Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 364]
| |
Ontleding des barnsteens.IK neem een glazen Retort, welks hals, in een gelyke Bogt van zynen Buik afvloeit, en welks mond, of opening, twee duimen, in zyn Diameter groot is, op dat het na te meldene Zout een ruimen doortogt zoude vinden. In deezen doe ik, de brokjes Barnsteen, van alle vuiligheid gezuiverd; om dat vreemde Lighaamen andere voortbrengzels zouden geeven; vervolgens, door een zeef gezift, om dat zyn Stof, aan den Hals der Retorte, onder het instorten, blyvende hangen, de eerst-overkomende Deelen zoude vervuilenGa naar voetnoot(a). Met deezen Barnsteen, vul ik twee derde deelen der Retorte, en werpe 'er boven op, zo veele handen vol zuiver droog Zand, als ik ponden Barnsteen, in de Retorte gedaan hebbe, op dat de Stoffe, door de kragt van het Vuur, niet uitzettende opryze, den Hals verstoppe en de vaten, met groot geweld doe bersten. Deezen dus gevulden glazen Kromhals, stel ik in een Zandbad, op een fornuys, in welke ik vervolgens, de vereischte trap des vuurs zal kunnen te weeg brengen, en | |
[pagina 365]
| |
een ruimen ontfanger daar aan gelegt hebbende, sluit ik de voegen, met een dunne natte blaas. De Graad des vuurs begin ik, met naauwelyks meer, dan die van kookend water, en houde daar mede aan, den tyd van zestien uuren; terwyl ik evenwel, de 3 a 4 laatste uuren, de Hitte een weinig aanwakkere. In deezen tussentyd heb ik allengskens ontfangen, een Phlegmatiek, Speceryagtig water, door de vroegere Scheikundigen Geest genoemd, en bleek geele Olie, die ik afzonderlyk bewaare. De ontfanger terstond weder aangelegt en de voegen gesloten, vermeerdere ik het vuur zagtelyk, op dat de losmaaking en afscheiding zyner deelen geregeld geschiede: agt of tien uuren houde ik hier mede aan, nadat ik egter het vuur de twee laatste uuren een weinig opgewekt hebbe. Intusschen ben ik eene sterke beweeging, van witte dampen, die als met stroomen in den ontfanger nederdaalen, gewaar geworden; en die byna een nur aanhouden. Eenige Zoutdeelen beginnen te klimmen, en zetten zig van binnen tegen het gewelf, en in den hals der Retorte. De, in den ontfanger afgedroopene geele Olie, en water, bewaare ik weder afzonderlyk; als nu begin ik myn vuur, allengs, wat meer kragt te geeven, tot zo lang, dat 'er een roode Olie overga, en verscheiden vlokjes en vedertjes Zout, in den Hals van den Kromhals, op een figuurelyke, voor het oog vermaakelyke, en kunstige wyze, door aantrekking, even als, in de Cristallisatie der Zouten, geformeerd, en kort daarna door de inwendige hitte verbryzeld worden en sineltenGa naar voetnoot(b). Zo dra zig deeze verschynzelen opdoen, wagte ik my wel expresselyk, het vuur te vermeerderen; maar vaare aldus, met dien trap, voort; terwyl intusschen myn ontfanger een menigte roode Olie vergadert; en de vlugzoute figuurtjes, allengs smeltende, en tot een Klomp vooraan in den ontfanger nederdruipende, ruimte maaken, voor anderen, die, uit den kookenden Barnsteen opklimmende, deszelfs plaats inneemen. Twee aanmerkingen heb ik hier te maaken, te weeten: dat ik, indien de Mond van de Retorte geen gelegenheid genoeg zoude hebben, om het schielyk stremmende Zout te ontlasten, de smelting, met een koole vuurs aan den Hals | |
[pagina 366]
| |
