Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuur- en scheikundig onderzoek van den barnsteen.
| |
[pagina 313]
| |
deelde denkbeelden heeft gegeeven, scheen my der moeite wel waardig, eens naauwkeurig na te vorschen; naar alvoorens eene beschryving des Barnsteens vooraf te hebben laaten gaan. De Latynsche naamen des Barnsteens zyn verscheiden, en hebben ieder eene onderscheidene oorspronkelyke Betekenis; als Succinum a Succo, om dat men eertyds meende denzelven uit een Sap van zekeren Boom oorspronkelyk te zyn. Ambra Citrina, om dat de Barnsteen, als de Ambergrys op het Water gevonden wierd, en inderdaad, in zyne manier van Samenstelling, ook veele overeenkomst heeft. Carabe van Persischen, en Electrum van Latynschen oorsprong, om dat de Barnsteen een aantrekkende of uitlokkende kragt heeft. Sacal is een Naam, by welken de Egyptenaaren denzelven gekend hebben. Glessum van Glacies, om dat hy helder en doorschynend is, gelyk het Ys. Dog door deeze en den Naam Leucelectrum, word alleen de witte, gelyk door Gagates, om dat ze zeer blinkende is, de Zwarte Barnsteen betekend. In 't Fransch word dezelve genaamd, Ambre Jaune of Succin, in 't Nederduitsch geele Amber, Barn- of Brandsteen. De onderscheidene benaamingen doen ons zien, dat de Barnsteen by veele Volkeren al zeer vroeg bekend geweest is. De beroemde latynsche Historie-Schryver Tacitus zegt, dat de Volkeren, aan de Balthische Zee gelegen, in zynen Leeftyd, aan de Stranden den Barnsteen opvischten, en dit is reeds zeventien honderd Jaaren geleden. De Barnsteen één in zyn samenstelling en voortbrengzels zynde, zoude men ook tot ééne zoort durven bepaalen; de Couleur en de Zuiverheid alleen maaken het verschil; maar dit verschil is aanmerkelyk. De Barnsteen is, of zeer bleek Citroengeel, (dat is de zogenaamde witte) of geel, of rood, of zwart, of muisvaal, van welke laatste enkele brooze Stukjes onder de andere gevonden worden, en, by 't ontsteeken aan een Kaars, dikwils een Zwavelreuk van zig verspreiden. Indien wy den Barnsteen tot Zoorten wilden brengen, zouden wy een andere verkiezing doen, en drie zoorten hebbenGa naar voetnoot(a). | |
[pagina 314]
| |
Als ten 1sten de Poolsch-Pruissische, die wy altyd in de Winkels, en ten scheikunstigen gebruike, bezigen: Ten 2den de Siciliaansche en elders gevondene Barnsteen, die gansch geen Zout en niet zo veel Olie heeft als de andere, zynde in zyn aart kruimelagtig en broos: Ten 3den die Zoort, die men in Vrankryk, Duitschland, overvloedig in Engeland, en zeer veel in het Pyreneesche Gebergte vind; zynde eenen glanzigen, zwart Agaat nabykomenden Barnsteen, die alleen daarin volgens zekeren Schryver van de Steenkoolen verschilt, dat hy zuiverder, en met minder aardagtige deelen bezwangerd is. 't Zal onnodig zyn, dat men vraage, welke van deeze drie Zoorten de beste is, ieder kan dit beslissen. De Poolsch-Pruissische Barnsteen zal, in 't vervolg, het voorwerp van ons verder onderzoek zyn; en, onder deeze, is de witste de beste; niet om dat hy wit is, maar om dat hy de allerhardste en de allerligtste, dat is de volmaaktste van allen, en met de minste aarddeeltjes bezwangerd isGa naar voetnoot(b). Naast aan deeze | |
[pagina 315]
| |
