| |
| |
| |
Beschouwing van een onweder in den zomer.
REeds is de vierde dag, dat de Hemel is helder gebleven, dat zich geen een eenig Wolkje heeft laaten zien, half voor by gegaan. De Wind, eenige uuren naar het ryzen der Zonne, langzaam ontwaakt, blaast met dezelfde kragt, als op de voorige dagen, uit den zelfden hoek, uit het Oosten; echter iets Noordelyker. Eene gelyke heete lugt, als te vooren, omvangt my; ze heeft vooral nog geene verkoeling ondergaan. De bron des lichts schittert aan het uitspansel; haare straalen steeken met eene brandende hitte; de Velden worden gezengd en het gewas word geschroeid. Eene nevelagtige stof, zich vertoonende als een zeer dunne roodagtige rook, hangt in den dampkring; en duid aan, dat, om en boven my, eene groote, eene ongewoone warmte verspreid is; eene warmte, naar de Schaal van Fahrenheit, tot den trap van drie en tagtig graaden opgeklommen. Voorwaar een hooge trap! Dus heb ik ze insgelyks getekend gevonden in dat jaar, waar in my dezelfde schaal eene Koude had vertoond van vier graaden beneden nul.... verbaazend verschil! En in dat Land leeven de Stervelingen zo wel, en zo lang, als in eenig ander? Zo is het. De grond en lugt myns Vaderlands is voor het leeven zo gunstig, als die van andere Gewesten; in weerwil dier Poelen en Moerassen, waar in de niet wel onderrigte Vreemdeling ons doet gebooren worden, kwynend leeven, en vroegtydiger, dan zy, het leven derven.
Hoe lastig valt deeze ongewoone hitte, onze grondbewooners! hoe zwoegen, hoe blaazen zy! hoe groot is hun verlangen naar een versrissender aamtogt! welke middelen stelt men te werk om zich te verkoelen! hoe greetig zyn ze naar koude dranken, togtige plaatsen!.... Onvoorzigtigen! laat af! zulks komt den Mensch dikwils duur te staan; die aangenaam gemaakte oogenblikken teelen, te vaak, ziekten en pynen, die een vervroegden dood aanvoeren.
Deeze dag is de vierde, dat ons eene warmte boven de tagtig graaden heeft aangedaan. Zal dit nog lang aanhouden? Wie kent de Natuur genoegzaam, om zulks zeker te kunnen voorzeggen? niemand! De waarneemingen van vroegere jaaren hebben wel iets geleerd; doch, om daar op vaster te gaan, dan waarschynelyk, is te ver geloopen. Egter is het niet waarschynelyk, dat deeze hitte ons lang zal by blyven: - | |
| |
een veranderde Barometer, - eene aswyking der Wind van de streek der voorige dagen, - eene dofheid in de wooningen, - het zeldzaamer duurzaam zyn dier hitte, dan thans, zyn zo veele tekenen die in vroegere dagen verandering van weer aanweezen: - thans kan het insgelyks zo zyn; - laat ons toeven.
Van eene kleine verhevenheid rond ziende, ontdek ik in het Oosten, een gering Wolkje. Lugtwaarneemers! zo u, tot nog toe, dit verschynsel ontsnapt zy, let dan eens op, of zulk een Wolkje, in zulk weer als heden, niet veel al de voorbode is van eene op handen zynde donderbui. Gy ziet dit Wolkje; - het zal, (dit voorzeggen steunt, op het geen vaak geschiedt,) het zal door anderen, van meerdere grootte, opgevolgd worden; die na elkander voor uwe oogen verdwynen zullen, eer zy tot de overstaande kimmen zyn neder gedaald.... Ziet gy reeds het tweede? ja! laat ons wagten; - eene opvolging zal plaats vinden; en onder deeze opvolging zult gy, tusschen het Westen en het Oosten, gansche opstapelingen van Wolken uit de laagte op zien komen; waar in het onweder, dat ons nadert, beslooten ligt. Heest de ondervinding u geleerd, dat 'er, na een inkrimpenden wind van 't West naar 't Zuiden dikwils regens daalen? ze heeft u ook kunnen leeren, dat dit geringe Wolkje gemeenlyk van Onweder opgevolgd word.
Het eerste en tweede Wolkje word vermeerderd, - gevolgd van anderen. Al grooter en grooter lighaamen komen uit het Oosten aan dryven; - verspreiden zich, en verdwynen voor het meerendeel.
In het Zuidoosten vertoont zich een witte streep, laag in de Kimmen; - 't is het eerste verschynzel van etlyke opkomende Wolken; - lings af laaten 'er zich reeds eenige van zien.
De uit de Oostkim opkomende lighaamen verspreiden zich meer en meer door het lugt-gewest, onder zeer verschillende gedaanten, en op ongelyke hoogten; - de minst zwaaren het verhevenste.
