Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 414]
| |
Berigt, wegens nog onbeschreevene scheepstochten na de Noord-pool gedaan; door Daniel Barington aan de Koninglyke Societeit overgeleverd.DE ontdekking van een Noordlyken Doortocht na de Oost-Indien, zou groote voordeelen aan den Handel verschaffen; dewyl de Reis veel korter zou vallen dan langs den gewoonen weg: dezelve zou, daarenboven, niet weinig toebrengen ter volmaaking van de Aardrykskunde, van dit gedeelte des Aardbols; ze is ook het voorwerp geweest van verscheide vrugtloos afgeloopene Onderneemingen. De eerste Reistocht, met dit oogmerk gedaan door jean cabot, in den Jaare MCCCCXCVII, dat is omtrent vyf Jaaren naa de eerste Reis van christophorus columbus, die, Westwaards aanzeilende, waar hy America ontdekte, geen ander oogmerk hadt dan om in de Indien te komen, langs eenen anderen weg dan dien de Portugeesen namen. Allen, die het vervolgens bestonden, zyn niet gelukkiger geweest. Indien deeze Doortocht bestaat, en indien dezelve oit ontdekt worde, zal het, buiten twyfel, niet zonder gevaar geschieden; en 't kan zyn dat de gevaaren der Reize een gedeelte der voordeelen wegneemen. Wanneer 'er eenige voordeelen in leggen, zyn het de Russen alleen, die ze zullen trekken, ter oorzaake van 't gemak, 't welk de nabyheid hun verschaft. Wat 'er van de mogelykheid deezes Doortochts ook zyn moge, de Engelschen hebben, in den Jaare MDCCLXXIII, eene nieuwe Reis gedaan om zulks te onderzoeken. De Heer barington hadt, in een breedvoerig Berigtschrift, dit stuk ontvouwd, en een plan beraamd door de Koninglyke Maatschappy te Londen goedgekeurd: deeze gaf het der Regeeringe in handen, die Captein phipps last gaf deezen Tocht te onderneemen, en zich naar de onderregtingen der Koninglyke Societeit te gedraagenGa naar voetnoot(*). Hy hadt orde om zo naby de Pool te gaan als hem immer mogelyk was; hy werd op de 79 Graaden verhinderd zonder veel verder te kunnen komen. De Heer baring- | |
[pagina 415]
| |
ton heeft, geduurende zyn Reis en naderhand, nieuwe naspeuringen gedaan; en daar uit een tweede Berigtschrift zamengesteld; der Koninglyke Societeit, op den 19 May des Jaars MDCCLXXIV, voorgeleezen, en naderhand gedrukt. Het behelst veele gewigtige ontdekkingen, de voornaamste zullen wy hier onzen Leezeren mededeelen. Naardemaal ik het ontwerp beraamd heb van eene Reize na de Noordpool, goedgekeurd door de Societeit en aangepreezen aan het Collegie der Admiraliteit, oordeel ik my verpligt, haar onder 't oog te brengen de nieuwe Berigten my desaangaande voorgekomen, van Scheepslieden, die het verst Noordwaards zeilden. Ik zal niet spreeken van de reeds gedrukte, die der Societeit niet onbekend kunnen zyn. De Berigten van welken ik voorheb verslag te doen, schynen hoope te geeven om veel nader aan de Pool te komen, dan de Scheepsvoogden, met die gewigtige onderneeming belast, hoe bekwaam anderzins, gekomen zyn, en, ondanks hunne herhaalde poogingen, niet hooger dan 80 en een halven graad vorderden. Ik maak een' aanvang met eene en andere aanmerking, tot de Groenlandsche Visschery betrekkelyk, die ons zullen toonen, dat wy nog niet in staat zyn het middel aan te wyzen om nader aan de Pool te komen, dan tot de Noordkust van Spitsbergen. Het is nog maar vyftig Jaaren geleeden, dat wy (Engelschen) zo