volgt de geele, vervolgens de roode, en meerdere gecouleurde; de zuivere zoete Wateren der Baltische Zee maaken hem witter en volmaakter, nadat de bitumineuze Steen-Oly (Petroleum) ééne van zyne beginzelen langer of korter op of in denzelven omgezworven heeft, gekleinsd, en gezuiverd is. Hier van daan is het, dat, onder de gegraavene Barnsteen, zelden witte gevonden word. De Kunstbewerkers, in Barnsteen, kunnen geen twee Stukjes aan één smelten, hoe gaarne zy ook zouden willen; zyne volmaaktheid gaat weg, door het kleinste verlies zyner fyne Olie en vlug Zout. Maar zy hebben een middel uitgedagt, om den geelen Barnsteen witter, en den rooden geel te maaken; zy kooken den Barnsteen, in Pekel van Zeezout, of leggen denzelven een' geruimen tyd, in Reuzel, Ganzenvet, of enige geperste Oly; maar of deeze Handgreep de Eigenschappen des Barnsteens, hoewel witter geworden, tot het scheikundig gebruik, wel voortreffelyker zoude maaken, durf ik niet bepaalen. Deeze Barnsteen word gevonden, gelyk ik reeds aangemerkt hebbe, in Poolsch-Pruissen, Pommeren, en byzonder in de Streek by de Hoofdvesting Pillau, in de Pruissische Landstreek Samland, ter lengte van omtrent 10 Duitsche Mylen; als mede by de Steden Stettin, Elbingen, Straalsund, Mecklenburg, Lubeck, Rostok en andere, aan de Oevers gelegen Plaatzen, langs en op de Kusten der Baltische of Oostzee, op de oppervlakte des watersGa naar voetnoot(c). Deeze | |
[pagina 316]
| |
Zee, die noch Ebbe noch Vloed heeft, werpt alleen met zekere winden, den Barnsteen digt onder en aan het Strand, die als dan door zogenaamde Strandboeren, die deeze Visschery in pagt hebben, of van den Koning daar toe gesteld zyn, met zeer digte Netten, vermengd onder wier en vuiligheid, opgevischt, en, als de wier gedroogd is, uitgezogt wordt. Dit Strand word zo naauw bewaakt, op dat men, door het zoeken van Barnsteen, 's Konings inkomsten niet zoude vervreemden, dat 'er zelf niemand, zonder Strandruiter, langs het Strand, mag wandelen. Ook vindt men denzelven daar binnenslands aan de zyden van Beeken en Rivieren hangen, en het zy week of verhard en volmaakt zynde, dryvende op het water; alle deeze Barnsteen is doorschynend, wit, geel of rood. De ondoorschynende roode, bruine en vuile Barnsteen word wel in dezelfde Landstreek gevonden, maar in den grond, en van onder de Aarde opgedolven; dog dit opdelven staat, vooral in 't Pruissische gebied, aan elk een niet vry. De Barnsteen ligt niet alleen onder de Aarde gespoeld, aan de Stranden, maar zeer verre Landwaards in, in beddingen, overal verzeld van Water, doormengd met een Stoffe, gelykende niet vreemd naar Stukken hout. Hier uit leid een zeker Schryver onder anderen af, vooräf verönderstellende, dat het stukken zyn van afgehouwene, of op de Kust aangedreevene en met Zand en Aarde overgespoelde Boomen, de eerste beginzelen en samenstelling des Barnsteens; van welke ik zo aanstonds zal spreeken. Ook zyn hier en daar in 't Land, vierkante gegraavene Putten of Bakken, die door middel van ingeslagene Paalen, die heen en weder bewoogen worden, een zoutagtig Water doen opwellen, het welk, na eenigen tyd, Barnsteen geeft. By Rastenburg, Landwaard in, in Pruissen, zegt men, is ook een diep Meir, waar uit de Visschers met Beugelnetten Barnsteen opvisschen. Hoe het zy, en waar ze gevonden word, het is zonder tegenspraak, dat de samenstellende Deelen des Barnsteens zyn, een bitumineuse Steen-Oly, (Petroleum) een weinig fyne Aarde, (Gleba Subtilissima) Water, (Aqua) te zamen gestremd, door een omzwervend Zuur-Zout, (Acidum Vagum.) Schoon ook de vroegere Schryvers alle gemeend | |
[pagina 317]
| |