Van 't West tot het Zuid-Oost, verheffen zich gansche rijen van Bergen, van agter den rand der Aarde op. Rondagtig-, spits-, gebrokkeld-, aan- voor- door, en agter elkander. De toppen zyn witagtig, de middens grauw, de voetstukken donker.
Het hemelrond verliest zyne zuiverheid, hier en gints vertoonen zich dikke plekken. De Zon gaat nu en dan schuil; vaale wolken dryven van het Oost, voor haar heen, naar
| |
| |
het Westen, en beneemen ons, voor eenige oogwenken, haar lieflyk aanzien; op veele plaatsen word het blaauw azuur gewelf reeds aan der menschen oogen onttrokken.
Van byna rondsomme komen de wolkbergen van agter den rand der Aarde opzetten, om gelykerhand den schoonen hemel te bedekken, het zigtbaar halfrond in te neemen, en te vervullen. Vreemd worden de vertooningen, die aan het uitspansel, door de koppelingen - samenschaaringen - en indringingen der geperst wordende Wolken, te voorschyn komen! Gints is alles Berg en Heuvel; - regts af scheidt een donkere overzy leggende piramieds gewyze schoor die bergen van een; - tusschen deezen, en eene zwarte op de Kimmen rustende bank, doet zich een vergezigt, van veelerlei gekleurde Wolken op - nog verder af ziet men een loodkleurig veld; het heeft voor zich eenige dunne streepen; die in eene andere rigting, dan de eerst waargenomene Wolken, naar het Noordwesten zweeven.
De Wind is zagter geworden, - reeds eenige kragten. In het Zuidwesten verheft zich eene zwarte bank; doch langzaam; - uit haar schynt eene sterke persing te gaan tot de bovenste lighaamen; deezen althans beweegen zich driftiger. De Zon is schuil gegaan; - haar aangezigt is bedekt door ligte Wolken, doch te dik ter doorlaating haarer Straalen; zy is niet meer te zien. Met het afneemen van den Wind, schynt de hitte toe te neemen;... laat ons zien. - Neen! de schaal wyst nog dezelfde hoogte... maar, dan is het heeter! wind immers verkoelt!.... Hoe! beweeging veroorzaakt wryving; wryving warmte: en die wryving heeft byna opgehouden; - moest het dan nu niet koelder zyn? neen! de beweeging der lugt op zich zelven baart noch hitte, noch koude; - haare verkoeling vloeit alleen voort uit het wegstooten van uwe eigen warmte; deeze is thans nog dertien graaden meerder, dan die der lugt: de verminderde kragt der wind dryft die warmte tegenwoordig traager van u; en daarom is het u thans heeter.
Heldere Hemel! blauw gewelf! waar zyt gy verdweenen! Uw vriendelyk - uw schoon - uw lief gelaat, is geheel bedekt met een donker floers!... Van waar zyn alle die Wolken tot ons gekomen? zyn ze uit andere streeken herwaards gewaaid? of uit de fyndere bovenlugt van onzen dampkring neder gezakt? dan zyn ze of zwaarder, of gedrukter geworden.... Zwaarder? hoe hebben zy die meerdere zwaarte verkreegen? door zamenvoeging? neen! zulks doet geen dryvend lighaam nederzakken. - Heeft eene drukkende
| |
| |
kragt hen verlaagd? welke kragt? hoedanig? van waar? hoe komt- hoe werkt ze daar?.....Raadpleeg den Natuur-onderzoeker, veel zult gy hooren; dan de verzekerde kennis, hoe het Opperste Wezen de raderen van het uitmuntendste - van het grootste Konstgewrogt doet beweegen, zal u dan gegeeven worden, als gy dien grooten Werkmeester zelven aanschouwen zult; niet eerder!
ô Welk eene verandering heest de Lugt-hemel ondergaan! Voor eenige uuren schoot de alkoesterende Zon haare Straalen onverlet op de Aarde neder. In het volle haarer luister, verrees zy uit de Oostkim, en wandelde zo, met den deftigsten tred, naar het toppunt van den weg, dien zy voor ons gezigt moest afloopen. De weg, dien zy betrad, was geheel zuiver, en effen; de oppervlakte der Zee, in de grootste stilte, overtreffende.... maar dezelve is dat effen pad niet meerder; ten minsten thans niet! wanneer zal het weder gezien worden? mogelyk op den dag van morgen; - maar, zal 'er vóór dien dag geen ander - geen nog min aangenaamer verschynsel invallen? te gegrond, is de daar voor zynde vrees.... Vrees? Gy beeft dan voor een Zomer Onweder?... moedeloos Mensch! Is God verder van u, by 't geloei des donders, dan by 't woeden van een fellen Wind? Dat Zomerverschynsel, - ik beken het, werkt somtyds rampspoedig; maar kent ge deszelss nut? zo neen! raadpleeg dan met de Natuur; en gy zult weeten, dat het nut de nu en dan veroorzaakte rampen ver te boven streeft. Uwe vrees gaat dus te ver, zo ge uwe ooren en oogen sluit; en, als in de grootste benauwdheid, neder zit..... Wapent u daar tegen; want het onweer naakt.