zeer vreesden door het Ys, in de Noorder Oceaan, geklemd te worden, dat de Scheeps Equipage doorgaans aan land bleef, en men zich vergenoegde met de Walvisschen, die zich aan de Kust vertoonden, met Sloepen te vervolgen. De begeerte om Walvischtraan te krygen, aangroeiende naar evenredigheid van het verminderen van 't getal der Visschen, vondt men zich genoodzaakt, dieper in Zee te steeken om ze op te zoeken, en tegenwoordig braveert men, door ondervinding geholpen, en door gewoonte verhard, het Ys, en de ongelukken zyn zeldzaam; dit heb ik van Captein robinson, van wien ik vervolgens nader zal spreeken. De Schepen, ter Walvischvangst uitgezonden, hebben geene andere bestemming dan om zo veel Walvisschen aan te brengen als het mogelyk is, en wanneer de Visschers ze aantreffen op Zuidlyker Breedte, moet niemand gelooven dat zy hooger op zullen zeilen, en hunne reis verlangen. Het is derhalven zeldzaam dat zy boven de 80 Graaden Noor- | |
[pagina 416]
| |
der Breedte komen, of een sterke Zuide wind, of andere toevallen moeten hun derwaards dryven. En, wanneer dit zelfs gebeurt, heeft men veel moeite om van hun eenige waarneemingen te krygen: want deeze lieden zyn, over 't algemeen, onkundig van die zaaken, welke hun in staat zouden stellen om de Aardrykskunde te verbeteren: zy hebben, daarenboven, andere veel noodwendiger bezigheden, en denken niet dat anderen zich meer dan zy aan die stukken laaten gelegen leggen; voegt hier by, dat de meesten, ter Walvischvangst uitgerust, volstrekten last hebben, om, zo ras de eerste Visschery voorby is, hoe ook dezelve moge geslaagd weezen, den steven na 't Vaderland te wenden, zo dat zy geheel niet in de gelegenheid zyn om hooger Noordwaards te zeilen. Vóór laatstleden Zomer heeft noit eenig Schip byzonder bevel gehad, om zo digt by de Pool te komen als eenigzins mogelyk was; alle de voorgaande lastgeevingen bepaalden zich tot het zoeken van een' Doortocht ten Noord-oosten of ten Noord-westen: die steeds vrugtloos afliepen door de hindernissen by aanhoudenheid ontmoet. Naa dus getoond te hebben, gelyk ik my hadt voorgesteld, dat de berigten, van Schepen, die de grootste hoogte Noorder-breedte zouden hebben kunnen bereiken, noodwendig zeldzaam moeten weezen, zal ik der Societeit verslag doen van 't geen ik, ten deezen opzigte, den laatstverloopen Zomer, toen men een voorbedagte Reis na de Pool deedt, ontdekt heb. Wanneer dit besluit genomen was, en men, ten dien einde, den Zeelieden de noodige onderrigtingen gegeeven hadt, verhaalde andries lukic, een bekwaam Chirurgyn (toen aan boord van de Albiön, in Plymouth liggende) eenige Officieren, dat hy op de Breedte van 84 en een halven graad Noorder breedte geweest was: hy hadt, in den Jaare MDCCLVI, gevaaren met het Schip de Reading, gevoerd door Captein robinson, en dien Captein, onder het baardscheeren, hooren zeggen, dat men, naar alle waarschynlykheid nog nimmer zo naby de Noordpool geweest was, als zy zich toen bevonden. Dit berigt gekreegen hebbende, sprak ik, in den voorgaanden Winter te Londen gekomen, Captein robinson, die zich wel een dergelyk gesprek met gemelden lukic herinnerde; maar tevens betuigde dat die Chirurgyn het niet wel onthouden hadt, als hy van 84 en een halven Graad sprak, dewyl het 82 en een halven Graad moest weezen. Hy | |