hebben, dat het de Gom of Harst van Populier- Pyn- en Denneboomen was, door den wind, in Zee geworpen, en aldaar door het water volmaakt. Maar het tegendeel is ons duidelyk, door nieuwere Natuuronderzoekers, voorgelegd. Uit andere Schryvers, zal ik een klein gedeelte verkiezen van de bedenkingen, die de voortreffelyke baker, in zyn Nuttig gebruik van het Microscoop, over den Oorsprong des Barnsteens heeft gegeeven: ‘Dat (namelyk) in enige Landen, en byzonder in Persien, naby de Kaspische Zee, Bronnen zyn van Naphta, diep uit de Aarde opkomende; en dat de grond, daaromstreeks, zo met dezelve is doorgedrongen, dat wanneer men de oppervlakte afschraapt, en een brandende Kaars daar by houd, de Damp uit den grond opkomende aanstonds vuur vat, en met een heldere bestendige vlam blyft branden, tot dat zy worde uitgebluscht met 'er Aarde op te werpen, of op eene andere wyze gesmoord. Indien 'er derhalven, zulke bitumineuze Oly, in genoegzame hoeveelheid, gevonden word, zo moet ons naaste onderzoek zyn, na het zuure Zout, en hetzelve belangende, meen ik, dat de Scheikundigen, in 't algemeen, redelyk eenstemmig onderstellen, dat hun zwervend Zout Acidum Vagum, 't welk, indien ik hun wel verstaa, een fynen vluggen Damp, Rook of Geest betekent, zitplaats heeft, in de ingewanden der Aarde, en door den Dampkring, naby derzelver oppervlakte, is verspreid; als ook dat hetzelve door te doordringen in, zig te vermengen en zamen te groeijen met, verschillende zelfstandigheden, voortbrengt Vitriool, Aluin, Salpeter, benevens verscheiden andere, zo metallyne als minerale Lighamen. Zou men dan niet mogelyk kunnen onderstellen, dat deeze zelfde zuure damp zig zo vermengde en tot een vast Lighaam groeide, met zulke bitumineuze Steen-Oly of Naphta, dat daar door Barnsteen wierde voortgebragt?’ En of dit niet genoeg ware, zo kan men uit de bloedelooze Diertjes, als Mieren, Vliegen, Spinnen, Muggen, en derzelver gedeelten, die dikwils volkomen, met uitspreiding aller hunner Ledemaaten, in den Barnsteen gevonden worden, asleiden, dat deszelfs zamenstellende deelen eertyds vloeibaar geweest zyn. De Heer schroder maakt, in de droogbereidende Geneeskonst van farvacques, gewag van een klein Vischje, dat in een stuk Barnsteen gevonden wierd. Wie nu zal anders gelooven, dan dat dit Vischje, in het water, deszelfs Hoofdstoffe, door de vloeibaarheid der Bi- | |
[pagina 318]
| |
tumineuze Zelfstandigheid, daar in geraakt is. Terwyl wy integendeel, nooit zodanige Insecten, in eenige Boomharst, of Gomme, gevonden hebben. Aan de Yslandsche Kust, vond men een stuk Barnsteen van 27 ponden: zulke brokken Gom aan een Boom hangende uitgevloeid te zien, zoude oneigen en zonder voorbeeld zyn. Indien wy nu geen berigt hadden, dat op die plaatzen, van waar de Barnsteen oorspronkelyk is, veel Aluin, Vitriool-zuur, en dwaalende Zoutdampen, by de meergenoemde Bitumineuze vettigheden tegenwoordig waren, zouden ons zelfs de scheikunstige Voortbrengzels des Barnsteens zulks leeren. Wy verkrygen door deszelfs kunstige ontleding op het vuur, Water, vlug Zuurzout, helder doorschynende, roode, en zwarte asphaltische Olie, en een ligte ontvlambaare, aardagtige, in den Kromhals overblyvende, Schors. Waarom nu zou het Kind van eene andere natuur zyn, als zyne Moeder? waarom de vrugten anders als het oorspronkelyke Zaad? waarom de natuurelyke voortbrengzels anders als de natuurelyke beginzels? De Chineezen hebben een Succinum Artificiale, of door kunst gemaakten Barnsteen, die den natuurlyken zeer naby komt; en wie weet, wat wy, door veele proeven te neemen, zomtyds nader zouden ontdekken? Rondeletius vond in de Pyreneesche Bergen, een groot stuk Barnsteen, dat aan de eene helft nog onvolmaakt was, en met de Git Gagates overeenkwam. De onderzoekgraage boerhave zegt kortelyk: ‘Ambarum, Carabe, Succinum, Electrum, buc pertinet, videturque, Sulphuris bituminosi progenies; in igne ardens; fluensque. Sale acido liquido, imo et concrescente in glebds, adeoque forma solida, constat, tum et oleo fossili, quod quam proxime petroleum refert, est album, citrineum, flavum, nigrum, rubrum. Element. Chim. Tom.. 1. pag. 50.’ En met deezes voortreffelyken Mans redenen, myne aangevoerde bewysredenen besluitende, zal ik anderen laaten oordeelen, of wy niet vrymoedig het gevoelen, dat de Barnsteen een oorspronkelyke Harst der Boomen zoude zyn, moogen afleggen, en verwerpen. Van alle brandbaare Stoffen, zyn 'er weinige electrieker dan de Barnsteen. Veêren, Stroo, snippers Papier, kleine Diertjes, en al wat niet zwaarder is, dan zyn aantrekkende kragt draagen kan, word door den Barnsteen op enige wolle Stoffe, b.v. Laken, warm gevreeven zynde, opgeligt en mede genomen. Zeer aartig is het, vier, zes of meer vedertjes, ter zyde van een Schagt geplukt en twee aan | |
[pagina 319]
| |
twee kruislings over elkaar gelegt, alle te gelyk op te ligten, terwyl die twee vedertjes, welke onmiddelyk aan den Barnsteen gelegen zyn, de overige beletten, daar aan te raaken, en evenwel mede genomen worden. Van hier is het misschien, dat in den Barnsteen zo veele Diertjes en Wormpjes gevonden worden. Niemant egter moest zig verbeelden, dat deeze uitwerking magnetisch ware, hun, die de Electriciteit oeffenen, is dit uitwerkzel niet onbekend. Nu tot deszelfs scheikundige Ontleding (Analysis) willende overgaan, zal ik met een kort woord opgeeven, twee der voornaamste winkelbereidingen, die van denzelven gemaakt, en de kragten, die daar aan toegeschreeven worden. De 1ste is de fyn gevreeven Barnsteen, en de 2de is deszelfs Tinctuur. Het Poeder des Barnsteens heeft niet alleen een plaats op zigzelven, in de Artzenywinkels; maar word ook aan sommige gecomponeerde Poeders onder gemengd; dog die, met stilzwygen voorbygaande, heb ik slegts aan te merken, dat ik, uit derzelver Samenstelling, meen te kunnen besluiten, dat de Ouden gemeend hebben, dat de Barnsteen een Absorbens of zuur opslorpend middel ware. Wil iemand dit beproeven, hy zal bevinden, dat het met geen zuuren opbruist. Om het Poeder des Barnsteens te bereiden, word dezelve, door een fyne Zeef gezift; en tot een ontastbaar Stof, op een Porphyrsteen gevreeven, met byvoeging van zo veel Roozen- of ander Water, als daar toe vereischt word. Dit Poeder stilt de Pynen en is zagtelyk samentrekkende, daarom word het goed geacht, in Borstkwaalen, Bloedspuwing, afvloejing des Zaads, en Bloedwatering, vooral als het met een of ander Geneesmiddel van dat zoort vereenigd word. De Tinctuur word vervaardigd, uit dit fyne Poeder, met Alkaline Olie doortrokken, en met herhaaling uitgedroogd, en in de Lugt vogtig geworden. Eindelyk weder uitgedroogd zynde, met zuiveren Alkohol overgooten, in een geslooten Phioolglas eenige uuren zagtjes boven het vuur opgeborreld, koud zynde afgegoten en gefiltreerd; terwyl op den nog niet ontbondenen, in het Glas overgebleevenen Barnsteen, nieuwen Alkohol gegoten word, zo dikwils het aftrekzel zyn vereischte kragt bekomen heeft. Deeze Tinctuur heeft een bitterspeceryagtigen, scherpen en eenigzins zamentrekkenden Smaak, en volgens het getuigenis van den Heer boerhave, (uit wiens Elem. Chim. Tom. II. Process. LVIII. dit een uittrekzel is) van zeer voortresselyke hoedanigheden, en een ongeloofelyke Medicinale nuttigheid, vooral omtrent die Ziekten, wel- | |
[pagina 320]
| |
ke, door aandoeningen van het Zenuwgestel, en ongeregelde Huishouding der dierlyke Geesten haaren oorsprong neemen. Wonderen werkt ze uit, in de Mildziekte (Hypochondria) opstyging, zwakheid en andere koude en slymerige Ziekten; ja zelfs, in vallende Ziekten, Stuyptrekkingen, &c. die uit de reeds genoemde gebreken haaren oorsprong asleiden.
Wegens gebrek aan plaats, zullen wy de Scheikundige Ontleding des Barnsteens, in het volgende Stukje plaatsen. |
|