der Retorte te houden, bevordere, waarom, derhalven, de mond van den ontfanger, niet te wyd moet zyn, op dat de Hals van de Retort daar niet te diep inzakke; en dat ik, indien de ontfanger, door de affchynende Hitte van het fornuys te heet mogt worden, denzelven met een plank afschutte, opdat het Zout my niet zoude ontsnappen, maar vooraan in den ontfanger, terstond, tot een Klomp stremmen. Niemand verwondere zich, dat ik niet, gelyk anderen, al vroeg de vlokjes Zout vergadere en wegneeme. 't Geschied niet zonder reden: want deeze vlokjes kan men niet wegneemen, of men neemt meteen weg, alle de Olie, die op dien zelfden tyd, zich aan het Zout en in den Hals der Retorte bevind, en dus is het Zout zeer olieagtig; behalven, dat men, in den tyd, dat men het Zout wegneemt, al het afdruipende verliest. Terwyl ik, daarentegen, de tyd afgewagt hebbende, een klomp Zouts, uit den ontfanger neeme, die hard, niet olieagtig, op het uiterlyke aanzien gecouleurd als een Chinaasappel, dog fyn geschraapt, zeer wit is. Middelerwyl dat ik, met dien trap van vuur voortgevaaren ben, heb ik dit Zout, en de roode Olie, in den tyd van agt of tien of minder of meer uuren verkreegen: de tyd is niet wel te bepaalen; maar als men ziet, dat 'er weinig of geene Zoutdeelen meer klimmen, 't welk men niet zo zeer in den Hals, als wel aan den Buik der Retorte, even boven het Zand, ontdekken kan, moet de ontfanger terstond weggenomen worden; want, indien men wilde voortvaaren, zoude de volgende overkomende zwarte Olie al het Zout doen smelten. Het Zout kan, zonder verdere zuivering, (waarvan ik straks reden geeven zal) in een wel gesloten vlesje, voorzien van eenen wyden hals, bewaard worden. Hier zoude men, met voordeel, het gansche werk kunnen eindigen; want de dikke Olie, die nu te voorschyn zal koomen, kan tegen het Zout, dat hier en daar in de Retort nog verspreid is, en verloren gaat, niet opweegen; maar om de fraaiheid van het werk te volmaaken, vermeerdert men het vuur, en zo, dat het met een sterken graad van onderdrukking voleindigd word; als wanneer men een zwarte, bitumineuse, Empyreumatische Olie zal verkrygen. Zie daar! nu hebben wy, uit eenen harden, zeer droogen, breekbaaren, smaakeloozen Steen bekoomen, vier gansch van elkander verschillende dingen, die voor het grootste gedeelte vloeibaar en van een doordringenden smaak en reuk zyn. Namelyk, ten 1sten een Speceryagtig scherp water. Ten 2den een vlug, enigzints zamentrekkend, zuur Zout. Ten | |
[pagina 367]
| |
3den een doordringend riekende witte en geele, een vieze roode, en een stinkende zwarte taaije Olie. Ten 4den een overgeblevene ligtelyk ontsteekende korst, welke zig, in het einde der distelatie, volgens den Heer boerhave, die in den beginne nog geen Zand by deeze ontleeding voegt, tot in den Hals der Retorte kan uitzetten; dog alzo dit werk niet zonder gevaar verrigt kan worden, en wy uit zyn voorschrift zien, dat hy zelf, alvorens de Masse zo hevig door het vuur te dryven, dezelve met zand overdekt heeft, raade ik niemand aan, deeze proef te neemen. Niet wel kan men bepaalen, hoe veel Zout, Olie &c. de Barnsteen geest; ik heb, by iedere bereiding, doorgaans verschil gevonden, en ten naasten by bekomen, uit een pond van 16 oncen, omtrent 1 once water; 5 dragma Zout, 2½ oncen witte en geele, 3 oncen roode, en 1½ of 2 oncen morzige zwarte Olie. Maar volkomen ervaren geworden, in de kennisse van deeze Olie en Zout; zullen wy tevens gelegenheid gekreegen hebben, om de