[pagina 417]
| |
voegde 'er nevens, dat hy de breedte gegist hadt, uit het terugzeilen in één etmaal, tot Hacluyts KaapGa naar voetnoot(*); dit gevoegd, by andere omstandigheden, door hem vermeld, in tegenwoordigheid van twee Zee-Officieren, die zyn zeggen bevestigden, lieten hem niet toe te twyfelen aan de nauwkeurigheid zyner gissing. Hy herinnerde zich ook, dat de Zee nog open was te dier hoogte, zo dat hy niet twyfelde of hy zou tot de 83 Graaden hebben kunnen zeilen: doch hoe veel hooger durfde hy niet bepaalen. Dezelfde Captein robinson, het Schip de St. George voerende, bevondt zich den 15 Juny des Jaars MDCCLXXIII, op 81 Gr. 16 Min. Noorderbreedte, nauwkeurig waargenomen met een Quadrant van hadley; de noodige aftrekking van de Straalbreeking op de Graaden der Breedte gedaan hebbende. Dewyl hy, ten dien zelfden tyde, eenige Walvisschen zag blaazen, zette hy ze vyf uuren na, waar door hy op 81 en een halven Graad kwam. De Zee vertoonde zich, zo verre men van de mast kon ontdekken, aan alle kanten, open. Captein robinson is een der ervaarendste Zeelieden; hy heeft de Groenlandsche Zeeën twintig Jaaren doorkruist, behalven den tyd dat hy in dienst geweest is van de Compagnie in Hudsons Baay. Hy is in staat, om alles, wat hy verhaalt, uit zyne Journaalen te bevestigen. Ik zou verscheide andere gewigtige byzonderheden, van hem vernomen, Spitsbergen en de Noordlyke Zeeën betreffende, kunnen vermelden: doch zal my bepaalen met alleen op te tekenen, dat het, zyns agtens, mogelyk is den Winter in die Landen door te brengen, op eene veel min elendige wyze dan men zich verbeeldt: naardemaal de Russen, op Spitsbergen, eenige kleine Huisjes gebouwd hebben, om Viervoetige Dieren te jaagen, wier bont veel beter is als zy in den Winter, dan wanneer zy in den Zomer, gedood worden. Het tweede getuigenis, 't welk ik in 't midden zal brengen van een Zeevaarenden, die verre in 't Noorden doordrong, is dat van Capt. cheyne, die aan den Heer dalrymple, Lid van de Koninglyke Societeit, veele vraagen over de Zee omstreeks de Noordpool beantwoord heeft: hy zegt den 80 graad Noorderbreedte bereikt te hebben; doch geeft niet te verstaan of hy dien graad bepaalt door Waarneeming of by Gissing: schoon men, uit eenige zyner antwoorden, zou kunnen afleiden, dat hy op gedaane Waarneeminge afging. | |
[pagina 418]
| |
By ongeluk is die Captein tegenwoordig op de Kusten van Africa, zo dat wy van hem geene nadere ophelderingen, dit stuk betreffende, kunnen ontvangen dan by zyne wederkomst. Terwyl men de Schepen tot den Tocht, na de Noordpool bestemd, toerustte, verhaalde een zeer kundig en bekwaam Zee-Officier, de Heer Jean cartwrigth, twaalf jaaren geleden, gehoord te hebben, van eene merkwaardige Reize, op welke Captein mac callan tot omtrent 84 Graaden Noorderbreedte gekomen was. De Heer cartwrigth hadt dit berigt van een zyner Mede-Officieren, den Heer jean watt, tegenwoordig Luitenant, toen aan boord van het Schip van Captein mac callan. Ik oordeelde my verpligt hier van der Admiraliteit kennis te geeven, die niet zou verzuimd hebben den Heer watt, terstond, op dit stuk, te ondervraagen, indien hy zich ten dien tyde niet in America bevonden hadt. By zyne wederkomst sprak de Heer cartwrigth hem over de Reis met Captein mac callan, en de Heer watt deelde hem