De wind zwygt geheel; - ik gevoel geen de minste beweeging; het volkomenst evenwigt doet de lugt, die my omvangt, beweegeloos zyn. Hoe doods is deeze stilte! hoe drukkende, en verveelende! alles schynt met dofheid geslagen! De bosschen staan treurig; - 't gevederd Choor zwygt, en verschuilt zich. - De Velden kwynen; - het zinnebeeld der onnoozelheid, het Schaap, staat angstig te zwoegen; - het anders dartel Bokje heeft zyne vrolykheid afgelegd, en ziet verdrietig her- en derwaards; - de logge Koe loeit aan den water-kant, met het hoofd van de zwarte donderlugt afgekeerd; het moedig Paard laat het hoofd hangen, en blaast lusteloosheid ten neuze uit. - De aderslag der gansche Natuur schynt verzwakt, even als de pols-slag van een stervenden:....Hoe verdrietig valt deeze doodsheid, - deeze ongewoone kalmte, den Mensch! maar hoe zeker te- | |
| |
vens, voorspelt zy, dat het onweder niet ver van ons is.... Zie! nu verandert de lugt verbaazend! Die spitse bergen, - die aan - voor - en in elkander staande lighaamen zyn of niet meer, of door die laagere zwarte lugt in gezwolgen; alle die menigte van gedaanten zyn verwisseld, of in anderen van een kleiner getal overgegaan.
Een pik zwart veld verhest zich, van beneden het Westen tot boven het Zuiden, uitgestrekt; het dryft voor zich een breeden strook van vuurige Wolken, van .... maar zagt! welk gerommel doet zich hooren? - 't is Donder - wie verwagtte zulks niet? wel ras zal het onweer klaarder spreeken; de hevige beweeging, die in den vuurigen strook gezien word, verzekert ons zulks.
Zeebebouweren! zyt op uwe hoede! een hevige Stormwind breekt zyne Ketenen, en zal zyn Kerker ontvlugten... Indien gy niet waakt, zult ge overvallen worden, en in gevaar geraaken.... Dan, waar toe u aangemaand? Uw yver is myne zorg al verre voor uit; - alles is reeds door u genoegzaam tegen den aanval des Winds vastgebonden, en verzekerd.... En gy, aan wier zorg die kostbaare - die nuttige gevleugeide lighaamen zyn toevertrouwd, zyt gy insgelyks waakzaam? Ja! ik zie het; - Gy hebt de zeilen al verzekerd op de wieken, en kruit ze regtstandig naar dien oord, waar het onweder ryst, en van waar gy met reden den Storm verwagt..... Gy doet zeer wel met de lessen van uwen Onderwyzer in acht te neemen; Ondervinding is de beste leermeester..... maar laat ons nu het oog vestigen op het werken der lugt.
Hier, op het oppervlak van 't Aardryk, is 't nog stil; maar in die onweersbui is het niet alzo. - Zie, welke verwarde beweegingen daar plaats moeten hebben; de Wolken stooten tegen elkanderen; - hun voortgang is schokkende; - hoe strydig moeten de kragten zyn, waardoor ze dus in beweeging gebragt worden!.... Zie toch! zwarte bergen komen aanrollen, even als baaren der Zee, in 't woedenst oogenblik .... zwarte bergen! voor zich dryvende een vuurige stroom van akelige Wolken, in eene brandende gedaante ... zagt! het weerligt; - waar blyft het geluid? vertoef! het geluid snelt traager voort dan het licht; - 't zal komen - daar.... Gy hoort het; 't is vry zwaar.... Eene nieuwe ontbranding ... Eene derde .... de rommelingen volgen - zwakker en sterker.
In welke rigting is de voortgang dier zwarte Wolken?
| |
| |
tot ons! naar 't Noord-Oosten; - tot dus verre rollen ze, uit het Zuid Westen, op ons aan.