vervalschte Olie en het Zout, dat in de meeste Chimistwinkels voor minder prys verkogt word, als wy het zelf kunnen bereiden, van de waare Olie en het Zout des Barnsteens te onderscheiden, welkers onderscheid inderdaad niet gering zal zyn, indien men slegts dit Zout eens Microscopisch wilonderzoeken. Byna alle Scheikundigen Sublimeeren of Crystalliseren dit Zout, om het te zuiveren. Zy neemen twee of drie deelen gemeen zout, by een deel zout van Barnsteen, te zamen gevreeven en in een hoog Kolsje gedaan; voorzien van een glaazen helm, met een naauwe pyp; zy disteleeren het Zout uit een Zandbad, op wiens hitte Regenwater kookende kan blyven, of iets meer, maar evenwel zo, dat de Olie niet kan opklimmen. De witte dampen ryzen, en stremmen boven in den Helm. Zou het niet nuttig zyn, dat men voorzigtig, met een 4 a 6 dubbelden natten Linnen doek, den Helm nu en dan verkoelde? Door smelting in kookend water word het Zout ook gezuiverd; het Lixivium of looge kleinzen zy best, door een wollen Lap, waarop het vuile en de Olie blyft leggen; dampen het zonder kooken zagtjes uit, en laaten het tot Crystallen schieten. De eerste zuivering keur ik af, om dat 'er een zeker deel van het Zeezout losgemaakt, door het Barnsteen-Zout, medegevoerd word; terwyl een voornaam vlug deel van het laatste verloren gaat, en hoe ligt zal niet de Olie mede opklimmen? De zuivering door water zal ook niet weinig van deszelfs fynste deelen doen vervliegen. Daarentegen is de zuivering, en Rectificatie der Olie zeer nuttig en | |
[pagina 368]
| |
noodig. Tien deelen waters, tot een deel Olie zullen deeze verrigting zeer gemakkelyk maaken. B.V. Ik doe 12 Oncen zo geele als roode Olie en 6 pinten water, in een ruime glaazen Retort, en schudde deeze twee eenen geruimen tyd; aan de Retort, in een Zandbad gesteld hebbende, leg ik een ontfanger, en sluite de voegen, met een natte blaas. Het vuur bestiere ik zo, dat men niet wel water daarop aan de kook zoude kunnen brengen. Twee half door gebrande Turven, van tyd tot tyd, daaronder gelegt, zullen deeze warmte kunnen te weeg brengen. De tyd van 30 of 36 uuren hier mede aanhoudende, had ik, behalven 18 Oncen water, 3 Oncen Olie, die zeer vloeibaar, doorschynend helder, niet zeer onaangenaam riekende, en byna zo wit was, als een blanken wyngeest, verzameld. Thans maakte ik myn vuur zo veel sterker, dat het slegts by tusschenpoozen kookte; en verkreeg, in 12 uuren, 6 Oncen vogt en 9 dragma Olie, byna aan de vorige gelyk. Vervolgens liet ik toe, dat het vuur, myn vogt en Olie 16 uuren aanhoudend deed kooken, waardoor ik, nevens 20 Oncen water, slegts 7 dragma Olie verkreeg, en daarna, door een sterke kooking, op die zelfde wyze nog 4 dragma, die beide zo vloeibaar noch blank waren, als de twee eerstenGa naar voetnoot(c). Hieruit blykt, dat weinig der overige Olie, van een bitumineusen aart en zwaardere Natuur zynde, door deezen Trap des vuurs met tusschenkomst van Regenwater kan vlug gemaakt worden. Ik scheide derhalven deeze taaije Olie van het vogt af, door middel van een wolletje, losjes in de pyp van een glaazen Tregter gestoken; vermengde die, met zand, in een Kromhals, en haalde die, daarna, door eene vereischte vuurgraad over. Dezelve was vaalrood; het zand zwart van het agtergebleeven bitumen. De Olie woog 4 oncen; zo dat 2½ once bitumineuse aarde, de vervlogene deeltjes daar ondergerekend, te rugge bleeven. Alle deeze Olien zyn na den tyd van twee a drie weeken, schoon, in volle vlesjes naauw toegesloten, enigzints van Couleur veranderd, 't welk aan diergelyke Olien zeer eigen is, en waar van ons de Reden, door den Heer Apoth. tieboel, in de Schriften van de Maatschappy te Haarlem is opgegeeven. | |