dezelfde byzonderheden mede als voor twaalf Jaaren. De Heer cartwright dagt my plaisier te zullen doen met den Heer watt by my te brengen, ten einde ik het berigt, uit den mond van dien Heer zelve, mogt ontvangen; hy deedt het, en zie hier het hoofdzaaklyke zyns verhaals. In 't Jaar MDCCLVII bevondt zich de Heer watt aan boord van 't Schip de Camphelton, gevoerd door Captein mac callan, ter Groenlandsche Visscherye uitgerust: staande de Visschery was de Scheeps-Equipagie meest aan land. Maar de Captein, een uitmuntend Zeeman zynde, geloofde meer nuts te zullen doen met een tocht na de Pool; hy ondernam denzelven, en was, vóór het einde van de naavisschery, weder. Hy zeilde, zonder de minste hinderpaal te ontmoeten, tot op 83 en een halven Graad; vondt de Zee steeds open, en geen Ys altoos: de lugtsgesteldheid was zeer gemaatigd, derwyze dat de Heer watt niet geloofde dat men des betreffende een aangenaamer reis zou kunnen doen. 't Is nauwlyks noodig te zeggen dat de Breedte van 83 Graaden bepaald werd door Waarneemingen: dewyl de Captein voornaamlyk een oogmerk hadt tot de Pool toe te zeilen, namen de Captein, de Onderstuurman, en de jonge watt, van tyd tot tyd, de Breedte met Quadranten van davids en hadley; waar nevens men mag voegen, dat zy, en op de heen en op de terugreize, bestek gezet hadden by Hacluyts Kaap. - Op zo hooge Noorderbreedte ge- | |
[pagina 419]
| |
komen, klaagde de Onderstuurman, dat het Kompas veranderde, waar op de Captein, schoon met tegenzin, toestemde niet verder te gaan, wel weetende, dat indien hun eenige ramp overkwam, hy daar voor aanspraaklyk zou weezen by zyne Meesters, die door den Onderstuurman kennis stonden te krygen, hoe deeze zich aangekant hadt tegen het hooger opzeilen. Veele Scheepslieden begeerden het verder door te zetten, en onder anderen herinnerde zich de Heer watt zeer wel, dat een bekwaam Zeeman, Jean kelly genaamd, gansch gramstoorig was over het wenden van den steven. De Captein hadt meermaalen, in 't byweezen van watt en anderen, gezegd, dat hy, wanneer de Onderstuurman 'er zich niet tegen verzet hadt, waarschynlyk de Pool zou bereikt hebben. Deeze Captein en Onderstuurman zyn thans beiden overleeden, en het is zeer twyfelagtig of men het Dagregister van dat Schip oit zal kunnen magtig worden. Hier staat aan te merken, dat men, op deezen geheelen Tocht, geen Land ontdekt hadt: eene omstandigheid bekragtigd door Captein alexander cluny, op eene Kaart, geplaatst vooraan in een Werk, 't welk ten tytel voert The American Traveller, in den Jaare 1767, by dilly en almon gedrukt. Deeze Reiziger, wiens verhaal zeer veele gewigtige ontdekkingen bevat, bevondt zich, in den Jaare MDCCLXI in Hudsons Baay, van waar hy te lande een doortocht in 't Noorden zogt te ontdekken: hy drukt zich, in een Brief aan Lord darmouth, deswegen, dus uit. ‘Ik heb de eer gehad u de Ontdekkingen mede te deelen door my in den Jaare MDCCXLIV gedaan, als mede een berigt van myne Reize, zints dien tyd gedaan langs Traversy, de kust van America, van de 68 gr. Noorderbreedte, tot het Voorgebergte van Florida; my eenige duizend mylen diep begeeven hebbende in woeste landen, waar nimmer eenig Europeaan den voet gezet hadt.’ Op deezen gevaarlyken Tocht was hy vergezeld van vyf Mannen, zy gleeden op schaatzen, terwyl zy hun voorraad mede voerden in een sleede door drie honden getrokken. Cluny ging voor op met het Kompas in de hand. In den Jaare MDCCXLVI, deedt hy eene Reis na Groenland, en bereikte 83 en een halven graad Noorderbreedte, bykans onder dezelfde Meridiaan als de Kaap Hacluyts, zonder volstrekt Ys of Land te ontdekken. Deeze Captein is omtrent vier Jaaren geleden gestorven. Hy hadt ten oogmerk zyne Reis in America uit te geeven, zyne papieren zyn thans te Quebec in handen van | |
