweldig op hun gebeten? - Staan deze Uitleggers der Heilige Schriften die Wereldsgezinde Vrygeestjes, op alle plaatzen, en in alle gevallen, ook te magtig veel in den weg? willen zy hen daarom uit de Maatschappy verbannen? is het ook, om dat hun hart ten eenmaal boos en verdorven is? of komt het ook daar van daan, dat dit alles by hen te zamen loopt? - Hoe 't ook zy, hun gedrag ten dezen opzigte is, naar uitwyzen van dit alles, ten
| |
| |
ste onbetamelyk. - Dan al lang genoeg ons bezig gehouden met Lieden, welke zo veel eers niet verdienen; en niet waardig zyn, dat men 'er eene lange redewisseling mee houde. - Wy keren liever weder te rug tot ons voorig beredeneerde, waar uit wy ten laatste dit wettig gevolg trekken, dat wy Kristenen ten duurste verpligt zyn deze Predikers van het Euangely ten allen tyde hoog te achten.
Wanneer wy in aanmerking nemen het nut, dat de Leeraars der Maatschappy aanbrengen, en hen van dien kant beschouwen, dan is het ontegenzeggelyk, dat zy achtingswaardige Leden der Zamenleving zyn; en dat elk lid der Maatschappy onder de duurste verpligting ligge, om den Bedienaren van het Euangely die achting te betonen, welke hun redelykerwyze toekomt. - Het is, (om het bovengezegde, nopens het belang dat wy in hun hebben, als Uitleggers der Openbaring, niet te herhalen,) de pligt van eenen Leeraar, de Menschen te onderwyzen, te leren, te vermanen en te bestraffen, als ze van het regte spoor afdwalen; hen met zagtmoedigheid te leiden; de Orde in de Maatschappy in stand te houden, en te voorkomen, dat niemand der Leden tot uitsporigheden oversla. - En als men de Maatschappy in het gemeen beschouwd, zal men zeker gereedlyk toestemmen dat zulks, door het bestier van brave Leeraars, grootlyks bevorderd word. Van welk eene nuttigheid een braaf Leeraar voor eene Gemeente zy, is allerovertuigendst te bemerken, wanneer men 't oog slaat op Gemeentens, die eenen langen tyd harderloos zyn. Wel dra verwilderd alles; de losbandigheid neemt hand over hand toe; zonden en gebreken vermenigvuldigen; de Godsdienst raakt in verval; de pligten, welken men elkanderen, zyn eigen zelven, en vooral aan het Opperwezen verschuldigd is, worden allerwege verwaarloosd; de goede orde verkeert in wanorde; men vind nergens de behoorlyke gehoorzaamheid aan de Overheden; de beste wetten en instellingen worden baldadig met voeten vertreden; en elk verbeeld zich boven dwang en Overheden verheven te zyn. - Gene burgerlyke wetten, gene lighamelyke straffen zyn in staat om de menschen te beteugelen; als ze niet, uit een anderen grond werkende, van het kwaad, dat in het plegen van wanbedryven gelegen is, overtuigd worden. Hy die zich van kwaaddoen onthoud, alleenlyk om de Lighamelyke Straf, daar tegengesteld, te ontwyken, die zal, zo dra hy zich buiten het gezigt der wereld bevind, en gelegenheid tot
zondigen krygt, zich zelven terstond door zyne verkeerde overheerschende driften laten wegslepen. Tot zulk
| |
| |
een verkeerd gedrag slaat wel dra een aantal der Leden eener Gemeente over, als zy de bestiering van eenen Leeraar derven. 