[pagina 369]
| |
Het van de Olie afgescheiden water was troebel, ik kleinsde het zelve, door een Wollen Lap, en proefde daarin, den eigenaartigen smaak van Barnsteen-Zout. Ik dampte dit vogt, naar het voorschrift van een zeker Scheikundigen, in een aarden pan zonder kooking uit, en wilde het doen Crystalliseeren, maar konde niet. Vervolgens heb ik het zagtjes, in een porceleine Kopje laaten uitwazemen, tot de dikte van Honig; wanneer het koud en gestold was, had ik ruim een dragma Zout behouden, zwarter van couleur en onzuiverder van smaak, dan het waare Zout. De Heer elzevier en de Schryver van de N. Nederduitsche Apotheek spreeken van een Oleum Succini odoriferum, met Spiritus Salis of Acetum distelatum gerectificeerd. Ik heb dit beproefd, de eerst overkomende Olie is blank en zuiver, en aan die gelyk, die ik met water bereid hebbe; maar welriekend kan ik dezelve niet noemen. Wat nu het in en uitwendig gebruik van deeze voortbrengzels betreft, ik geloove, dat het uitmuntende geneesmiddelen zyn; en alle Geneesheeren stemmen daarin overeen. In vroeger tyd plagt de phlegmatieke geest byna van zo veel belang te zyn, als thans het vlugge Zout, dat toen minder bekend was. De Olie, inwendig gebruikt, is verhittende en prikkelende, derhalven bekwaam, om de vloeibaare deelen des Lighaams, als zweet, pis &c. af te scheiden en te bevorderen. Voornamelyk opent deeze Olie de verstoppingen des Lyfmoeders; bevordert de Maandstonden en moeilyke baaring; verdryft de Moederkwaalen, waarom de ouden meenden, gelyk, nog ten deezen dage, zommige oude wyven, dat de opstyging, door zeker dier, in 's menschen Lighaam omzwervende, veroorzaakt, en door de kwaade Reuk deezer Olie, in toom gehouden wierd. Uitwendig word ze gebruikt, om te sineeren, tegen verlamming, kneuzing, beroerde Ledemaaten, Jigtpynen, slappe of koude gezwellen, inzonderheid als hy opgelost is in wyngeest, of Spir. Matrical Burrhi; in welken ik met den Scheikundigen barchusen geloove, dat maar zeer weinig Eigenschappen des Barnsteens gevonden worden. Gelyk de Naauwlettende boerhave, by het maaken van de Tinctuur des Barnsteens, ook leert, de helft van de opgegotene Alkohol daar weder aftetrekken. Zou dit anders niet onvoorzigtig voorgeschreeven zyn? Ik heb by 1 Once Spir. Matrical: Burrhi: 56 droppen witte Olie van Barnsteen kunnen voegen, zonder dat hy Phlegmatiek wierd; by zuiveren Alkohol vini 80, en by goeden Spir. Vin. R. slegts 30 | |
[pagina 370]
| |
droppen. Van het Zout, zal ik alleenlyk dit zeggen, dat 'er door opbruizing, met den vluggen Alkalinen geest van Hartshoorn, een middelslagtigen geest, en zomtyds toevallig een diergelyk Zout gebooren word, genaamt Spiritus Cornu Cervi Succinatus, van een ongeloovelyk wonderbaare uitwerking in hysterike toevallen. Voor 't overige is het Zout begaafd, niet alleen met alle die voortresselyke Eigenschappen, die de Olie, inwendig gebruikt, worden toegeschreeven; maar verdient zelfs verre boven deeze den voorrang. De geleerde boerhave, zegt met een woord, dat dit Zout is, Antihystericorum & diureticorum Princeps. |
|