[pagina 420]
| |
den Heer johnson. Allen, die hem gekend hebben, geeven getuigenis aan zyne braafheid en waarheidsliefde. De Heer watt bereikte, toen hy de voorgemelde Reis deedt, slegts zeventien Jaaren; doch hy deedt, zo wel als de Onderstuurman, waarneemingen; het is, derhalven, niet te bevreemden, dat hy zich nauwkeurig kon herinneren wat 'er, twee en twintig Jaaren geleden, op de Breedte van 83 Graaden, gebeurd was. Het is als of iemand zich herinnerde dat hy, vóór twee en twintig Jaaren, een Vriend sprak, die 83 en een halve myl van Londen woonde; en mag men niet afgaan op zyn geheugen ten opzigte van eene zo merkwaardige Noorderbreedte? Ik kan hier nog byvoegen, dat de Heer watt, om dat het zyne eerste Reis was, en hem veele gewigtige zaaken op dezelve overkwamen, zich daar van meer omstandigheden kan vertegenwoordigen, dan van alle die hy zedert gedaan heeft: en daar hy grooten smaak in de kundigheden, tot de Zeevaard behoorende, vondt, is het zeer natuurlyk, dat deeze hooge Graad van Noorderbreedte op hem een diepen indruk gemaakt hebbe. Andere Zeeofficiers hebben my desgelyks verklaard, dat de omstandigheden hunner eerste Scheepstogten hun 't leevendigst voorstonden, en dit is natuurlyk dat het volstrekt overtollig zou weezen my op te houden met 'er redenen voor by te brengen. Maar, indien men weigert geloof te geeven aan den Heer watt, moet men het ook weigeren aan de herhaalde verzekeringen van den Captein mac callan zo dikwyls gedaan, dat hy, wanneer de Onderstuurman hem niet ongerust gemaakt hadt, waarschynlyk de Pool zou bereikt hebben; en hoe zou hy zich iets dergelyks hebben kunnen verbeelden, indien hy met de daad niet tot eene zeer groote hoogte Noorderbreedte gekomen was? - Men zou kunnen aanmerken, dat, daar deeze Reis meer dan twintig jaaren geleden is, 'er geen geheugen gevonden wordt, op 't welk men, naa een zo lang tydsverloop, kan afgaan. 't Is waar Captein mac callan bestondt dien Tocht in 't Jaar MDCCLVII; doch de Heer watt deedt het volgende Jaar weder eene Reis na Groenland, en heeft, bykans die zelfde Zeen doorkruissende, de waarneemingen, het voorgaande Jaar gedaan, te beter in 't geheugen kunnen prenten, schoon hy toen niet hooger kwam dan 80 graaden. Ik heb ook reeds gezegd dat 'er maar twaalf Jaaren verloopen waren, zints zyne eerste Reis, toen hy 'er een verhaal van deedt, in tegenwoordigheid zyner Medeofficieren, aan den Luitenant cartwright. Hy heeft ook ver- | |
[pagina 421]
| |