't Is wel waar, dat alle Predikanten de bekwaamheden niet bezitten, om hunne gemeentens behoorlyk te bestieren, en dat 'er tusschen hen en derzelver leden wel eens verschillen en twisten ryzen, welken oneer aan den Godsdienst doen, en geweldige verwarringen onder de Leden veroorzaken. - Dan deze gevallen zyn ver af van algemeen te wezen; enkele keren gebeurt dit; en dan is 't veeltyds nog maar met een gedeelte der Gemeente. Komen deze verschillen uit een kwaad gedrag van den Leeraar voort; wel dra word 'er zorg gedragen, dat hy zyn gedrag verbetere. Ontstaat het uit eene kwade uit eene verkeerde bestiering, uit eene te groote strengheid, het zal zulke nadelige gevolgen niet na zich slepen, als men in eene Gemeente ondervind, welke de bestiering van eenen Harder geheel en al mist; en, wil men 't ten ergste nemen, laten de gevolgen zo erg zyn, als men zich verbeelden kan, die gevallen zyn maar zeldzaam. Het is een zeer klein getal, dat zo handelt, in vergelyking met de zulken, die hunne Gemeente met verstand bestieren, met Wysheid leiden, en alles aanwenden, wat in hun vermogen is, om de goede Orde onder dezelven te bewaren, ten einde der Menschen tydelyk en eeuwig geluk te bevorderen; die, met inspanning van alle hunne vermogens, ten allen tyde, en by alle gelegenheden, alle ernstige poogingen aanwenden, om dat wigtig en noodzakelyk stuk uit te werken. Hoe gezegend de vrugten van den arbeid zulker Leeraren zyn, leert ons de dagelyksche bevinding ten overvloede. In Gemeentens, van dusdanige Leeraren voorzien, heeft eene geschikte Zamenleving plaats. In Gemeentens, die zo bestierd, en geleid worden, (en hoe velen zyn 'er van dat zoort in ons Land, de Hemel zy gedankt, niet te vinden?) daar heerscht Vrede, Eendragt, Liefde, Gehoorzaamheid aan de Wetten, en de Overheden, door God over den Mensch gesteld. De Gemeente over 't geheel, zo
niet ieder Lid in 't byzonder, tragt die pligten waar te nemen welken men aan het Opperwezen, zich zelven, en den Evenmensch verschuldigd is. - Daar heerscht geene vadsige Luiheid, noch verwaarloozing zynes Werks, door zich slaafachtig over te geven aan de Wellusten der Weelde en Dartelheid. De Leeraar zorgt voor het bestaan van elk huisgezin, door een ieder te vermanen tot het naarstig waarnemen van zyn beroep, en brengt hier door eene vlytige arbeidzaamheid te wege. Hy leert hoe eene naarstige hand gezegend word; en hoe men verpligt zy voor Vrouw, voor Kinderen,
| |
| |
voor naastbestaanden en voor behoeftigen te zorgen. - Hy waarschouwd elk een tegen het schandelyk misbruiken der geschonken gaven, en de Verkwisting, die vernielende bron, en verderfster veler huisgezinnen. Hy gaat alle ongebondenheid in de Zamenleving tegen, en zet een ieder aan tot een geregeld gedrag en geschikte Levenswys. Hy bewaart onder zyne Leden den Vrede en eensgezindheid; en leert hoe men verpligt zy allen menschen goed te doen; een ieder als zynen Naasten aan te zien en te behandelen, en hun eene Liefde toe te dragen als zich zelven. Hy leert hun alle gezellige pligten; en vermaant hun tot het betragten van dezelven; gemerkt dit de Bron is van de welvaard, den Bloei en 't waar geluk van een Volk. Overal, waar men deze pligten verwaarloost, ziet men eene verkwyning onder de Leden der Maatschappy ontstaan; de menschen worden ruw en onhandelbaar, de Zamenleving is vol verwarring, twist en tweedragt; terwyl een hatelyk gevolg van allerlei zoort van nadelen, alle geschikte orde in de zamenleving verwoest; waarop het gansch Gemenebest aan 't kwynen slaat, of, dat dikwils nog hooger klimt, geheel en al tot zynen ondergang neigt. - Tegens zulke nadelige gevolgen waken brave Leeraars, door gepaste waarschouwingen en trouwhartige vermaningen; die, daar zulke Predikanten een grooten invloed op de gemoederen veler menschen hebben, niet wel konnen missen, van zeer wenschlyke gevolgen en gezegende Vrugten voort te brengen.