De Weerlichten vermeerderen; - de Donderslagen worden geweldiger..... Als het weer zwaar zal zyn, naar het aanzien der lugt, verwagt dan noodweer.... Zie! die ontbranding was hevig.... Legt het geluid in ééne seconde, of pols-slag, 1000 schreeden wegs af? laat ons dan tellen:.... hoor! dit zal de slag dier ontvlamming weezen. - Zeven pols slagen zyn 'er tusschen de ontbranding en haar verloopen; - de plaats dus, daar het licht ontstak, was nog 7000 schreeden van ons.... Is dit ver? In welk opzigt? van 't gevaar? Als 'er een geleider van die plaats tot ons liep, zou die afstand ons niet beveiligen; - de weg, dien de Electrieke Stoffe kan afleggen, is nog niet bepaald; - noch ..... daar! een blixemstraal?.... geen oogwenk geschied rasser.... Nu gy, al te angstvallige! die zugt, en zwoegt, - die u aan het daglicht onttrekt, om de werking des onweders niet te aanschouwen: zit gy thans op nieuw in dien angst ter neder? staa op! die verslagenheid voegt geen redelyk Weezen! ze is nutteloos, en schadelyk. - Uwe veiligheid word 'er niet door vergroot, terwyl ge uw gestel, door de onmaatige vrees, benadeelt.
'Er komt Wind; - maar uit het Zuidwesten; - spoedig zal het onweder nu tot ons komen; - spoedig...wat! daar is het reeds..... het stormt. - Eene wolk van stoffe vliegt van de Zanddyken in de hoogte; - de boomen worden heen- en weder geslingerd; zy staan te knappen op hunne wortels; - de daken kraaken; - de wanden schudden; - de vensters slaan; - de grond beeft. 't Begint te regenen..... gelukkig! zegt dan de Eenvoudige! doch waarom? om het minder gevaar? ô dan bedriegt ge u! thans nadert juist het gevaar! het nedervallend vogt, een leider der Electrieke stoffe, baant een te gereeder weg voor de donderstoffe, om tot ons te komen. De regen verdikt, - word zwaar, zeer zwaar! eene gansche Zee schynt zich op ons te storten;.... dit is eene wolkbreuk!.... Nu, nu is het onweder zeer naby ons! het is zo! De weerlichten ontbranden op 't hevigst! aan alle zyden, - op veele plaatsen te gelyk. De slangswyze Blixem vliegt van 't Westen naar 't Oosten, van 't Zuiden naar 't Noorden; de Blixemstraalen kruissen elkander in hunnen weg; zy worden, na een oogwenk of twee, door het geluid des donders opgevolgd.... Akelig tydstip! Akelig? ja! maar ook tevens grootsch, en eerbied wekkend!
| |
| |
een overtuigend bewys van het aanzyn, - de magt, - en de onbevattelyke grootheid des eeuwigen Albestierders.... Zie eens! welk een fel licht ontstak daar!... ik tel ... één ... daar is reeds de slag! dat was naby! 't geluid zelve zegt het. Een geweldige stoot tegen de Wolken, - een oogwenk stilte, - een verheffend en terstond het gehoor verdoovend geloei, en gekletter, maakt het weezen van dien slag uit..... Nog één woord tot u, al te beangstigden! Gy vreest? wie wraakt het? het stomme Vee zelss vreest: - vreest! maar dat het zy, als een mensch - als een Christen!
De regen vermindert iets ... hoe! een oogenblik dat 'er geen donder gehoord word! nog al! zouden wy de bui reeds te boven zyn? Ik twyffel: de Waarneemer van Weer en Wind heeft opgemerkt, dat de stormen, vaak, door groote kalmten, en de felste ontbrandingen, door stille tusschenpoozingen worden voorgegaan; laat ons het vervolg bedaard afwagten. Daar, hoor ik weder gerommel; - dat schynt my toe, reeds voor by te weezen. - De lugt voor my, egter, hangt nog zo zwaar, - zo dreigend, - zo.... Wat!.. welk nieuw ... vreemd.... verward geraas, hoor ik thans?.... het hagelt ... geweldig! Bergt u, Stervelingen! vlugt in de huizen! zulke steenen kunt gy onmogelyk verdraagen! ze zuilen u, zo niet ombrengen, ten minste gevaarlyk treffen ... vlugt.. vlugt! Helaas! hoe ydel heeft men zich gevleid! het onweder is niet voor by! ik bemerk het duidelyk; - alles zegt het my;.... de vuurvlammen vernieuwen; .... de donderslagen verheffen zich; .... de ... ach! wat is dit .... Hemel! help!.... een vuur ontsteekt zich by my;.... het aardryk beeft; ... de wooningen trillen;... myne oogen schemeren;... myne ooren suisen;... een Blixemstraal ... een verblindend vuur ... de donderslag ... te gelyk .. oogenbliklyk!... waar ben ik... 'k herkom ... wat zie ik? rook opgaan.... brand! brand!.. help!... ach! 't is vergeefsch! te laat!.. het gebouw staat reeds in volle vlam, .... stort in,... is reddeloos,.... weg, ... eisselyk tydstip!
j.v.p.
|
|