scheide gesprekken over dit onderwerp gehouden met den Captein mac callan, naa dat zy beiden het vaaren op Groenland gestaakt hadden; de Heer watt, Luitenant op 's Konings Vloot, en de Captein mac callan, Boekhouder geworden zynde op het Oorlogschip de Tweed. 't Gebeurde in 't Jaar dat de Krygstocht tegen Belle-Isle ondernomen wierd, dat de Heeren watt, mac callan, en walker, (doorgaans bekend onder den naam van Commodere walker, om dat hy in den laatsten oorlog bevel voerde over den Kaper la Famille Royale) zich by elkander te Portsmouth bevonden, en spraken over de omstandigheden van de Reis na Groenland, waar by de Heer walker byzonder belang hadt; dewyl hy een der voornaamste Reeders geweest was in het Schip de Camphelton. Dit was eene gelegenheid om den Heer watt alle de omstandigheden te herinneren. De Heer walker onthoudt zich tegenwoordig in Spanje, ik zal niet nalaaten hem, als hy weder komt, te gaan zien, en te vraagen over 't gesprek met die Heeren te Portsmouth gehouden. De Heeren watt en mac callan hebben ook, nu twaalf Jaaren geleeden, elkander te Londen ontmoet, en hun gesprek viel, gelyk dit natuurlyk is, op het zelfde onderwerp, en zy betuigden het zelfde ten opzigte van de Graaden Noorderbreedte door hun bezeild. Ik ontleen, voor tegenwoordig, myn laatste bewys uit het getuigenis van Dr. campbell, dien bekwaamen Uitgeever der Reizen van harris, welke hy vervolgd en verbeterd heeft. Een der weezenlykste Byvoegzels tot dat kostbaar Werk is de Reis van Captein roggewein, rondsom de Wereld, van wien verscheide byzonderheden verhaald zyn door den Heer daillé, in Holland gebooren, Kleinzoon van den beroemden daillé, Leeraar te Charenton, die, in 't Jaar MDCCXLV, te Racquet-court Fleetstreet woonde, en de Geneeskunde beoefende. Dr. campbell ging den Heer daillé zien, om hem te bedanken voor de bezorging der Reize van Captein roggewein: te welker gelegenheid de Heer daillé hem betuigde dat die Reiziger misschien verder dan eenige andere Zuiden Noordwaards geweest was; ook verhaalde hy zelve, op een Schip der Vloote van roggewein, zeer hooge Graaden Zuiderbreedte bereikt te hebben: en wat de Noorderbreedte betrof hier omtrent gaf de Heer campbell dit berigt. Het is omtrent vyftig of zestig Jaaren geleden dat men in Holland de gewoonte hadt een Oorlogschip te zenden | |
[pagina 422]
| |
om toezigt te houden op de Groenlandsche Visschery; ik weet niet of die gewoonte nog stand houdt en bestendig onderhouden wordtGa naar voetnoot(*). De Heer daillé, toen nog Jong, bevondt zich aan boord van het Schip ten dien einde uitgezeild. Tusschen de vroege en laate Visschery bekroop den Captein dezelfde lust als mac callan, om te beproeven of hy de Pool niet zou kunnen bezeilen: en dit onderneemende, kwam hy, zo veel de Heer campbell zich weet te herinneren, tot 88 Graaden Noorderbreedte, waar de lugtsgesteldheid zagt en de zee geheel vry van Ys was, en omtrent dezelfde beweegingen maakte als in de Golf van Biscaye. Daillé hieldt by dien Captein sterk aan om hooger op te zeilen; doch kreeg ten antwoord, dat hy reeds te verre gegaan was, dat men hem in Holland moeilykheid zou kunnen aandoen, over 't verlaaten van zyn post: en dit was ook de rede dat hy geen Dagverhaal van deezen Tocht wilde opgesteld hebben. Hier tegen kunnen twee zwaarigheden in 't midden gebragt worden. - Voor eerst, dat dit verhaal min steunt op 't geheugen van daillé dan dat van Dr. campbell. - Ten tweeden, dat men geen Dagverhaal, om de gemelde reden, van deeze Reis gehouden heeft. De gelegenheid van het onderhoud, tusschen Dr. campbell en den Heer daillé, was het toevallig gewaagen eener Reize van Captein roggewein na 't Zuiden. En zou