Anecdote wegens den dood van Carel den XII, Koning van Zweeden.
(Overgenomen uit het Journal Politique & de Litterature.)
HEt droevig uiteinde van den beroemden carel den XII, Koning van Zweeden, is, tot onze dagen, een raadzel geweest. Het algemeen aangenomen gevoelen komt hier op uit, dat deeze Vorst sneuvelde door den Kogel uit een Veldslang, als hy bezig was met de werken in 't beleg van Frederikshall te bezigtigen, dat 'er toen niemand by hem was dan sequier zyn Aide de Camp en de Ingenieur megret, beide Franschen: dit denkbeeld is te meer omhelsd, dewyl de Heer de voltaire het mede aanneemt. Ondertusschen heeft de Heer wraxall, te Stokholm zynde, de Kleederen gezien, die de Zweedsche Held aanhadt toen hy viel: het gat, door den kogel in den hoed gemaakt, was niet meer dan een duim in 't vierkant. De Graaf carel van liewen, die Page des Konings was ten tyde dat hem dit ongeluk trof, verzekerde den Heer wraxall, dat hy het lyk nauwkeurig onderzogt, en onderscheiden gezien hadt, dat een Pistoolschoot den dood des Vorsten veroorzaakt hadt, en dat de slag, door hem gehoord, van een veel nader bygelegen plaats kwam, dan daar de vyand was. De gestalte waar in men den doodlyk getroffen Koning vondt, met de bebloede regterhand aan 't gevest van zyn degen, deedt gissen, dat hy, ondanks de donkerheid des nagts, zyn Moordenaar bemerkt hebbende, terstond de hand op de gewonde plaats gebragt, en daarop aan den degen geslaagen hadt, om zich in staat van tegenweer te stellen. In de daad sequier en megret werden, in 't eerst, verdagt gehouden van dit schriklyk misdryf; doch de tyd en de gedaane navorschingen hebben hun van alle verdenking deswegen ontheeven. Maar, niet tegenstaande de menigte omstandigheden, verhaald door allen, die carel den XII na Noorwegen
volgden, is de waare wyze, op welke die Vorst aan zyn einde kwam, altoos onbekend gebleeven.
Eenige dagen vóór de groote omwenteling, door Gustavus den III, in den Jaare MDCCLXXII, te wege gebragt, liet de Heer ingham, in de Ridderzaal te Stokholm, eene openbaare Redenvoering doende, zich deeze opmerklyke woorden ontvallen. Het is eene schriklyke verdenking, die ik wenschte dat uitgewischt kon worden; het is eene eeuwige schandvlek, dat de dood van den Noordschen Held, van Koning carel den XII... maar de woorden besterven op myne lippen!...... By deeze vreemde uit-