Van zulk een nut zyn de Leeraars in betrekking tot 's menschen tydelyk bestaan; ten opzigte van 't geluk en 't genoegen, dat men op aarde genieten kan; zo veel brengen zy toe, om het zelve uit te breiden, en den hoogsten trap van volmaaktheid te doen bereiken, dien het hier op de wereld beklimmen kan. - Zo werken zy niet weinig mede om eene gansche Maatschappy te doen bloeijen en in luister te brengen. - Uit aanmerking dezer voordelen, welke de Leeraars het algemeen dus toebrengen, verdienen zy, voorwaar, als de nuttigste Leden der zamenleving beschouwd, hoog geacht, en in waarde gehouden te worden. Maar, dit is nog het minste gedeelte, dit is nog het geringste van hunnen arbeid; als betreffende slegts ons tydelyk welzyn, de rust en Vrede onder de Leden van een Gemenebest. Het voornaamste hunner bediening heeft zyne betrekking op 's menschen eenwig welwezen; op een stoorloos geluk, dat eerst begint, na het afleggen van ons tydelyk leven. - De zorg en het opzigt over onstervelyke Zielen is hun door den God des Hemels toevertrouwd:
| |
| |
het is hun voornaamste Werk, dit hunne eerste bezigheid, zwaarwigtig voorwaar; dog niet minder treffelyk en heerlyk. Wat kan 'er edeler bedagt worden, dan te arbeiden, ter bevorderinge van het eindeloos volmaakt geluk van zynen Naasten! waar is 'er eene bediening, die deze, uit dat oogpunt beschouwd, in heerlykheid en voortreffelykheid evenaart, veel minder overtreft? Alle aardsche eerampten, hoe luisterryk ook, moeten ten dezen aanzien daar voor zwigten: zy mogen het geluk der Maatschappy tot in het late nageslagt bedoelen en bewerken; 't is tog maar een tydelyk geluk, dat schielyk voorby vliegt, en spoedig een einde neemt; waartegen het hier bevorderde een Geestelyk, een eeuwig, een onveranderlyk Geluk is. - Hier toe poogt een Geestelyk Herder zyne Kudde te brengen: de zorg voor dat eeuwig welzyn der Gemeente, aan zyne leiding toevertrouwd, houd den Leeraar gestadig bezig, ten einde dezelve zo te bestieren, dat hy haar tot de hoogste Gelukzaligheid op moge leiden. - Met zulk eene vlyt moet een Bedienaar des Godlyken woords bezield wezen, om zyne bediening, die van zo veel gewigt is, wel waartenemen. Een getrouw Herder tog omhelst met lust, met het innigste genoegen, alle de belangens van de Leden zyner Gemeente; zyn yver word verdubbeld, naarmate dat de belangens van meerder gewigt zyn; en nergens straalt zyn yver vuriger in door, dan wanneer het op de eeuwige de volmaakte Gelukzaligheid aankomt. - Welk eene treffelyke Bediening, dog aan hoe vele moeite en arbeid niet onderhevig! - Dan hoe gelukkig zyn wy, hoe gelukkig is ons Land, daar wy met ruimte kunnen betuigen, dat ver de meesten der Leeraren in onze Landpalen door zulk een heilig yvervuur bezield worden! Eenige weinigen mogen deze pligten verwaarloozen, en de belangens hunner toevertrouwde Gemeentens niet regt ter harte nemen. Hier en daar mag een enkele yverlooze dienstknegt in den Akker aan zyne zorgen aanbevolen gevonden worden, een trage arbeider, welke niet genoeg toeziet, om het onkruid,
dat welig wast, gestadig uit te roeijen. - Eenige weinige mogen zich niet veel bekreunen, of zy kundige Menschen, brave Burgers, ware Kristenen maken, en dus het Geluk hunnes naasten weinig ter harten nemen. - Nu en dan mag 'er een voorkomen, die het Leeraarampt slegts aanmerke als een Ambagt, 't geen hy alleen geleerd heeft, om 'er de kost mede te winnen, terwyl hy zich weinig bekreunt, om aan het oogmerk zyner Roeping te voldoen; om het Ryk van onzen Hemelschen Vader te vermeerderen, en gestadig uit te breiden. - 't Mag zyn, dat
| |
| |