men kunnen veronderstellen dat de Heer daillé een zo omstandig verhaal zou verzonnen hebben, zonder dat hy immer, met de daad, op aanmerklyke hooge graaden ten Noorden geweest was? Men zal toestaan, dit is van alle waarschynlykheid ontbloot; en zou hy, daarenboven, zich hebben kunnen vergissen, in de verzekering dat hy by den Captein sterk hadt aangehouden om het verder om de Noord te zetten? Werpt men tegen, dat men dit verhaal niet van daillé zelve heeft; maar van Dr. campbell, en dat 'er reeds dertig Jaaren verstreeken zyn naa het houden deezer zamenspraake: hier op dient ten antwoord, dat Dr. campbell een verbaazend sterk en vast geheugen bezit: voor zulk een Man staat hy bekend by alle zyne Vrienden; men weet welke blyken van bekwaamheid hy gegeeven heeft, in 't geen hy schreef van de Aardrykskundige Ontdekkingen over de geheele Wereld gedaan. Ik verwonder my geenzins, dat hy zeer aandag- | |
[pagina 423]
| |
tig naar het verhaal van daillé geluisterd, en 't zelve zeer wel onthouden heeft, boven al wanneer men in aanmerking neemt, dat dit berigt hem gedaan wierd onmiddelyk naa de eerste Uitgave zyner Verzamelinge van Reizen. Men vergeet niet ligt dingen, waar in men het grootste belang stelt, en, schoon ik in geenen deele durf zeggen een geheugen te hebben, eenigzins dat van Dr. campbell evenaarende, hou ik my verzekerd, dat, indien ik nog dertig Jaaren leeve en de tegenwoordige vermogens van geest blyf bezitten, ik my zeer net elk der Breedten, in het tegenwoordige opstel vervat, zal kunnen herinneren. Ik laat het aan de Societeit over te oordeelen over de maate van geloofwaardigheid, verschuldigd aan elk deezer verhaalen. Ik heb my bevlytigd om ze op te zamelen, ze zo nauwkeurig en zo omstandig voor te draagen als my mogelyk was, tevens bybrengende wat kan dienen om ze aan te neemen of te verwerpen: en heb ik getragt ze te onderschraagen, het was om dat ik ze voor egt hieldt. Wanneer men alle deeze Proefneemingen nagaat, blykt het, dat men nog niet zeker weet in welk een Saisoen een Schip best van Spitsbergen vertrekke om na de Pool te stevenen; als mede dat het niet van het Jaargetyde alleen, maar van andere toevallige omstandigheden afhangt, dat de Zee rondsom de Pool open genoeg is, om zonder gevaar van Ys te zeilen. Indien men, ingevolge van tyd, alle Jaaren aan boord der Schepen, die na Groenland vaaren, een Officier van den Koning mede gaf, zou men misschien eindelyk dat gelukkig oogenblik treffen, en de Admiraliteit zou het gebruik van 't Schip, 't welk de Visschery verliet om na de Pool te zeilen, kunnen betaalen. Wy mogen, by deeze berigten van den Heer barington, voegen, dat de Proeven, met het bepaald oogmerk om de Pool te bezeilen, gedaan, en inzonderheid de laatste van Captein phipps, tot welks naaleezing wy onze Leezers nogmaal wyzen, schynen te toonen, dat de uiterste poogingen van menschlyke vlyt de altoosduurende hinderpaal, door de Natuur in de Poolgewesten gesteld, niet kunnen te boven komen. De Wysgeeren zullen de hoop moeten opgeeven van hunne naspeuringen verder uit te strekken dan de grenzen, die het Ys aan de Zeevaard stelt: en zich moeten vergenoegen met de waarneemingen gedaan onder het voortzetten dier proeven, welke ten minsten iets toegebragt hebben tot vermeerdering van de kundigheden der Zeevaard. |
|