Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van den kramsvogel.Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer de buffon.
DE Kramsvogel draagt in 't Grieksch de naamen van Κίχλα en Τϩιχας, in 't Latyn Turdus Pilaris, en Trichas, in 't Italiaansch Tordo, en Vicasda, in 't Spaansch Tordo en Zorzol, in 't Hoogduitsch Krammets of Kramet-Vogel, in 't Zweedsch Kramsfogel, in 't Zwitzersch Wachholler droszel, in 't Engelsch Field-fare, in 't Fransch Tourdelle of Litorne, behalven verscheide andere naamen aan deezen Vogel gegeeven, meest gevormd naar de onderscheide klanken, die dezelve slaat. Deeze Vogel, tot de Lysters behoorende, is, onder dezelven, naast den Grooten LysterGa naar voetnoot(*), de grootste, en van de andere onderscheiden, door zyn geelen Bek, door zyne donker bruine Pooten, als mede door de aschgrauwe kleur, zomtyds met zwarte vlekken, op den Kop, den Hals en aan de Stuit. Het Mannetje, en 't Wyfje, slaat het zelfde geluid, en zy kunnen beiden even goed dienen, om, in den Trektyd, de wilde Kramsvogels te lokken: doch het Mannetje is van het eerste onderscheiden door de kleur van zyn Bek: veel donkerder van verf. Deeze Vogels, die in Poolen en in Neder-Oostenryk nestelen, doen het niet in Frankryk. Zy komen, by geheele benden, aldaar met het begin van December, en maaken, onder het vliegen, een groot geschreeuw: en onthouden zich dan op de plaatzen daar Geneverbessen gevonden worden: wanneer ze, in den Voortyd wederkomen, gee- | |
[pagina 321]
| |
ven zy de voorkeuze aan vogtige streeken; in 't algemeen bezoeken zy de Bosschen minder dan de Zing-Lyster en de Groote Lyster. Zomwylen komen zy met den aanvang van den Herfst ons een kort bezoek geeven, wanneer de Lysterbessen, hun geliefdste kost, ryp zyn, doch verschynen niet te min op den gewoonen tyd. 't Is niet zeldzaam te zien dat 'er twee of drie duizend Kramsvogels zich byeenvoegen, op een plaats daar rype Lysterbessen zyn, ze eeten ze zo greetig, dat de heift op den grond valt. Men heeft ook menigmaalen waargenomen, dat zy, naa gevallen regen, in de voorengreppen loopen, om Wormen en Slekken te zoeken. Als het sterk vriest eeten ze, volgens lothinger, de Besien van Marentakken, en andere. Uit het reeds gezegde mogen wy opmaaken dat de Kramsvogels geheel anders geaart zyn dan de Zing-Lysters en de Groote Lysters, en veel gezelliger. Zomtyds vliegen ze enkeld; doch, doorgaans, maaken ze zeer talryke benden uit, en, wanneer ze in deezer voege veréénigd zyn, trekken zy zamen voort, en verspreiden zich in de Velden zonder van een te scheiden: op zekere uuren van den dag, of wanneer men ze te naby komt, vliegen zy allen te gader op een en denzeifden boom. De Ridder linnaeus gewaagt van een Kramsvogel, te Stokholm, door een' Wynkooper gehouden, die zo gemeenzaam was dat hy op de tasel liep en uit de glazen Wyn dronk; en wel zo veel dat hy kaal op den Kop wierd; doch één Jaar in eene Kouw opgeslooten zynde, zonder Wyn te drinken, kreeg hy de Veeren op den Kop weder. Deeze korte vertelling leert ons twee dingen; het uitwerkzel van den Wyn op de Veeren der Vogelen, en dat de Kramsvogel kan getemd worden, 't welk zeer zeldzaam is: de Lysters laaten zich, gelyk ik reeds heb aangemerkt, niet gemaklyk temmen. Hoe strenger de koude is, hoe de Kramsvogels veelvuldiger zyn; 't schynt zelfs dat zy van het ophouden der koude een voorgevoel hebben: want de Jaagers en Landlieden stellen vast, dat wy, zo lang de Kramsvogels vliegen, den Winter nog niet gehad hebben. Zy begeeven zich, naa 't afloopen des Winters, na de Noordlyker Landen, waar zy broeden, en overvloed van Geneverbessen aantresfen. Frisch schryft aan dat Voedzel den goeden smaak toe, welken hy het Vleesch deezer Vogelen toekent. Ik weet, dat men, volgens den bekenden regel, over den smaak niet moet twisten; doch ik kan, egter, niet voorby hier aan te merken, dat deeze Lyster in Bourgogne voor eene zeer gemeene spyze gehouden wordt, | |
[pagina 322]
| |
en dat in 't algemeen de geur, door Geneverbessen aan 't vleesch gegeeven, met iets bitters gemengd is. Anderen beweeren, dat het Vleesch der Kramsvogelen noit beter smaakt en noit milder is, dan op den tyd als zy Wormen en Insecten eeten. De Kramsvogel is den Ouden bekend geweest, onder den naam van Turdus Pilaris, niet om dat hy ten allen tyde met den strik gevangen wierd, gelyk de Heer salerne zegt, want deeze byzonderheid zou den Kramsvogel van de andere Lysters, die men desgelyks in strikken vangt, geenzins onderscheiden hebben; maar om dat hy rondsom den Bek eene soort van hairtjes of baardjes heeft, die vooruitsteeken en veel langer zyn dan by den Zing-Lyster of den Grooten Lyster. Wy moeten 'er, volgens de aantekening der Schryveren van de Zoologie Britannique byvoegen, dat de Kramsvogel zeer sterke Klauwen hebbe. Frisch verhaalt, dat, wanneer men de Jongen van den Grooten Lyster in 't nest van den Kramsvogel plaatst, deeze dezelve aanneemt en opvoedt als zyn eigene; doch ik zou hier uit alleen niet besluiten, gelyk die Heer doet, dat men, uit de vermenging dier twee soorten, eene bastaard soort zou kunnen verwekken; want men verwagt zeker niet een nieuw geslacht te zullen zien gebooren worden, uit de vermenging van een Hen met een Endvogel: schoon men dikwyls geheele Broedzels jonge Endvogels van een Hen heeft zien uitbroeden en opkweeken. De Gevlekte Kramsvogel is in de daad veelverwig, wit, zwart, en verscheide andere kleuren zyn 'er in de Pluimadie op zodanig eene wyze gemengeld, dat, uitgenomen den Kop en den Hals, die wit zyn met zwarte plekjes, en den Staart, die geheel zwart is, het bovenste gedeelte des lyfs sombere kleuren heeft met zwarte plekjes, terwyl, in tegendeel, het onderste gedeelte helderder gekleurd, en 't wit, met zwarte meerendeels halfmaanswyze plekjes gevlakt is. Deeze Kramsvogel is in grootte gelyk aan den gemeenen. Tot deeze verscheidenheid hebbe men t'huis te brengen, den Witkoppigen Kramsvogel van brisson: deeze heeft, even als de bovengemelde, een witten Kop en een gedeelte van den Hals van die kleur; doch zonder zwarte plekjes, en verschilt van den gemeenen Kramsvogel niet dan door dien witten Kop; over zulks mag hy aangemerkt worden als eene midden soort, tusschen den Gemeenen Kramsvogel en den Gevlekten. 't Is zelfs zeer eigen te gelooven, dat de Verandering der Pluimadie van den Kop een' aanvang neemt: dewyl de Pluimadie van dat gedeelte in Vogelen van dit Geslacht zeer aan verandering onderhevig is. |
|