Waarneeming van een langduurige braaking, veroorzaakt door een knoestgezwel, in de Pylorus en Duodenum. Door M. Bonafos, M.D.
(Recueil des Observations de Medecine des Hôpitaux Militaires. Tom. II.)
EEn Sergeant van 't Regiment de la Fere, werdt in 't jaar 1766, in de maand September, gebragt in 't Militair Hospitaal; hy was sedert langen tyd aangetast geweest van een geduurige braaking, vergezeld van eene uitteerende Koorts. Op 't onderzoeken van 't bovenste gedeelte van den buik, naar de regter zyde toe, ontdekte men een aanmerkelyke hardigheid, welke scheen plaats te hebben in de Pylorus. Men gebruikte, zonder eenige vrucht, uitwendig verzachtende en ontbindende middelen, en inwendig ontbindende, losmaakende en openende, tevens met pynstillende geneesmiddelen; dog de Lyder hieldt niet op met braaken, en stierf eindelyk, geheel uitgedroogd en uitgeteerd zynde. - Ik opende het doode Lighaam: wy vonden de Pylorus, en het begin van 't twaalfvingerig gedarmte, met een Knoestgezwel bezet; de Pylorus was byna geheel verstopt; daar was alleen maar een kleine opening overgebleeven, waar door men moeite had de lucht te doen doorgaan. - By het openen van de borst, het hart onderzoekende, vonden wy de regter holte door een sterk vast vlies in twee holligheden verdeeld. Boven dien, vonden wy nog in deeze holte een polypeuse saamengroeijing, die van 't punt van 't hart begon, en langs 't gemelde vlies opklom tot de top van 't hart, alwaar dezelve 't Scheidvlies doorboorde, en na de andere zyde doordrong, zich in de Long-Slagader vasthegtende. - 't Is zeer gemeen, polypeuse samengroeijingen te vinden na lange sleepende Ziekten; dog 't is zonderling in deeze Waarneeming, dat buiten 't ongemak door eene werktuiglyke oorzaak, waarvan ik gesproken heb, te weeg gebragt, 'er geen toeval in deeze langduurige Ziekte ontstaan is, 't welk eenig gebrek in de werking van 't hart te kennen gaf. Men heeft inderdaad geene Hartklopping, of benauwde Ademhaaling, in deeze Ziekte waargenoomen. Daar heeft in het geheel geene belemmerde of tusschenpoozende Pols plaats gehad: dezelve is allengkens trapswyze zwakker en
zwakker geworden, tot dat ze eindelyk, gelyk in alle kwynende Ziekten, geheel is opgehouden.