'er zulken gevonden worden, dog hun getal is voorwaar klein, in vergelyking by de zodanigen, die, met ingespannen kragten, alle hunne poogingen aanwenden, om de Zielen hunner zorgen toevertrouwd tydelyk en eeuwig gelukkig te maken. - Daar mogen 'er gevonden worden, die zich aan dat alles weinig bekreunen; maar verre de meesten zien het gewigt hunnes Ampts veel dieper in; en bevlytigen zich met een rusteloozen yver, nagt en dag, tydig en ontydig, om Zielen te vangen in hun geestelyk net, in het net des Euangely's. - Laat vry een ieder getuigen; laat eene bedilzieke menigte, die zo gaarne de gebreken van den Evenmensch gispt; vooral de gebreken der Leeraren met de hatelykste Koleuren afschildert. Laat die bedilzieke menigte hier vry toe treden, en getuigen of ik waarheid, dan leugen spreek. - Laten vry de Deïsten, en alle Versmaders van den Openbaren Godsdienst toe treden, en beschuldigingen tegens my in brengen; ik ben in 't minst niet vervaard voor deze wufte menigte; vertrouwende op de Waarheid, die ik aan myne zyde heb, wagt ik hen onbevreesd af; vast verzekerd zynde, dat alle weldenkende en redelyke menschen, door de dagelyksche bevinding overtuigd, my zullen toevallen, en bekennen, dat ik hier niet by vergrooting; maar de zuivere waarheid, spreke - En is dit waarheid, aan welk eene onbetamelyke, en snoode handelwyze maken zich dan zodanige Kristenen schuldig, die veelal een liefdeloos gedrag omtrent hunne Leeraars houden; die zo gaarne eene gelegenheid aantreffen, om dezelven van deze of gene gebreken te overtuigen; en met genoegen zien, dat zommige Leeraars de zwakheid hebben, (gemerkt zy menschen, even als alle anderen, zyn,) van zich aan die of deze Ondeugden overtegeven, welke in hun veel hatelyker zyn dan in anderen, en doorgaans met de sterkste koleuren afgetekend worden. - Welk eene laagheid, en onverschonelyke liefdeloosheid, met minachting van Leeraars te spreken, en vooral van hun in 't algemeen ongunstige denkbeelden te vormen, om
dat 'er eenigen zyn, die hunne Orde schaade aandoen en onteren, door 't leiden van een gedrag, 't geen alle menschen onbetamelyk is. - Men ziet dit nogtans al dikwerf gebeuren, zelfs onder lieden, die inderdaad gene veragters van den Godsdienst zyn. 't Schynt dat zy gaarne in hunne Leeraars iets te bedillen vinden, en van dezelve eene heiligheid afvorderen, als die der Engelen in den Hemel. De Liefdeloosheid ondertusschen is eene der verderfelykste Ondeugden, en betaamt niemand minder dan eenen Kristen; dien voegt het veel eer, vele zwak- | |
| |
heden van zynen Evenmensch met den mantel der liefde te bedekken; vooral dezulken, welken hy in zyne Leeraars aantreft. - Dan de allersnoodste handelwyze houden de vyanden van den geopenbaarden Godsdienst. - Deze kunnen niet verdragen, dat men bewere dat 'er onder de Geestelyken goede, brave en deugdzame menschen zyn. Zy willen niet overtuigd worden van de noodzakelykheid, en nuttigheid der Leeraren in de zamenleving; noch erkennen, dat hun dienstwerk geschikt zou zyn, om het geluk van den mensch in den tyd en in de eeuwigheid bevorderlyk te wezen. - Welk een allersnoodst gedrag, Lieden te verachten, en te versmaden, welke der Maatschappy zo veel voordeels aanbrengen! - Menschen van onder de Zamenleving te willen verbannen, die der Zamenleving zo veel goeds, zo heilzame vrugten toebrengen; die te tellen zyn onder de voornaamste steunzels der Maatschappy, in zo verre hunne poogingen strekken, om de goede orde te bewaren; en by mangel van welken alle goede Orde gevaar loopt van plaats te moeten ruimen voor de uiterste wanorde. Dusdanig een gedrag, strekkende om de beste, de nuttigste en noodzakelykste Leden uit de Maatschappy te verbannen, is voorwaar de snoodste handelwys, die men uit kan denken. Eene handelwys, die opwelt uit een overgegeven boos hert, dat de Deugd den voet op den nek wil zetten; dat de Ondeugd koestert; en niets anders zoekt, dan te leven, naar de kwade begeerlykheden van het Zondig Vleesch. - Wat
verdienen zulke snoode menschen wel? Verdienen zy, die het gebod, hebt uwen Naasten lief als u zelven, moedwillig overtreden, de uiterste verontwaardiging; dan zeker verdienen dezulken, die de goede, de besten onder de menschen zouden willen uitroojen, als de gevaarlykste pesten, van het Menschdom aangezien te worden.
