Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 254]
| |
De scheikundige en de jongeling van aanzien.
| |
[pagina 255]
| |
ring der Orangiebloem, van den roos, en van den angelier niet konden temperen, benauwden hem. - Alles scheen den Jongen Heer onverdragelyk en walgelyk te zyn. - ‘Welk een Hel! welk een' Chaos! schreuwde hy uit,’ den weg weder naar den winkel nemende. Gy ziet hier, zeide de Scheikundige, die hem vergezelde, gy ziet hier de uitkomsten of de gevolgen van de werkingen en werktuigen, die gy in myne werkplaats gezien hebt. Men kan het ene zonder het andere niet verkrygen. Deze uitkomsten zyn fraai; maar de arbeid en de zwoegingen van den Konstenaar zyn wreed en pynlyk. De uitwerkingen zyn u van dienst in de verkering, en vermeerderen uwe vermaken: - genietze: - maar veracht noch de konst noch den Konstenaar; beloon hem, en moedig zynen arbeid aan; dit is uw belang zo wel als 't myne. Breng u gestadig, in alle uwe genietingen, den Konstenaar te binnen, en erken de konst die ze u verschaft. Zo gy dezelve versmaadt, zal hy zyn arbeid beschouwen als de bron van die versmading, en de konst verwaarlozen: zo gy dezelve eert, zal hy zyn konst waarderen, en zich toeleggen, om dezelve te volmaken. Zo het den Konstenaar niet gelukt aan zynen wensch te voldoen, dit 's altoos zyn schuld niet; versmaad hem daarom niet, maar schuif het liever op rekening van zyn yverzucht. - Vaarwel....... De Jonge Heer, den Scheikundigen verlatende, stapte in zyn Rytuig, en ging naar den Schouwburg. Men vertoonde aldaar een nieuw stuk, een sraai stuk; hy vermaakte 'er zich wel, en roemde het ten hoogsten. Een zyner vrienden bewoog hem, om s'avonds by een Coquette te gaan eten, aan welke de Autheur van dit stuk mishaagde. Gedurende de Maaltyd sprak zy veel kwaads van den Schryver, en beweerde, op een beslissenden toon, dat zyn werk niet deugde. De Jonge Heer, die behagen wilde, verzuimde ook niet om het Toneelstuk als slecht uittekryten. Een van de gasten, die by de vertoning tegenwoordig was geweest, en hem in den Schouwburg een geheel ander oordeel had horen vellen, zeide hem, een weinig scherp, het gevaar dat hy liep van zich met deze Coquette in te laten; en voegde daarby: ‘Jonge Heer! Zo gy wist dat de Schryver een volkomen Jaar gearbeid heeft om u twee uren aangenaam te doen doorbrengen! Indien hy 'er in geslaagd is, waarom weigert gy hem den lof, die zyne wezenlyke beloning uitmaakt?’Ga naar voetnoot(*) De Jonge Heer zeide in zich zelven: ‘de scheikundige had gelyk.’ g.h.e. |
|