Wy achten het dierhalven een onvermydelyken pligt te zyn, om onze Leeraars op een hoogen prys te stellen: dit zyn wy verpligt als Menschen, en nog veel meer als Kristenen, die, boven vele anderen, met onwaardeerbare voorregten beschonken zyn. Hier toe roept ons het denkbeeld, dat wy hen, volgens het voorgestelde, te tellen hebben, onder de beste en nuttigste Leden der Maatschappy: hier toe roept ons de aart hunner Bedieninge, daar zy, gelyk we gezien hebben, voorkomen, als verkondigers van den wil des Allerhoogsten: en hier toe roept ons eindelyk het belang, dat ieder onzer in hunne Bediening stellen moet. De Leeraars tog, zo nut voor de Maatschappy, die 't 'er
| |
| |
op toeleggen, om ons de Openbaring regt te leren verstaan, hebben ons geluk, ons behoud op het oog. Hunne Bediening is alleszins geschikt, om ons voor een bestendig geluk toe te bereiden. Welk eene snoode ondankbaarheid iemand, die ons weldoet, kwalyk te behandelen! Dan welk eene verfoeilyke Ondeugd, eene Ondankbaarheid, die alle vergelyking overtreft, denzulken smaadheden aan te doen, wier toeleg het is, hunne smaders gelukkig te maken, eeuwig gelukkig te maken! - Bedenk dit, o Mensch, wie gy ook zyn moogt, en schat uwe Leeraars hoog. Hier toe zyn wy allen verpligt, van wat staat, van wat rang wy ook zyn mogen; 't zy in hoogheid boven anderen gesteld, 't zy van middelbaren; 't zy van eenen lagen staat. Zy die den Scepter zwajen over Volken, en hunne Wetten en Bevelen uitzenden? Zy, die gebieden, leggen, ten dezen gevalle, onder geene mindere verpligting, dan zy die de bevelen ontvangen, die bestierd en geregeerd worden: elk onzer is daarbenevens verpligt, zyne erkentenis aan het Goedertieren Opperwezen te bewyzen, voor een geschenk van zo vele waarde, voor eene menschenliefde, die zo ver onze denkbeelden te boven gaat, als onze dankbaarheid veelal te kort schiet aan onze verpligting. Hy stoot getrouwe Arbeiders uit in zynen Oogst; die, vroeg op zynde, allen vlyt aanwenden, om de gewenschte Vrugten van hunnen arbeid in te zamelen. - Welk een onschatbaar voorregt! Mogten wy het nooit op een lagen prys stellen! - Laten wy met opmerkzaamheid de regte waarde daar van leren kennen; en onze harten, doortrokken van ware erkentenis, zullen onzen Oneindigen en Goedertieren Formeerder, daar voor, eeuwig de blyde dankzeggingen toebrengen. O Oneindige Bron van Zuivere Liefde! Liefderyk Opperwezen, die meêr, dan wy zelven, zorgt, om ons eeuwig Geluk te bevorderen. Hoe duur zyn wy aan U verpligt voor geschenken, van zo eene oneindige waarde, met welken Gy ons, door de nadere bekendmaking van uwen wil, hebt begistigd! geschenken, voorwaar, die ons moesten
opleiden tot de vuurigste dankbaarheid; welke wy nochtans zo vaak vergeten aan U te bewyzen. Ontsteek Gy in onze harten een vuur van ware erkentenis! Laten wy, als Kristenen, de Voorregten, welke Gy ons boven zo vele anderen schenkt, regt waarderen! - Laten wy uwe Godlyke bevelen in de Heilige Schriften naarstig opsporen en getrouw gehoorzamen! - Verleen uwer Kerke bestendig Herders, naar uw herte, die de Kudde weiden met wetenschap en verstand; en die gy reeds gegeven hebt, laten zy uwen ondersteunenden zegen in
| |
| |
eene ruime mate genieten. Bewaar ons voor die laagheid van Geest, dat wy hun ooit kleinigheden zouden aandoen. - Geef dat wy hen altoos hoog achten, om het werk, dat ze ter onzer behoudenisse, en tot eer van U den Oneindigen, verrigten; en laat ons vooral in het zelve uwe onschatbare Menschenmin regt hartlyk erkennen! Amen.
c.v.d.g.
|
|